| |
| |
| |
Uit ‘Jaarkrans van geestelijke liederen voor den huiskring’
Advent
Tweede Zondag
(Popule Sion)
Gij, Sions Volk, beklim de bergen!
Verhef u, adem nieuwe lucht!
En laat geen wee u langer tergen:
het einde naakt van 't droef gezucht.
Zie! ginder, in de verte, komen
de Koningen in grootschen stoet!
Zij hebben ook het Licht vernomen
en rijden in zijn glans, met spoed.
O Volk'ren! groet dan 't nieuwe Leven
als kind'ren doen in 't lentetij,
een eeuw'ge vreugd wordt U gegeven
want God, uw Heiland, is nabij!
| |
Vierde Zondag
(Rorate coeli)
Dauwt, Heem'len, dauwt van uit den hoogen,
zendt, wolken, den Gerechten af!
Heb deernis, Heer, heb mededoogen!
Verlicht onze al te lange straf!
Wij zuchten onder 't juk der zonden
en liggen neêrgedrukt door 't wee,
voor eeuwig aan de dood verbonden,
verzonken in de tranenzee...
| |
| |
o Heem'len dauwt van uit den hoogen
en geeft ons koelen morgentroôst,
dat Hoop de lang-verduisterde oogen
herleven doe van Adams kroost!
| |
Vigilie van Kerstmis
Herderkens, herderkens die er zoo vroom,
wakende bidt in de slapende velden,
schuchtere herderkens, laat uwen schroom,
luistert wat blijdschap wij zingende melden!
't Kindje, door hemel en aarde verwacht,
duizendmaal schooner als 't licht waar we in zweven,
't wordt van een Maagd nu ter wereld gebracht,
om u verlossing en vrede te geven.
Gaat dan tot hem die in 't kribbeken rust
de arremkens open om vrede te bieden,
vrede, die 't menschenwee troostende sust,
hemelsche gunst voor goedwillige lieden.
| |
Ons-Heeren Besnijdenis
(Wiegelied)
Kindje lief, ik ben zoo arm,
heb geen wiegske dan mijn arm,
heb geen heul voor uwen nood
dan mijn boezem en mijn schoot...
Slaap nu, slaap nu, slaap nu maar,
| |
| |
Ach! dat ge onder droef geschrei
't merk ontvingt der slavernij,
ach! dat ik uw jeugdig bloed
al te vroeg zien vloeien moet!
Slaap nu- slaap nu, slaap nu maar,
Moog' uw lijden, moog' uw pijn
de arme zondaars batig zijn!
Moog' uw bloed en uw getraan
alverzoenend Opwaarts gaan!
Slaap nu, slaap nu, slaap nu maar,
| |
Driekoningenlied
Vredekoning, Albeheerscher,
Vorst Wiens Rijk zal eeuwig staan,
uit de verre Morgenlanden
Wij, de vóórwacht aller Volk'ren,
bieden U den koningsgroet,
spreiden onze weidsche mantels
vóór Uw goddelijken voet.
Schooner dan de wondersterre
die ons heeft tot U geleid,
zult Gij zonneglanzend stralen
| |
| |
| |
Goêweekliederen
Palmzondag
Juicht Hem toe en wuift met palmen!
Laat uw zangen nu weergalmen!
Juicht en wuift! De Vorst des vreden
komt op 't veulen aangereden.
Vrees niet, want Hij is de Zachte,
Die zijn dolend schaapke wachtte,
Die, ook bij der kind'ren monden,
al Zijn grootheid doet verkonden.
wil U onzer toch ontfermen...
Wil ontzien en wees ons goedig:
wij zijn zwak en wankelmoedig....
| |
Maandag
Hun trouw is dan vergaan,
als morgendoom vervlogen,
als dauw dien de eerste brand
der zonne komt verdrogen...
Mijn Vader, ach! ze en weten 't niet!
Vergeef het hun, wat Gij ook ziet!
en leggen looze strikken,
waarvan ik niet zal schrikken!
Mijn Vader, ach! ze en weten 't niet!
Vergeef het hun, wat Gij ook ziet!
| |
| |
En, mocht het - dat uw Zone
Uw heerlijkheden toone...
Mijn Vader, ach! ze en weten 't niet!
Vergeef het hun, wat Gij ook ziet!
| |
Dinsdag
Zondaars, wilt u toch bekeeren,
Jezus' lijden niet vermeeren!
Hij is 't ware Licht der wereld....
Blijft niet in de duisternis
waar geen vrede of vreugd' en is!
Zondaars, wilt u toch bekeeren,
Jezus' lijden niet vermeeren!
Hij is 't levend, bor'lend Water....
Komt en lescht aan Zijne borst
Zondaars, wilt u toch bekeeren,
Jezus' lijden niet vermeeren!
Hij alleen, de Goede Herder,
zal U leiden langs de baan
die naar 't Hemelrijk doet gaan!
| |
Woensdag
Mijn Volk, wat heb ik u misdaan
dat gij mij wilt aan 't kruise slaan?
| |
| |
Mijn Vriend, wat heb ik u misdaan
dat gij mij, zoenend, wilt verraân?
O Wereld, zie mijn droefheid aan....
Zal iemand ooit ze gansch verstaan?
| |
Witten Donderdag
Neemt en eet, dit is mijn lichaam....
Neemt en drinkt, dit is mijn bloed....
Neemt, dit is het hemelsch voedsel
dat u eeuwig leven doet....
Doet dit tot gedachtenisse
mijner Liefde oneindig groot,
doet dit tot gedachtenisse
van mijn lijden en mijn dood....
| |
| |
Zaterdag
(Heilige Vrouwen)
Zusters, ontwaart ge geen licht aan den oosten?
