Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |||||||||||||||||
De gemeene gronden voor zeelieden te Fort-Mardijck en te GrevelingenVan oudsaf wierden de duinen, langs de kust, in Vlaanderen, bevolkt: Daarvan getuigen menigvuldige opdelvingen. Nu nog, om redens die nagenoeg dezelfde zijn als in oudere tijden, is de bevolking dichter in de duinen dan in de nabij gelegen polderlanden.Ga naar voetnoot(1) De duinegrond is vrij van overstroomingen, maar op eene diepte van 1.50 m. tot 2.00 m. in de pannen (lagere duinegronden) vindt men zoet water. De zee geeft middelen van bestaan: visch en ‘vischvette’. Dit laatste woord beduidt: kleinere visch, zeesterren en ander gedierte dat gebruikt wordt om het land te bemesten. Zoo kan het dorre zand, mits werken en oppassen, vruchtbaar worden; men moet namelijk het opvliegen van het duinzand beletten. Heden verschaffen de badsteden veel werk, zoodanig dat bevolkingen die vroeger aan visscherij medededen, deze verlaten hebben om andere ambachten uit te oefenen, ten dienste der badgasten en der gelukzoekers die speculeeren op bouwgronden, villas en gasthoven. In dit geval verkeeren Lombardzijde en Westende. De duingrond was ook langen tijd goedkoop. Nu nog kan men in sommige plaatsen, namelijk in België, in Coxyde, Oostduinkerke en Lombardzijde, gemakkelijk een akker in pacht krijgen voor 25 tot 45 frank het gemet van 44 aren; mits een jaarlijksch ‘standgeld’ van vijf frank verkrijgt men daarbij het voorrecht op den gepachten grond een huis op eigen kosten te mogen zetten. Daar de eigenaars gewoonlijk geen belang erbij hebben | |||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||
deze huizen te doen verdwijnen, worden de cijnspachters niet al te lastig gevallen, tenzij soms op politiek gebied, alhoewel hunne rechten niet schriftelijk erkend zijn. Een soortgelijke toestand bestaat er in de ‘Hemmen’ van Oye, Fort-Vert en Marck (Waldan), tusschen Grevelingen en KalesGa naar voetnoot(1). Elders, zooals eertijds in de Panne (Adinkerke), kon de visscher goedkoop eigenaar worden van een ‘lap zand’Ga naar voetnoot(2). De gemeente Loon (tusschen Duinkerke en Grevelingen) heeft den verkoop ingericht van hare gemeentegronden, genaamd de ‘Kimpen’, mits jaarlijksche betalingen, op den voet van honderd frank voor tien arenGa naar voetnoot(3). In beroerde tijden kon men ook soms langs de zee aangewassen gronden benemen, zonder verontrust te worden, zooals geschiedde te Bray-Dunes (Ghyvelde) en te Fort-Philippe (Grevelingen). Sedert Lodewijk XIV, heeft het Fransch Staatsbestuur eene bijzondere genegenheid betoond aan de zeelieden en wel voornamelijk op de kust van Fransch-Vlaanderen. Wat meer is, daar wierden koloniën gesticht van Fransch sprekende visschers en matrozen. Het doel was ongetwijfeld: ten allen tijde matrozen aan de hand te hebben om de krijgsvloot te voorzien. Misschien wilde men ook in deze volkszettingen een steun vinden voor de volledige overweldiging der pas ingewonnen Vlaamsche gewesten, rondom Duinkerke. Om den toestand en den bloei dezer koloniën juist te beoordeelen, moet men rekening houden met de voordeelen die het Staatsbestuur in Frankrijk nu nog aan de zeelieden toekent: ieder ingeschrevene (inscrit maritime) geniet van Staatswege eene jaarlijksche rente van honderd frank. Worden als ‘inscrit maritime’ beschouwd, alle visschers, matrozen op koopvaardij- of oorlogschepen, bedienden op vaartuigen van het loodswezen of van het beheer van | |||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||
Bruggen en Wegen, mits zij een regelmatig zeecontract onderteekend hebben en er aan voldoen. Na 25 jaar varens heeft de zeeman recht op een pensioen van minstens 350 frank 's jaars; hij wordt dan ‘invalide’ genoemdGa naar voetnoot(1). De inlichtingen die volgen, zijn getrokken uit de in nota vermelde werken van Dokter Lancry van Duinkerke, een aldaar ingeweken Franschman, die met E.H. Lemire, den bekenden volksvertegenwoordiger, en anderen den strijd voert voor het ‘terrianisme’, dat is het helpen der noodlijdenden door het toekennen van het gebruik van grond. Deze inlichtingen konden wij ter plaatse vervolledigen. Eenige geschiedkundige aanteekeningen zijn ook getrokken uit een belangrijk maar verouderd werk: ‘Histoire de Mardick et de la Flandre Maritime, par Raymond de Bertrand, 1852’. | |||||||||||||||||
