Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
Rond ‘Adam in ballingschap’'t Was een verrassend gebeuren, toen de voortreffelijke verzenzegger Willem Royaards, voor de opening van 't Amsterdamsche schouwburg-seizoen, der hoofdstad berichtte, dat hij met zijn pasgevormd tooneelgezelschap Vondels ‘aller treurspelen treurspel’ voor 't voetlicht brengen ging. Deze daad van piëteit jegens Nederlands aartspoëet, die voor Royaards' kunstzin pleitte, werd geestdriftig door alle weldenkenden toegejuicht. De rijkste als dichter, is Vondel ook de reinste als mensch geweest: op zijn naam is geen vlek! De Roomsche mag Vondel vereeren, bijna als een heilige zijner kerk; in den hoofddichter, die de onovertroffene is, huldigt elk oprechte Hollander de zuiverste glorie des vaderlands. 't Was dan ook een verblijdend feit, dat de prachtige vertolking van Adam in Ballingschap in 't begin van September j.l. haar 50ste uitvoering beleven mocht: verblijdend omdat ééns te meer aldus bewezen werd, dat Vondel waarlijk de bewondering verdient, die hem zoo lang van katholieke zijde te bizonderlijk gebracht werd; óók van blijde beteekenis om 't drukke schouwburgbezoek, dat bewijs gaf voor den kunstzin van 't volk, wien ernst en smaak door de eeuwen heen als hoofdhoedanigheden werden toegekend. Zoo eert een volk zich zelf, in de eer die 't de besten der zijnen geeft: een volk dat zijn groote mannen viert noemt het spreekwoord een groot volk. De Vondelwaardeering is de daad van de tweede helft der xixe eeuw, beginnende met de oprichting van twee monumenten voor den Dichterkoning: de prachtuitgave zijner werken door den protestantschen Vondel-verklaarder J. van Lennep en de onthulling van zijn beeld in 't Vondel-park van Hollands hoofd- en hartestad: óm den adel van zijn karakter: | |
[pagina 381]
| |
Zoo schreef J.A. Alberdingk Thijm op 't voetstuk; Schaepman zong er zijn bekend-gebleven jubelzang. Bloemlezingen en volksuitgaven brachten den dichter nader tot 't volk. Maar eigenlijk was slechts één werk populair, zijn Gijsbrecht van Aemstel, en dit om de vertooning in den schouwburg, die sinds jaren heel de hoofdstad om Kerstmis bijwoont; zijn overige tooneelarbeid boeide uitsluitend den letterkundige in zijn studeervertrek. Toen stak de nieuwe Gids de loftrompet over ‘den Agrippijnschen Zwaan’. De woordkunstenaar Verwey verheerlijkte Vondels woord-schoon in zijn Inleiding en Kloos voerde Vondel hooger op, naar Bilderdijk lager zonk: ‘Het is een banaliteit geworden om Vondel te prijzen, maar zeker is het een onwetendheid hem af te keuren. Niemand hoegenaamd heeft het recht om anders dan met reverentie den naam te noemen van onzen grooten, zeventiende-eeuwschen visionnair. Hij de breede, de bedaarde, de kalm-aan-uit-sprekende met zijn blinkende verbeeldingen, met zijn ruimen, rustigen klank, stil voor zich zelf voortzingend, als een onzichtbaar koraal. Ja werkelijk, het is een heerlijkheid,.... weg te vlieden en op te varen en uit te rusten in die leliewitte wemeling van zuivere harmonieën, in die hooge en heldere atmosfeer van gezang. Dat is zoo zeker, dat is zoo gedragen, dat is zoo ver-uit-gebreid als de vlucht zijner reuzewiekige engelen is in het uitgespannen ruim. O. zeker, wij hebben thans een andere kunst, wij weten meer, wij wenschen meer, wij hebben gedachten en hartstochten en gewaarwordingen, die langs Vondel zouden zijn afgegleden, als klanken zonder zin, maar wij hebben hem lief om zijn Hollandsch, zijn goudene Hollandsch, wij hebben hem lief om de hoogheid van zijne bewegingen, om de echtheid van zijn gevoel’Ga naar voetnoot(1). Het jongste geslacht, door stad en staat gesteund, en ook geldelijk door H.M. Koningin Wilhelmina, - Wie alles wat op de roem en grootheid van 't oude Nederland betrekking heeft, zoo dierbaar is, - stichtte der Vondelstudie een centrum in 't Amsterdamsche Vondel-museumGa naar voetnoot(2). Terwijl dit naast portretten en beelden, handschriften en uitgaven, ongeveer volledig, in den beginne bijna alleen verhandelingen bevatte over Palamedes, Gijsbrecht en Lucifer; - 't document der politiek, 't monument der hoofdstad en 't theologisch tractaat - vulden de jongeren | |
