| |
| |
| |
Boekennieuws
La doctrine de la prédestination dans l'Église Réformée des Pays-Bas depuis l'origine jusqu'au Synode national de Dordrecht en 1618 et 1619. Etude historique par Th Van Oppenraay, Docteur en Théologie, Louvain, J. Van Linthout.
Eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van de hervormde Kerk in de Nederlanden, hoofdzakelijk omtrent de leer der Vóórbeschikking of Praedestinatie.
Om eene volledige en nauwkeurige geschiedenis over dit onderwerp samen te stellen, is het niet genoeg de leer der strijdende partijen te schetsen, men moet ook rekening houden met de tijdsomstandigheden, met de moeilijkheden door de tegenstanders der Kerk in het leven geroepen, met de middelen door de Kerk gebezigd om ze te verwijderen en tot eene vaststaande, allen verbindende leer te geraken. Daarbij komen nog verscheiden ondergeschikte vragen van groot belang. Welke zijn de dogmatische boeken van de gereformeerde Kerk vóór 1619? welke is hun oorsprong en hunne waarde? Waar vinden wij de leer door de hetorodoxe predikanten tegen de Kerkleer verkondigd?
De geschiedenis van den strijd over deze vragen is het hoofdonderwerp van dit academisch proefschrift.
De letterkundige geschiedenis van de dogmatische boeken der Nederlandsche hervormde Kerk, en der werken vóór 1619 geschreven door de tegenstanders van deze Kerk over de praedestinatie met den aankleve van dien (de aard der praedestinatie; de uitgestrektheid der verdiensten van Christus' dood; de noodzakelijkheid der genade voor de zaligheid; de werkingswijze der genade, en de volharding der geloovigen in het geloof.) De leeringen der Kerk en die van hare tegenstanders. De dogmatische strijdvragen, als gevolgen van deze godsdienstige verdeeldheid: ziedaar, volgens den schrijver het doel van zijn werk, dat hij in twee deelen splitst.
I. (Bl. 1-120). De praedestinatie in de hervormde Kerk der Nederlanden tot het optreden van Jac. Arminius. a) Het godsdienstig genootschap der Hollandsche uitgewekenen te Londen. b) De leer der Kerk over de praedestinatie en de verbonden artikels in de dogmatische boeken. c) De voorloopers van Arminius in de praedestinatie-leer.
II. (Bl. 121-262). De strijd tusschen de Arminianen en Gomaristen over de praedestinatie en de daarmede samenhangende artikelen. a) De strijd tusschen Arminius (voorwaardelijke praedestinatie) en Gomarus (absolute Vóórbeschikking, het decretum horribile) b) de strijd tusschen de Remonstranten en Tegen-Remonstranten. (De naam is afgeleid uit eene dogmatische verklaring in vijf artikels, omtrent de praedestinatie, aan
| |
| |
de Staten van Holland in den vorm eener remontrance aangeboden).
1. De hoofdfeiten van den strijd tot aan het Besluit der Staten voor den vrede der Kerken in 1614.
2. Leer der Remonstranten en Tegen-Remonstranten omtrent de Vóórbeschikking.
3. Voornaamste feiten van den strijd sinds de Resolutie der Staten tot aan de synode van Dortrecht.
4. De nationale Synode van Dortrecht van 13 November 1618 tot den 29 Mei 1619.
5. Oordeel der Synode over de praedestinatie en verbonden artikels.
6. Verschil van meening tusschen de Contra-Remonstranten.
Dit overzicht van den inhoud bewijst dat de schrijver zijn doel heeft bereikt op eene wijze, die aan volledigheid niets te wenschen overlaat. Hij treedt niet op als rechter der behandelde dogmatische vragen, hij wil geen kritiek uitoefenen noch over de twee strijdende leeringen, noch over de bijgebrachte bewijzen, noch over de maatregelen, door iedere partij genomen om hare meening te doen zegepralen. Hij is enkel geschiedschrijver, geroepen de feiten in hun samenhang, met hunne oorzaken en gevolgen in het volle licht te stellen, de geloofwaardigheid der geschreven berichten te toetsen en met elkander te vergelijken, ten einde een zoo volledig mogelijk tafereel van den toestand op te hangen.
Geen wonder, dat een man beschikkend over een schrander verstand, een helder doorzicht, een juist oordeel gepaard met veelzijdige kennis en onvermoeide werkzaamheid volkomen in deze taak geslaagd is.