Fort-MardijckWanneer men de groote baan van Duinkerke naar Grevelingen, te Groote-Sijnthe verlaat, en noord-oostwaarts het dorp Fort-Mardijck intrekt, ziet men rijen huizen welke alle afgezonderd zijn en omringd met hovingen. Deze woonsten zijn zindelijk gehouden: de muren worden telken jare binnen en buiten gekalkt, al het houtwerk is netjes geschilderd, de ruiten blinken en de vensters zijn met gordijntjes behangen. Zulke huisjes ontwaart men overal in de duinen langs de Vlaamsche kust en zelfs verder op, langs de Noordzee. Doch zoo men nader kennis maakt met de inwoners van Fort-Mardijck wordt men algauw gewaar dat ze geen Vlamingen zijn. Hunne taal is Fransch, doorspekt met wat Vlaamsche wendingen en sommige Vlaamsche woorden (scheldwoorden enz.) uitgesproken op eene wijze die de taal van het Marollenkwartier te Brussel herinnert. Hun hert is Fransch: ze zijn lichtzinnig en opgeruimd. In tegenstelling met de Vlaamsche bevolking uit de gebuurte, zijn zij het Staatsbestuur gansch toegedaan, welke ook de politieke gezindheid zij die aan het roer is! | |||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||
Fort-Mardijck is nu eene gemeente van ongeveer 800 zielen. Vroeger was het grondgebied verdeeld tusschen Mardijck en Groote-Sijnthe; het dorp wierd een gehucht van Mardijck, en opvolgenlijk gemeente, gehucht van Groote-Sijnthe en eindelijk nogmaals gemeente in 1867. Het dorp werd in 1670 gesticht op bevel van Lodewijk XIV die eene oppervlakte van nagenoeg 123 hectaren, nabij het Fort van Mardijk in gebruik gaf aan Fransche uitwijkelingen; 4 huisgezinnen van Cucq (Picardië, op drie uren gaans van Montreuil-sur-Mer) wierden op staatskosten vervoerd en op dezen grond gehuisvest. De namen dezer huisgezinnen waren: Benard, Everard, Zoonekindt en Godin.Ga naar voetnoot(1) Te zamen telden zij een dertigtal menschen. Er was bepaald dat deze huisgezinnen den grond der vergunning mochten gebruiken maar niet verkoopen. In 1729 was de bevolking van het dorp, 102 menschen; de namen der inwoners, te dien tijde opgenomen, bewijzen dat er nieuwe Fransche huisgezinnen bijgekomen warenGa naar voetnoot(2). In 1773 wierden vooreerst de rechten der Fort-Mardyckenaars door een geschreven bevel bevestigdGa naar voetnoot(3). De vergunning was toegestaan op naam van Graaf de la Morlière, mits last de rechten der ‘matelots-pêcheurs’ van Fort-Mardyck te eerbiedigen, dat is: ze in 't vrij bezit te laten van hunne huizen en hovingen, en eene geringe belasting te eischen voor de beesten die zij zouden laten weiden op de daartoe aangewezen gronden. Menigvuldige moeilijkheden ontstonden nochtans tusschen de zeelieden en de vergunninghoudersGa naar voetnoot(4). In den loop der jaren wierden de rechten der visschers nader bepaald door het gebruik en verscheidene uitspraken der rechtbanken. Eindelijk wierd het reglement der vereeniging goedgekeurd op 5 November 1847, door een besluit van den prefekt van het Noorder-DepartementGa naar voetnoot(5). Nu behooren de 125 hectaren der vergunning aan de gemeente. Deze grond is onverkoopbaar. De Fort-Mar- | |||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||