Komt ons geen klaarte van dageraad troosten?
Laat ons naar Zijn grafsteê gaan
| |
| |
Spoedt u dan, zusters, uw kruikskes genomen
en hem gezalfd met uw geurige aromen...
Laat ons naar Zijn grafsteê gaan
Mochte onze liefde den Heere behagen,
rein als de balsem dien wij hem nu dragen!
Laat ons naar Zijn grafsteê gaan
eer de zon is opgestaan...,
| |
Paschen
Hemelen, breekt van heilige vreugde!
Aarde, sidder in glanzende pracht!
't Licht verwon, en gedood is de nacht!
Volkeren, wendt naar 't Licht en het Leven!
Klink' bedwelmend door 't glanzend heelal
Vreugdezang en bazuinengeschal!
Christus verrees, vol stralende glorie.
Eert den Sterken, verwinnenden Leeuw!
Brengt Hem hulde van eeuwe tot eeuw!
| |
Maria-Magdalena
Een blik van Hem, een enkel woord
heeft Magdalena's hert doorboord....
Hoe gruwt zij nu van hare zonde!
Hoe gloeit heur zaal'ge liefdewonde!
| |
| |
Zij valt voor Jezus' voeten neêr,
Omhelst en kust ze, keer op keer;
zij wascht ze in heete tranenstroomen
en zalft ze met de zoetste aromen....
Zij droogt ze met haar lokkenpracht....
En nu, nu spreekt de Heere zacht:
‘Wie veel bemint, wordt veel vergeven....
De Liefde is boven al verheven....’
| |
Sint Huibrecht
Sint Huibrecht jaagt met woest geweld
bij 't schallen van zijn horen,
bij weêr en wind, door woud en veld
Zoo paait hij zijnen diepen rouw
- langs vrije weimansbane -
om 't sterven der aanbeden vrouw
Nu heeft hij 't versche spoor ontwaard
en jaagt het na in dolle vaart,
hei! hoe de brakken zoeven!
Doch schielijk springt zijn ros op zij,
zijn felle brakken zwijgen....
Een hert, met glanzend goudgewei
staat vóór hem, in de twijgen.
En op de gouden hoornen straalt
des Heeren Kruis vol eere
waar af een donderstemme daalt:
‘Ik ben uw God en Heere!...
‘Hubertus, laat het jachtgedruisch,
word zielenjager, beur mijn Kruis
langs de eed'le Apostelbane!’
| |
| |
| |
Kerstlied
(Voor kinderen)
O! ziet toch hoe schoon het
hoe 't lacht op ons allen
hoe 't reikt met zijne armkes
't zij groot of 't zij klein;
| |
De Zaaier
(Ve Zondag na Driekoningen)
| |
| |
| |
Sint Thomas
(Apostel)
‘Eer mijn oog de spijkerteekens
eer mijn hand ze zal betasten,
eerder en geloof ik 't niet!’
Zóó sprak Thomas, toen zijn vrienden
maarden dat de Heer verrees
dat zij Jezus levend zagen
in verheerlijkt, glanzend vleesch...
| |
| |
En 't geschiedde toen zij allen
dat Heer Jezus in hun midden
kwam en sprak ‘de Vree zij U!’
‘En, gij, Thomas, voel mijn wonden,
steek uw hand in mijne zij,
dat uw hert voortaan geloovig
nooit meer ongeloovig zij.’
‘O! mijn Heer en God!’ riep Thomas,
viel aanbiddend vóór Hem neêr...
En met zacht-verwijtende oogen
sprak tot hem de Heiland weêr:
‘Wijl ge mij gezien hebt, daarom
hebt ge nu in mij geloofd...
Zalig die in mij gelooven
schoon ze zijn van 't zien beroofd...’
| |
Onnoozele Kinderen
Eerste hemelblommekes zoet,
rozig-roodgekleurd in uw bloed,
blijde, blijde kinderscharen,
kleine, kleine martelaren!
Zoo de storm met rozekes doet,
brak u vorst Herodes, verwoed,
blijde, blijde kinderscharen,
kleine, kleine martelaren!
Zingend met onschuldig gemoed
volgt gij 't Lam in spelenden stoet,
blijde, blijde kinderscharen,
kleine, kleine martelaren!
| |
| |
| |
Sint Jan Evangelist
die tusschen leliën weidt,
uw hoofd aan 't hert gev!eid,
heeft Gods geheim doorschouwd,
van 't Eeuwig Woord ontvouwd,
de bron van Liefde en Licht...
Haar dienen tot aan 't graf,
als ridders. houw en trouw
der allerhoogste Vrouw!...
| |
Het Mostaardzaadje
(VIe Zondag na Driekoningen)
Iemand nam het kleinste der zaadjes,
't mostaardzaadjen, in zijn hand
en hij zaaide en dekte 't warmpjes
| |
| |
En het kleine korreltje kiemde,
wies, en wies, en werd een struik
grooter dan al de and're kruiden
Voog'len sliepen op zijn takken,
bouwden daar hun nestje in...
Ook 't oneindig rijk des hemels
heeft zoo 'n klein begin.
| |
Sint Stephanus
Vaanderig der Martelaren,
in den stoet der heldenscharen
met hun bloedig-rood gewaad...
't Eerst van al in 't perk getreden
hebt gij Christus, Zoon van God,
onder steenenstorm beleden
spijts het woedend Jodenrot....
Leer ons Christus' naam belijden
en, als gij, met heldenmoed,
altijd voor de Waarheid strijden
ook ten prijze van ons bloed.
|
|