| |
| |
| |
Nabetrachting op 't congres te Mechelen
Het katholiek Congres te Mechelen behoort tot het verleden, maar nog niet tot de geschiedenis. Het heeft zijn gevolgen nog niet uitgewerkt, en de hoofd- en bijbedoelingen, die zijn ontstaan en verloop hebben beheerscht, kunnen met de noodige gegevens en onbevangenheid nog niet worden toegelicht. De wezenlijke beteekenis van dit Congres is dus voorloopig niet vast te stellen en ik beklaag van harte dengene die het eens zal beproeven die ordelooze massa van twee duizend en meer bladzijden, welke aan verslagen werden besteed, en wat nog alles van de pers moet komen, met de noodige zorg, te doorzoeken en aan te vullen.
Doch voor ons, tijdgenooten, is het uitzicht, de uitwendige verschijning dezer gebeurtenis zoo belangrijk als de inwendige faktoren die ze hebben voortgebracht. Want de indruk van zulke dagen blijft staan in den geest en beïnvloedt onvermijdelijk onze stemming en handelwijze tegenover onze huidige politieke, sociale en godsdienstige toestanden. En in dat opzicht, kan ieder aandachtig en verstandig toeschouwer met voldoende bevoegdheid meespreken.
Het was niet zonder een gevoel van wantrouwen en van ongeloof in de vruchtbaarheid van dit Congres dat vele deelnemers naar Mechelen zijn getogen. Hoe slordig en onvolkomen leek de voorbereiding! Een paar dagen vóór de bijeenkomst, wist nog niemand bescheid. Dan al met eens, - op den vooravond begon het, en het duurde voort tot den Zaterdag, een overstrooming van programma's, verslagen, bladen, en wat weet ik.
Den eersten dag ook was het in 't Klein Seminarie een Babelorde. Sectievoorzitters, verdreven uit hun aangewezen lokalen, laveerden, met een onbeslist gevolg, over de speelplaats en kwamen aangeland in klaszalen zonder stoelen. De sekretarissen, als schermen tegen hunne bestormers, werden gejaagd de algemeene voorzitters achterna. De
| |
| |
bezoekers drentelden rond of draaiden op hun hiel, doelloos en 't einde raad. Tot eindelijk rumoer van stemmen en driftig handgeklap uit enkele richtingen aandreunden en de verstrooide elementen onverwachts aantrok, gelijk magneetpalen die opeens beginnen te werken op een veld vol ijzerkorrels.... Zij, die nadachten en iets wisten van 't gefluister achter de schermen, ze schudden het hoofd over die dagen.
En toch zijn het dagen geworden van grootsch aanzien. Van langerhande verminderde de nervositeit, die in de eerste beraadslagingen voelbaar was en het werd een ontzagwekkende drukte van vier duizend menschen, die met daden in de hand, kwamen getuigen van de bedrijvigheid van ons katholiek leven op elk gebied. Indrukwekkend vooral waren de algemeene avondvergaderingen. De drie duizend toehoorders, zoo bewonderenswaardig in hun onvermoeibare aandacht, gedurende drie tot vier lange uren, als de woordvoerders in hun welsprekendheid. En, gelijk een majestatische koepel boven een zuilenrijken tempel, rijst boven dit grootsch geheel de machtige slotrede van Z. Em. den Kardinaal over het leven en de zending van Christus' Kerk.
Maar 's Zondags is opgekomen: het volk! ons goedgeloovig, oprecht, levenslustig, almachtig katholieke volk, en dan was de geestdrift onweerstaanbaar. Ons volk gaf maar een klein deeltje van hetgeen het geven kan en van wat het bij ordelijker voorbereiding zou gegeven hebben, maar het was genoeg. De menigte van vlaggen en menschen had de grens van het genietbare bereikt, en elke toename zou als nutteloos pracht- en krachtbetoon zijn weggevallen. Gelijk een reuzenslang, met goudvlekken, kronkelde de eindelooze stoet met zijn kleurige vlaggen en standaards door de straten heen, en maar een deel van zijn beweeglijk lijf kon worden opgerold, op de ruime hoofdmarkt, voor de H. Sakramentshulde. Wie zal ooit die volkszegening met het Allerheiligste vergeten! Niet die ingetogenheid die de beuken vult onzer kathedralen, als het helle kloksken het teeken der aanbidding heeft gegeven, maar een aangrijpende vervoering, die geheerscht moet hebben in de middeleeuwsche kerkgemeenten als, in den naam Gods, de kruistochten werden gepredikt.