dijckenaars kunnen er van genieten op twee wijzen: 1o Ieder huisgezin verkrijgt tijdens het huwelijk de vergunning van 22 aren grondGa naar voetnoot(1), op voorwaarde dat de man geboren zij op de gemeente, dat hij ingeschreven zeeman weze en dat hij op geen andere gemeente gewoond hebbe sedert meer dan een jaar. Deze vergunning gaat over op een der gehuwden, tengevolge van overlijden en verder op een der kinderen. Deze erfenis is onverdeelbaar. De gemeente heeft het recht het huis te doen afbreken dat niet bewoond is door een visschersgezin, of er bezit van te nemen mits schatting en betaling der weerde. Feitelijk kunnen deze huizen niet aangeslagen worden: voor den schuldeischer hebben zij geen andere weerde dan deze der bouwmaterialen, na afbraak. 2o Vroeger wierd het overblijvend gedeelte der vergunning verpachtGa naar voetnoot(2). Maar sedert 1890 is de grond geheel bezet, buiten eenige duinen die volstrekt onbruikbaar zijn als akkergrond. Door deze inrichting bleef de volkszetting tegen vreemden invloed bijna gansch bevrijd. Zij bleef hare taal en hare zeden behouden alsmede hare godsdienstige gebruiken. Zelfs was zij eene oorzaak van verfransching voor de naburige gemeenten: Mardijck, vroeger eene stad, Groote- en Kleine Sijnthe, St. Pol, zooveel te meer | |||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||
daar deze streek weinig bevolkt wasGa naar voetnoot(1). Teekenen van Vlaamschen invloed wordt men toch gewaar in de taal, in de familienamen en in de netheid der huishoudens. Het gewone bedrijf van de Fort-Mardijckenaars is de visscherij op Ysland of de vangst van de moluwe in de Noordzee (Doggersbank). Zij worden ingeschreven op schepen die varen uit Duinkerke of Grevelingen en die de beugvisscherij uitoefenen. Soms ook varen zij op vangst van versche visch of worden zij ingeschreven te Boulogne voor andere visscherijen. Anderen nog zijn werkzaam op vaartuigen van het staatsbestuur. Ze worden aangezien als knappe zeelieden; heden wonen er 14 kapiteins van visschersvaartuigen op Fort-Mardijck. De visscherij op Ysland, uit Duinkerke of Grevelingen duurt zes maanden te beginnen met April. Als de zaken goed gaan, kunnen de mannen 1100 à 1200 fr. op een seizoen verdienen. Deze som is verdeeld als volgt: 1o de premie van honderd frank door het staatsbestuur toegekend; 2o de vaste premie van den reeder, waarover men 't akkoord komt bij de inschrijving en waarvan de helft dan betaald wordt; 3o een aandeel op de winsten. | |||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||
De visschers die op Ysland varen zijn werkeloos gedurende het overige van het jaar. Wel zijn er eenige loffelijke uitzonderingen: mannen die het beetenseizoen uitdoen of die werkzaam zijn als metsers of aardewerkers, maar de regel is: buiten het Yslandseizoen, den tijd overbrengen in spel, drank en zorgeloosheid. De strandvisscherij wordt uitgeoefend door de invaliden, met staande netten die men bij laagwater, op het strand gaat spannen. Jaarlijks wordt het strand kosteloos in verscheidene vergunningen verdeeld, onder de invaliden van het dorp. Deze laatste worden ook voor de visscherij soms geholpen door de vrouwen. Het vrouwvolk bezorgt het huishouden, bewerkt den hof en gaat op zoek naar wormpjes op het strand, welke men verkoopt om tot aas te dienen voor de vangst van tarbot of van zalm. Sommige vrouwen doen ook de garnaalvisscherij met korrenetten die zij te voet in zee steken. Niemand zal verwonderd zijn, dat vrouwen die zulken zwaren arbeid doen, hunne toevlucht nemen tot een potje troost! Maar wat vreemder voorkomt, 't is dat zij geen koffie drinken tenzij onder vorm van ‘gloria’, dat is een mengsel van koffie en genever. 's Zondags gaan de vrouwen met het mansvolk naar de herberg en de kinderen doen zij ook mede. Mannen, vrouwen, kinderen, allen drinken alcohol. Deze dient tot slaapdrank voor kinderen die in de wieg liggen. Dank zij de buitengewone gezondheidsomstandigheden waarin deze menschen leven, wordt men, in lichaamlijk opzicht, de noodlottige gevolgen van het gebruik van alcohol niet gewaar. Wanneer de man op zee is, dan wordt er afgezien van alle publieke vermaken. De godsdienstigheid der bevolking blijkt dan door het groot getal missen welke het vrouwvolk in de kerk afvraagt: alle dagen, gedurende den tijd der Yslandvisscherij, zijn er in Fort-Mardyck drie gezongene missen. Gedurende deze diensten, worden er groote keersen geofferd: moest zulke keers gedurende de mis uitgaan, 't ware een teeken van zeeramp! Want bijgeloovig is dit volk en onwetend in zake van godsdienst. Is het rusttijd, dan gaat het mansvolk gewoonlijk niet naar de kerk, maar 250 mannen houden hun paschen vooraleer zij inschepen. | |||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