[pagina 382]
| |
't uit met nieuwe uitgaven en eigen studiewerk: naast Koopmans die den symbolist in Vondel beschouwde staan Katholieken vooral als Dr. Moller, Molkenboer O.P., Boelen S.J. en Dr. Brom die het inzicht in Vondel's werk en wezen verdieptenGa naar voetnoot(1). En Vondel kreeg na de lange hulde van Thijms Almanak, waarvoor - als Jaarboekje - De Veer, S.J. en Jan Sterck ijverden, een eigen Vondel-Jaarboek. Ook over de grenzen trok Holland's hoofdzanger de aandacht. In Engeland beroert de studie van Milton zijn terreinGa naar voetnoot(2). In Duitschland is 't Dr. Joh. Fastenrath die zich om Vondel verdienstelijk maakteGa naar voetnoot(3), in België een groep van Leuvensche Jesuiëten met P. SalzmansGa naar voetnoot(4) aan 't hoofd; 't was verheugend zelfs in Fransche taal den lof te lezen van Vondels versGa naar voetnoot(5). Vondel opvoeren bleef onze laatste, zwaarste taak. Verblijdend is 't dat Hollands grootste kunstenaars - als Mevr. Holtrop, Royaards en Verkade - aan Vondel's woord-schoon een nieuw leven schonken; doch hartverheffend voor wie pijn heeft om 't materialisme dat onzen tijd zoo nuchter maakt en zoo koud, te zien, dat juist de jeugd vol liefde en toewijding de Vondel-vertooningen bevorderd heeft. Na den triomf van Samson juichtte men de Utrechtsche Studenten toe. die Lucifer verwerkelijkten op 't tooneel; in 't zuiden des lands volgde de onderwijsinrichting Rolduc het voorbeeld ook met een prachtigen Lucifer, en éven prachtigen Jozef in Dothan. Nu is dan na bijna twee en een halve eeuw (1664-1908) ook de beurt gekomen aan Vondel's tweede meesterstuk. Gelijk de lezing van Vondelslyriek veel studie eischt, zoo vordert ook zijn werk op 't tooneel gespannen aandacht. De tijden van Athene zijn voorbij: wij zitten niet meer in genotvolle rust naar een geheel van drie treurspelen te luisteren. | |
[pagina 383]
| |
Met Vondel echter moeten we terug tot de hooge opvatting van de klassieken. Beurtelings bij Seneka en Sofokles aangesloten, met nauwgezette inachtneming der drie eenheden, staan wij met Vondel voor een tooneel, waar evenredigheid en regelmaat voor volmaaktheid geldt, en waardigheid van beweging in de plaats staat van onze moderne bewegelijkheid. Gemis aan uiterlijke handeling wordt vergoed door rijkdom van gedachte, innerlijk gehalte en schoonheid van vorm. 't Is een sprekend beeld, een schilderij voor aandachtig luisterenden; het spreekt tot de zinnen, maar zonder zinnenprikkeling. 't Is het leven in ideale vormen gestyleerd, en spreekt aldus vooral tot de ziel. ‘De schouwburg plant en stampt de zeden in de jeugd,
Ontmomt de wereld, leert welsprekendheid en deugd,
En wijsheid.’
Het is een stuk leven waarvan de vaart gestuit is, gestyleerd in de maat; de groepen staan, want hun stand verbeeldt een schilderij. Zoo sluit Vondels drama zich aan bij de schilderkunst; ook sluit het de muziek niet uit. Zwaar van muziek is de zee der verzen, en ook huwen ‘schuiftrompet, kornet en harp en snaren’
hun geluid aan 't ruischend woord, vooral als 't koor zich, soms in zwevenden dans, beweegt op de golving van den Rey-zang. De hoofdschoonheid ligt in 't woord; meer schilderend in 't Bode-verhaal, meer muziek in de Reyen, ook niet zonder schoonheid van plastiek hier, bedoelt het te zingen en te schilderen tevens. Om deze versmelting der zusterkunsten in zijn treurspel herinnert Vondel ons aan den vernieuwer van 't muziekdrama, Richard Wagner, en om 't solemneele van gemeenschappelijke verheffing, dat zijn tooneel beoogt, aan het Festspiel van Bayreuth's tempel.
‘Het wit en ooghmerck der wettige treurspelen is, de menschen te vermorwen door schrick en meedoogen’: Zoo heet het in 't Berecht voor Lucifer waar tooneelkunst heette: ‘een goddelycken vont, een eerlycke uitspanninge en honighzoete verquickinge van 's levens moejelyckheden.’