Die hoogere bezieling was enkele minuten later, wel is
| |
| |
waar, vervallen tot de gewone onbeduidendheid van de volksvermaken. Maar het was een buitengewone verkwikking geweest de levendige kracht te voelen van die honderd duizend volksjongens, die onnoozel malkander aanlachten en gek deden gelijk verlegene kinderen, omdat het hun zoo vreemd voorkwam daar te loopen in een rij onder de oogen der menschen, maar die het zoo natuurlijk zouden vinden voor hun geloof te vechten als te vieren. Ik heb altijd zoo 'n vreugde aan dat volk, aan zijn naïeve oprechtheid, aan zijn gezonde blijdschap, aan zijn onbewuste grootmoedigheid en zijn flinken levenszin. En ik vraag me dan af, waarom we, in den grond, toch altijd bang zijn voor ons eigen volk. Waarom we vervaard zijn dat het roert, dat het uitkomt voor zijn recht en samen wil werken voor zijn voordeel. Wij zijn geweest gelijk een groote jongen die zijn kloeke handen beziet en bang is voor zijn eigen macht. Laten we die vrees afleggen. Het volk verlangt niet zijn Kerk te verlaten, als het ondervindt dat zijn welzijn in die Kerk beter wordt behartigd dan daarbuiten, en de Kerk zal niet ondergaan in de moderne maatschappij zoolang de stoere armen der volkskinderen bereid zijn om haar bestaan te verdedigen.
* * *
Uit angst voor personen en zaken, moest dit Congres gehouden worden buiten de politiek, maar die angst heeft ons gediend. Het was nagenoeg hetzelfde met het eerste Congres te Mechelen gehouden in 1863, en met dezelfde goede gevolgen. Want, zonder dat men het wellicht gezocht heeft, is de politiek op haar rechte plaats gezet. Onze katholieke politiek is onafscheidbaar van ons katholiek maatschappelijk leven, en daarom heeft de logische gang der besprekingen noodzakelijkerwijze de hoofdproblemen van ons politiek program te berde gebracht. Maar de politiek is niet alles in ons openbaar leven en zelfs niet de hoofdzaak. Zij moet de uiting zijn van onzen volkswil en gedragen worden op den grondslag onzer volkswerken; zij moet dienstvaardig meegaan met de geleidelijke ontwikkeling van ons katholiek leven en niet, uit den hooge, over het wel- of nietgepaste van deze ontwikkeling willen rechteren of bevelen.
| |
| |
Het is omdat we gewoon zijn gemaakt deze natuurlijke verhoudingen om te keeren dat we ons nu zoo benard gevoelen. Het is, omdat we aan de gebaren en gezegden van politieke mannen, zonder samenhang met het volk, te veel waarde toekennen dat we tot dien staat van verdeeldheid en wederzijdsch wantrouwen zijn vervallen, waaruit alleen een volhardende en krachtdadige toeleg op volksontwikkeling en gezonde partijorganisatie ons redden kan. De zwaarste hindernis op den weg der samenwerking en eensgezindheid ligt niet in de onverzoenlijkheid der belangen, welke de verscheidene standen die tot onze partij behooren met zich brengen. Anders ware een vreedzaam maatschappelijk bestaan onmogelijk. Maar de onverzoenlijkheid komt hieruit voort dat bij personen die niet in geestesgemeenschap leven met het volk dat ze vertegenwoordigen, de beginselen buiten den weet dier personen misschien, te licht beinvloed worden door eigenbelang en door eigenliefde. De toewijding aan een zaak en de zelfverloochening integendeel maken helderziende voor het recht der anderen en voor de nieuwe behoeften die de tijd meebrengt.
Daarvan heeft ook dit Congres het bewijs geleverd. We waren gewoon geraakt enkel de verdeeldheid te zien, die onze politieke voormannen in de Kamerdebatten meebrengen, en we dachten dat deze oppervlakkige kloven doordrongen tot op het hart van ons Katholiek leven. Dat is gelukkiglijk niet zoo. Onder degenen die zich, onbekend en zonder hoop op openbare vergelding, bezighouden met de verwezenlijking van onze Katholieke beginselen in den schoot van het volk zelf, zou het niet onmogelijk zijn de eendracht te verkrijgen op de grondgedachten van een Katholiek strijdprogramma.
De onvergankelke pracht van onze gothische kathedralen is het zinnebeeld van wat Katholiek maatschappelijk leven zijn moet. Ze hebben hare schoonheid niet te danken alleen aan de gelukkige gedachte van een beroemden bouwmeester, maar ze zijn waarlijk de grootsche uitdrukking van de geloofseenheid die geheel de maatschappij van dien tijd tot eene krachtuiting vereenigde. Niet enkel werd het kostelijk materiaal samengebracht door de mildheid der rijke burgers, niet alleen leenden de arbeiders hun kloeke schouders om het marmer en het kostelijk
| |
| |
metaal op te tillen, maar de kunstgedachte zelf zou nooit ten uitvoer gekomen zijn zonder de medewerking van honderden ongenoemde kunstenaars, die het werk hunner handen aan God opdroegen met de ingetogenheid en de bescheidenheid van biddende menschen.