De zeden zijn toch betrekkelijk goed: men trouwt zeer jong, het geboortecijfer in 1901 en 1902 was nagenoeg 38%, en de onwettelijke geboorten zijn tot de andere in de verhouding van een tot zestig. Dr Lancry geeft de volgende tabel welke de geboorten en de overlijdens aanduidt:
In zedelijk opzicht staan de Fort-Mardyckenaars beneden hunne Vlaamsche kollegas van Bray-Dunes (Ghyvelde). In politiek opzicht zijn zij volop ‘blocards’, in tegenstelling met de boeren uit de gebuurte die getrouw blijven aan de katholieke volksvertegenwoordigers. Aan te stippen is het, dat de bevolking van Fort-Mardyck niet bestand is om te weerstaan aan economische beroerten. Die menschen leven ruim, kennen geen sparen, hebben geen drift om hooger in de maatschappij op te klimmen. In de naburige dorpen zijn zij bekend als slechte betalers; wat ten deele een gevolg is van hun eigenaardig stelsel van eigendom. Er moet ook opgemerkt worden, dat deze faam van slecht de schulden te betalen nog algemeen is bij de visschersbevolkingen.Ga naar voetnoot(1) De Fort-Mardijckenaars zijn kommerloos en toch moet men zich afvragen wat er van deze bevolking zal geworden. De oude visscherij op de Noordzee en in IJsland vermindert van jaar tot jaar. In Duinkerke worden geen nieuwe vaartuigen meer opgetimmerd voor dit bedrijf en de andere vaartuigen gaan over in de handen der reeders van Grevelingen. In deze laatste haven is er wel vermeerdering van visschersbedrijf maar niet genoeg om op te wegen tegen de vermindering in Duinkerke. Te voorzien is het dat de oude visscherijen zullen verloren gaan of zullen vervangen worden door nieuwe: bijvoorbeeld het toepassen der trawevisscherij op de vangst van de moluwe, zooals de Boulonneezen het doen, met groote stoomschepen, in | |||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
IJsland en op de kusten van Labrador. Maar dan is het uit met het stelsel van 6 maanden werken en 6 maanden ledig zijn: zulke stoomschepen moeten het jaar door in bedrijf zijn, anders ware het onmogelijk de interesten uit te keeren der groote kapitalen die daartoe vereischt zijn! Moeilijk zal het voor de Fort-Mardijckenaars zijn, zich te voegen naar deze nieuwere omstandigheden. Overigens werd te Fort-Mardijck het doel van het Fransch staatsbestuur bereikt: kloeke, gezonde bevolking, dat ten dienste is van visscherij en zeevaart en dat onveranderd zijn Franschen landaard getrouw gebleven is. | |||||||||||||||||
GrevelingenEvenals Mardijck is Grevelingen eene oude zeestad. Terwijl de haven van Mardijck omstreeks 1530 ten volle verzandde en verslijkte, bleef deze van Grevelingen open door den aflos der wateren van de rivier de AaGa naar voetnoot(1) die aldaar vroeger de grens was tusschen Vlaamsch en Waalsch VlaanderenGa naar voetnoot(2). Het oudste gedeelte der stad, buiten de vestingen gelegen, is het gehucht genaamd de HuttenGa naar voetnoot(3), dat is het visscherskwartier. Doch zooals de naam het doet raden vindt men aldaar geene overblijfselen van aloude gebouwen! Men vindt er evenmin in de eigenlijke stad: niets wijst er aan dat men in eene oude Vlaamsche stad wandelt. Geheel anders is het gesteld met het dicht bij gelegen stadje Burburg (vroeger Broekburg, in 't Fransch Bourbourg), waar het Vlaamsch nog gesproken wordt. Onder Lodewijk XV en Lodewijk XVI verwierven de visschers die de Hutten bewoonden, eene vergunning die eenige gelijkenis had met deze van Fort-Mardijck. De vergunning was toegestaan op naam der ingenieurs Virouchaud en Davignaud, op voorwaarde dat de opbrengst van eene zekere oppervlakte gronds zou toegekend worden aan de bovengenoemde visschers. | |||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||