Hier staat het stichtelijke op den voorgrond, er ons levendig aan herinnerend, dat de schouwburg eigenlijk een uitbouw is van de kerk. Vondels drama is een wijdingvolle plechtigheid | |
[pagina 384]
| |
van overweging. een godsdienstige handeling ‘bijna liturgisch’, waarvoor men in zijn ziel een stilte als voor Gods woord behoort meetebrengen. Maar niet alleen wordt de hoorder gesticht, maar ook door den koninklijken dichter opgevoerd tot 't duizelingwekkende gevoel der hoogste schoonheid, en tot in 't diepste van zijn menschen-hart geroerd. Gaat er een zoo wondere wijding uit van 't Vondel-drama in 't algemeen, in 't bizonder komt van zijn Adam in Ballingschap een vrome stemming, een zalige verrukking over ons. Met dit treurspel van 't verloren Paradijs - een epiloog op Lucifer, bedoelde de Dichter, zelf de poorten des beteren leven genaderd, in ons verlangen te wekken naar 't hemelsch Jerusalem: ‘Die stad is van den grond tot in den top voltogen.’
Zoo hoog een onderwerp was, in al zijn deelen schitterend, dit ‘aller treurspelen treurspel’ waard, - des grijzen Vondel's tweede meesterstuk. Beurtelings als 't veerengerucht van Engelenwieken, en als een reusachtig kerkorgel openslaande in vollen klank, liefelijk als de leut van 't paradijs in den helder losgevlogen dageraad van Adams heil, of zwaar golvend en donker, donder-dreunend als 't dreigen van den storm in den bloed-overplasten weeldehof, gaan de verzèn sierlijk of statig, in boeiend rythme voort, meesleepend, meesterlijk, overweldigend. Nog dit zij aangestipt, teekenend voor 't Nederlandsche beschavingsleven van dezen tijd, dat zooveel katholieke kunstenaars aan deze opvoering van Adam hebben medegewerkt: Dr. G. Brom, die zich Vondel's tooneel niet anders dan katholiek kan denken, leidde dit Vondeldrama in met een Spel-verklaring. P.C. de Moor ontwierp het tooneel en Hub. Cuypers schreef er de muziek voor. Deze laatste herinnert de melodisch-recitativische uit 't oude Griekenland tot ons gekomen, aansluitend bij vele zangen der Liturgie, - maar ook motivisch optredend naar Wagners systeem. Het tooneelontwerp van de Moor en de schoonheid der groepen in de subtiele verfijning van kleur en lijn, zijn naar Burne Jones, Rosetti en de nieuwere Duitschers, maar ook niet, in 't derde bedrijf, zonder de mooie rhetoriek van Gustave Doré te huldigen. Een meesterstukje, waarvoor muziek en regie hun beste bedachten, tot een harmonie van schoonheid versmolten, is de Engelendans: 't is een statig gestyleerde gang van zes personen, zuiver geestelijk gehouden, - Engelen naar Fra Angelico, die in de kleuren hunner kleedij de gamma van den regenboog vasthouden: een festijn van toon en tint en lijnen, | |
[pagina 385]
| |
waarin de zaligheid van 't paradijsgeluk onvergetelijk, onvergelijkelijk wordt verzinnelijkt. Laat ons op de pennen zweven,
Dan van bloemwerk ondersteund,
Met de voeten kringen weven,
Dat de paradijsgrond dreunt.
Zooals Royaards' tooneel ons Adam in Ballingschap genieten leert in diep gevoeld begrip en keurig weergegeven, meer gezongen dan gezegd, - zooals het treurspel verloopt voor ons in den helderen klank zijner prachtige verzen, in de fantastische belichting van teeren onschuldsdageraad en bloedig donker van zonde en dood, zóó met de fijnste verven voor 't oog gepenseeld in hemelschen glans en helschen gloed, zóò moet Vondel zelf zijn paradijsdroom geschouwd hebben, zóó doet het ons aan als een visioen zijner eigen verbeelding met 't oog aanschouwd. Zóó eert men Vondel en leert men hem waardeeren; daarom aan Royaards en zijn kunstkring eer! Ook eere der stad Antwerpen, daar zij behoefte gevoeld heeft Vondel in de opvoering van zijn treurspel te huldigen. Wel mag 't Vlaamsche land trotsch gedenken, dat de edelste der Amsterdamsche burgeren, en Hollands hoofddichter, die een zoon van Keulen was, om zijne Zuid-Nederlandsche ouders ook van Antwerpsche afkomst moet heeten.
Dr. Felix Rutten. |
|