Zoo moet het gebouw van ons politiek leven voornamelijk rusten op de stille maar godgevallige werking van de onbekende zielekunstenaars die zich wijden aan de vermooiing van het volksleven, door den geest van het Evangelie. En dan zal ook de eenheid onzer partij steviger zijn. Want door alle verscheidenheid van werking heen, zal dezelfde aantrekkingskracht stralen. Als de vijand moet triomfeeren, zal deze geest ons samenbrengen voor den noodweer. Waarom zou zijn vereenigingskracht niet groot genoeg wezen om ons samen te houden op den dag der overwinning om onzen triomf te bestendigen. Nu nog is onze inwendige kracht groot genoeg om ons uit alle nakende gevaren te redden, maar onze partij moet rekening houden met de evolutie van onzen volksgeest, anders ligt haar zwaartepunt buiten haren eigenlijken grondslag, en de val wordt onvermijdelijk.
Vooral drie dingen van beteekenis zijn, in dit opzicht, gebleken.
Ten eerste dat ook in ons land de staatkunde meer voeling moet houden met onze christen-beginselen, naar het voorbeeld der christelijke partijen in Holland. Het mag vreemd heeten dat deze behoefte eerst duidelijk wordt na vijf-en-twintig jaar katholiek bestuur. Doch het is zoo. Ook onder onze katholieke regeering, is de Staat liberaal gebleven zooals hij was. Vooral in de scholen is dat opvallend. De Staatsschool is bij voorkeur een onchristelijke school en haar invloed moet voet voor voet worden bestreden, ten koste van ontzaglijke offers door de katholieke weldadigheid elk jaar gebracht. Met een uitbundigen bijval van alle aanwezigen, heeft de 3e afdeeling van het Congres de gelijkstelling der confessionneele school met de Staatschool gevraagd, op voorwaarde dat ze aan de vereischten van een degelijk onderwijs voldoe. De uitvoerbaarheid van dezen wensch hebben onze Noorderbroeders bewezen en wij hopen dat hij ook in België de verwezenlijking zal bereiken.
Ten tweede is gebleken dat onze katholieke partij
| |
| |
beslist den weg opgaat der volksgezindheid. Niet alle volkswerken zijn op het Congres tot hun volle waarde gekomen. Bepaaldelijk de Belgische Boerenbond van Leuven verdiende een ruimere plaats. Maar dat heeft niet belet dat iedereen, die oogen had, heeft moeten zien dat de democratische gedachte algemeen is doorgedrongen. De noodzakelijkheid van eene stevige organisatie en beroepsontwikkeling wordt niet meer geloochend, en werd, op de algemeene vergadering door E.P. Rutten met warmte bepleit. Ook de middenstanders zullen deze dagen zegenen. Dank zij de welsprekende rede van Kan. Dr Nouwens; ten hunnen voordeele, is onmiddellijk eene vereeniging tot stand gebracht die, van katholieke zijde, hunne belangen in België behartigen zal.
Ten derde is het eene opene waarheid geworden dat, in 't Vlaamsche land, geen volksgezindheid zonder Vlaamschgezindheid voortaan meer mogelijk is. Ik wil niet uitweiden over het zoogenaamd ‘Vlaamsch incident’, dat den eersten dag reeds zooveel drukte teweegbracht, en den Zaterdag zijn gelukkigen afloop vond. Geen enkele kwestie heeft zooveel belangstelling gaande gemaakt, geen enkele zoo diepe indrukken gelegd in de gemoederen. Het is in de geschiedenis der Vlaamsche Beweging een historische gebeurtenis. De geheele toedracht der zaak zal met de noodige toelichtingen weldra wel bekend worden gemaakt. Maar niemand kan het wegloochenen dat, met of zonder opzet het inrichtend Comiteit aan de Vlaamsche taal niet de eer was bewezen waarop ze recht had. Weinig verslagen, slechte vertalingen, geen Vlaamsche snelschrijvers en wat dies meer. Maar het is te hopen dat de les dezer dagen hun niet meer uit het geheugen gaan zal.
Het Congres heeft kunnen gewaarworden dat het Vlaamsche bewustzijn ontwaakt en men voortaan ons taalrecht en onze volkseer niet meer klakkeloos mag schenden. Het Vlaamsche volk wil niet langer gediend zijn met leiders die aan zijn ware wezen vreemd zijn. Moedertaal en volksontwikkeling zijn onafscheidbaar; de eerste is de ziel van de laatste, en al wie rechtzinnig het welzijn van ons volk behartigt, moet in Vlaanderen logischer wijze Vlaamschgezind worden. Daarom ook brak de taalkwestie, bijna in elke afdeeling, van zelfs te voren, zoohaast men dieper op
| |
| |
de voorgestelde vraagstukken inging, en ze vond telkens weer een gelukkig onthaal.