Na het verdrag van Amiens (1802), kwamen daar eenige Hollandsche matrozen wonen die den oorlog tegen Engeland meêgedaan hadden. Er ontstond twist tusschen de nieuwgekomenen en de oudere bevolking. Napoleon die dit zeevolkje wilde beschermen, deed de vergunning uitmeten. 72 gemeten (32 hectaren) wierden aan de Huttenards toegekend, het overige wierd aan de Hollanders afgestaan. Deze laatsten trouwden met inboorlingen en versmolten met de bevolking. Doch de vergunning der Huttelingen bleef bestaan en nu nog wordt de opbrengst van het verhuren dezer 32 hectaren uitgedeeld onder de ingeschreven zeelieden der Hutten. In 1815 wierd de haven rechtgetrokken, van af de stad tot aan de tegenwoordige monding der Aa. De oude bedding der rivier en de grachten der vestingen wierden van de eigenlijke haven afgesloten door springsassen en sluizen. Daarin wordt het zeewater toegelaten bij hoogwater en het verzamelde water wordt afgelost bij laag water, om het verslijken van de haven tegen te werken. De oude vestingen zouden nu wel als bouwgrond verkocht worden, maar de kooper zou verplicht zijn de grachten te vervangen door eene kom, waarin men eene gelijke hoeveelheid water zou kunnen verzamelen. Ten gevolge dezer voorwaarde vindt men moeilijk liefhebbers voor dezen grond. Sedert het verbeteren der haveninrichtingen namen de handel en de visscherij stil aan toe in Grevelingen. Daar het stadje ingesloten was in zijne vestingen, kon de bevolking aldaar niet vermeerderen, maar anders was het gelegen met de visschersbevolking die buiten stad woont. Om nader te zijn bij hunne bezigheden, gingen eenige visschers huizen bouwen op den grond der staatsdomeinen, in groot Fort-Philippe en in klein Fort-Philippe, op wederszijde van de rivier, aan de monding. Zij namen bezit van dezen grond, zonder zich te bekommeren met de kwestie van eigendom. In 1850 eerst wierd deze toestand geregeld: de visschers wierden van staatswege gedwongen den grond te koopen dien zij in bezit hadden; daar de vastgestelde prijzen zeer laag waren ontstonden geene moeilijkheden. 't Ongeluk was dat de Staat de naburige gronden aan | |||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||
gelukzoekers verkocht. De bevolking groeide gedurig aan, de gronden wierden voortverkocht, de hovingen vroeger rondom de huizen aangelegd, verdwenen, er ontstonden nauwe, vuile straatjes, zonder goed afwateringstelsel. Het aangroeien der bevolking wordt aangewezen door onderstaande tabel, waarin er alleenlijk sprake is van de gehuchten door de visschers bewoond, de bevolking van het eigentlijk stadje zijnde 2000 zielen.
De sterfte onder de kinderen is veel grooter in deze gehuchten dan in Fort-Mardijck en bijzonderlijk dan in Bray-Dunes. Voor 1000 wichtjes, is het sterftecijfer 131 in Bray-Dunes en 271 in Groot-Fort-Philippe. Volgens Dr Lancry is dit te wijten aan de ongezonde woning dezer laatste bevolking. In opzicht van godsdienst, landaard en zeden, zijn de visschers van Grevelingen gelijk te stellen met deze van Fort-Mardijck, met dit verschil dat zij in hoogeren graad, de ondeugden van deze laatsten bezitten. Zes maanden werken en zes maanden ledig zijn, dat is ook het ideaal voor het mansvolk. Meer zorgeloosheid en meer armoede is er dan in Fort-Mardijck. Evenals daar, zijn de visschers aanhangers van den Franschen ‘Bloc’. Door het aangroeien der bevolking in de Hutten, is de opbrengst der vergunning van weinig tel: schaars een twintig frank 's jaars voor iederen zeeman. Evenals in Fort-Mardyck, moet men zich afvragen wat er van deze bevolking zal geworden indien de oude visscherijen te niet gaan. Wel wierden er pogingen gedaan om de visscherij met stoomtrawlers in te brengen; men beproefde ook de haringvisscherij in te voeren: geen van die pogingen gelukte en de reeders schijnen weinig genegen om nieuwe te beproeven!
De aangehaalde voorbeelden toonen ontegensprekelijk, hoe op de Vlaamsche kust het gemak om gronden in gebruik te nemen, een krachtig middel is om eene bevolking van | |||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||
zeelieden te doen aangroeien. Bloote grondeigendom is niet altijd eene bevredigende oplossing, dat bewijst Groot-Fort-Philippe. Bescherming is er noodigGa naar voetnoot(1), bijzonder voor visschersbevolkingen, doch deze bescherming moet niet te ver gedreven worden, wil men beschikken over een zedelijk volk. Alzoo in de Hutten: het verdeelen van den opbrengst van een eigendom bevrijdt er de menschen niet voor armoede; deze hulp is gelijk te stellen met de almoezen der weldadigheidsbureelen. Het toekennen van het gebruik van grond, zooals in Fort-Mardijck, met vaststelling van eene minimum - oppervlakte voor ieder huisgezin, is eene voldoender oplossing. Doch de onmogelijkheid eigenaar te worden, ontneemt een machtigen prikkel tot orde, werkzaamheid en spaarzaamheid. Misschien ware eene oplossing te zoeken in eene inrichting waar de arbeider, eigenaar zou kunnen worden van huis en erve, de grond bezet zijnde met erfdienstbaarheden om te beletten dat de bevolking te dicht worde en dat de grond bestemd tot woningen en hovingen, verbruikt worde voor het stichten van fabrieken, enz. Eerst en vooral zou eene groote oppervlakte grond moeten aangekocht worden aan lagen prijs (b.v., in België, aan 1500 fr. de hectare). Deze grond zou verdeeld worden in perceelen van twintig aren (b.v. 40m × 50m) welke uitweg zouden hebben op wegen van 7 tot 8 meter breedte. Ieder perceel zou verhuurd worden aan behoorlijken prijs (b.v. 80 frank de hectare) en de pachters zouden het recht hebben een huis met aanhoorigheden, volgens aangenomen schets, te bouwen. Dit huis zou, bij het uitscheiden van den pacht, door den eigenaar van den grond moeten overgenomen worden, volgens vastgestelde regels. Mits het betalen van den aangenomen prijs of van eene delging, zou de | |||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||
huurder eigenaar kunnen worden van den grond. Doch in de verkoopakte zouden de erfdienstbaarheden vermeld zijn waarmede de grond ten eeuwigen dage zou belast zijn; deze voorwaarden van den verkoop zouden bepalen: de maximum-grootte van het huis, in grondvlak en in de hoogte, de minimum-afstand tusschen het huis en den nabij gelegen weg, het hoogste getal bewoners, de toegelaten bedrijven, enz... Zoo een eigenaar of eene maatschappij zoo iets wilde inrichten, ware 't moeilijk die erfdienstbaarheden te doen eerbiedigen, zonder eene pandinschrijving (hypotheek) op het goed te nemen; het bedrag dezer inschrijving zou als ‘pand’ dienen tot het uitvoeren der aangenomen verplichtingen. Zulk stelsel is kostelijk en nog ontoereikend; want iedermaal als de grond zou verkocht worden om aan de hypotheek te voldoen, zouden de erfdienstbaarheden vernietigd zijn voor dit perceel. Een gemeentebestuur ware beter bestand om zulke erfdienstbaarheden te doen eerbiedigen, mits den te verkoopen grond te stellen onder het beheer der wet van 1n Mei 1844-15 Augustus 1897, op de stedelijke wegen, en de noodige politieverordeningen op het bouwen te doen in voege brengen. Alzoo kan een gemeentebestuur de toelating tot bouwen weigeren en de afbraak in geval van overtreding, gerechterlijkerwijze, doen bevelen. Er dient opgemerkt te worden dat de ‘onteigening bij strooken’ (expropriation par zones) aan de gemeentebesturen toelaat gronden aan te koopen en ze voort te verkoopen, voor het gezondmaken en het verfraaien der bevolkte wijken. Langs de zeekust is er nog duinegrond genoeg om zoo iets in te richtenGa naar voetnoot(1). Elders ook in België bestaan er gemeente-velden, gemeente-eigendommen of landerijen die aan weldadigheidsbureelen toebehooren en die beter zouden kunnen gebruikt worden dan heden. Zijn de Limburgsche gemeenten niet al te haastig om hunne grondeigendommen | |||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||
te verkoopen en zouden daar ook geene ‘reserven’ moeten behouden worden, om desnoods de werkersbevolkingen te kunnen onttrekken aan den woeker der nijverheidsondernemingen? Deze zijn gedachten die ons te binnen kwamen tijdens ons bezoek aan Fort-Mardijck en aan Grevelingen.
M. |
|