Het was een algemeene verbazing over den vooruitgang welken de Vlaamschgezindheid in de laatste tijden gedaan heeft en ieder moest, in zijn hart, toegeven dat men haren aandrang naar geleidelijke vervlaamsching van ons schoolwezen niet lang meer zal kunnen weerstaan. Wij willen hopen dat de bevoegde overheden niet blind zullen zijn voor dit teeken des tijds en den heilloozen weerstand tegen het wetsvoorstel Coremans, door de middenafdeeling gewijzigd, niet tot het uiterste zullen doordrijven. Het onvermijdelijke kan men op den duur toch niet ontwijken. En rechten, die met geweld zijn ontwrongen, worden niet dankbaar herdacht.
Voor de Vlaamschgezinden zelf, is uit de beruchte discussie van den Zaterdag nog iets meer gebleken dat ons gunstig aandoet: namelijk dat er tucht komt in onze gelederen en een spontaan samenvoelen op 't oogenblik der afdoende beslissing. Nochtans aan driftigheid van gevoel ontbrak het niet. Bleek lag de ontroering op veler gelaat, en met gerekten hoofde en bevenden mond richtte zich de verontwaardiging op om uit te breken in bijtend protest. Eens was ze onbedwingbaar. Maar over 't algemeen gebonden. En, toen de zege voor de hand lag, maar niet kon behaald worden zonder verbittering, zijn de Vlamingen overgegaan tot den vrede, betrouwende op de zedelijke nawerking van hun grootmoedigheid. Daarmee valt voortaan het verwijt dat de Vlaamschgezinden een hoopje roekeloozen zijn zonder beleid en zonder zelfbedwang. En de vruchten van dezen taktischen vooruitgang zullen voor onze Beweging zelf niet uitblijven. Het is een teeken van innerlijk evenwicht en van sterkte, wanneer een partij zich weet te verheffen boven den wrevel en de wrokkigheid welke in den aanvang eener reactie niet te dempen zijn, en berustend in haar eigen machtgevoel, in 't aangezicht der nabijzijnde overwinning, den tegenstrever leert ontzien om de rechtvaardigheid van hare beginselen, niet alleen over zijnen weerstand maar over zijnen wil zelf te doen zegevieren.
De Vlamingen betreuren niet dat ze aan het Congres hebben deelgenomen, en wenschen van harte dat het met
| |
| |
eenmaal niet zou gedaan wezen. Maar het is de vraag op welke wijze deze katholieke congressen in de toekomst zullen worden ingericht.
Dit congres was een wapenschouw, geen studiegelegenheid. Het heeft ons meer vertrouwen gegeven en blijdschap, dan nieuwe wijsheid. Te veel vraagstukken waren opgeworpen en zonder eenig verband. Willen de congressen periodisch, zonder te groote tusschenruimten, tot stand komen, dan moet de bespreking beperkt worden tot eenige hoofdproblemen, waarvan de uitkomst de richting van ons katholiek streven naar de toekomst zou duidelijker maken. Het werk der algemeene katholiekendagen zou daarbij door de plaatselijke congressen van langerhand kunnen voorbereid worden. Doch deze kleinere bijeenkomsten lijden voorloopig zelf aan het gebrek dat ze zich niet weten te beperken.
Maar daarmee is het niet uit. We gelooven niet dat het wenschelijk is tweetalige congressen te houden, en zeker niet, zoolang alle deelnemers niet bij machte zijn beide landstalen te verstaan. We huiveren nog van de vertalingen; en al de verklaringen van het middencomiteit kunnen den indruk niet wegnemen dat het Vlaamsch, zonder het beslist optreden der Vlaamschgezinden, asschepoetster zou gespeeld hebben. Het is beter deze onaangename wrijvingen voortaan te voorkomen en door een gelukkige wedijver tusschen beide hoofddeelen van ons land, onze katholieke congressen een duurzaam en vreedzaam bestaan te verzeren, met ze, overhand in 't Fransch of in 't Vlaamsch, te houden, in de betreffende deelen van het land. De samenhang zou gewaarborgd blijven door de bestendige leiding van één hoofdcomiteit waarin beide rassen in gelijke macht zouden vertegenwoordigd wezen. Aldus zouden onze katholiekendagen vollediger de uiting zijn van onzen waren toestand, niet door de eenheid eener fictieve versmelting, maar door de eendrachtige samenwerking van beide rassen, volgens ieders aard en doenwijze.
Frans Van Cauwelaert. |
|