Vooreerst staat de schrijver buiten de strijdende secten, zoodat zijne godsdienstige overtuiging geen invloed heeft op zijn historisch overzicht en zijne onpartijdigheid buiten allen twijfel is.
Daarbij put hij al zijne berichten uit de beste en echtste bronnen; (men zie in de Bibliographie de dubbele lijst der Bronnen en der Historische Werken) en heeft hij door de welwillende hulp van geleerde vrienden zeer zeldzame boeken en uitgaven kunnen raadplegen. Zijne beweringen rusten derhalve op echte grondslagen, en brengen menige belangrijke bijzonderheid op het letterkundig gebied aan het licht.
Ziehier de voornaamste stellingen, door den schrijver historisch betoogd:
1. In de eerste jaren van haar bestaan, heeft de hervormde Nederlandsche Kerk, verre van Calvyns leer over de vóórbeschikking ‘met den aankleve van dien’ aan te hangen, veeleer de meening der Remonstranten gehuldigd, d.i. de voorwaardelijke praedestinatie met de algemeenheid der verdiensten van Christus' dood, de vrije medewerking van den wil met de genade, en de mogelijkheid voor de geloovigen het geloof te verliezen.
De bewijzen liggen in de dogmatische boeken van de Nederlandsche gemeenschap te Londen, tot 1566 ongeveer in de Nederlanden in gebruik gebleven,
2. Omtrent 1568 namen de nederlandsche calvinistische gemeenten als dogmatische boeken aan, de nederlandsche geloofsbelijdenis en den catechismus van Heidelberg, welke de absolute
| |
| |
praedestinatie leeren in den zin der infralapsarii (volgens welke Gods besluit de erfzonde onderstelt) de onweerstaanbare werking van de genade en de onmogelijkheid voor de uitverkorenen het geloof te verliezen. Deze leer werd nochtans niet beschouwd als verplichtend voor het onderwijs in de Kerk.
3. Later, ten gevolge van den strijd tusschen Remonstranten en Tegen-Remonstranten besloot de nationale Synode van Dordrecht in 1619 dat de leer der voorwaardelijke praedestinatie met hare gevolgen eene dwaling is. De eenige ware en orthodoxe leer begrijpt de absolute Vóórbeschikking; de beperking van Christus' verdiensten uitsluitend voor de uitverkorenen; de onweerstaanbare kracht der genade; de onmogelijkheid bij de uitverkorenen het geloof te verliezen.
Hoewel de leden der Synode deze leerpunten als grondslagen der religie beschouwden, werd dit niet in de Synode verklaard.
De verschillende godsdienstige strijdvragen vóór 1619. op de keper beschouwd, weerspiegelen den strijd tusschen de zedelijke vrijheid van den mensch en het godsdienstig fatalisme. Dit laatste zegenpraalde ten gevolge van de eigenzinnige stijfhoofdigheid der orthodoxe Calvynsche predikanten, welke haar toppunt bereikte in de Synode van Dordrecht, met de verbanning der Remonstranten uit de Hervormde Kerk.
De synodale besluiten van Dordrecht hebben de godsdienstige eenheid der Calvinisten gehandhaafd, maar tevens de Nederlandsche protestantsche theologie met onvruchtbaarheid geslagen; sedert dien tijd, is zij als het ware levenloos, onveranderd, onbewegelijk gebleven tot de 19e eeuw, waarin men eenige sporen van reactie kan bespeuren.
Het kan onze taak niet zijn de talrijke bijzonderheden, door den schrijver aan het licht gebracht met hunne bewijzen te onderzoeken, en aan de historische kritiek te toetsen. Het zij daarom genoeg, de aandacht der deskundigen op dit proefschrift te vestigen, dat voor de toekomst de rijpste vruchten op het gebied der historie belooft en waarborgt.
Dr A. Dupont.
| |
Theologia naturalis, P. St. De Backer, S.J. - Paris, G. Beauchesne, 1908.
Dit is het vierde deel van de Institutiones metaphysicae specialis, door P. De Backer in het college der EE. PP. Jezuïeten te Leuven gehouden. Daar is P. De Backer sedert lange jaren als leeraar werkzaam, en de vrucht van zijn lange studie, in 't onderwijs gerijpt, schenkt hij ons in deze werken ten gerieve.
Met alle warmte durf ik ze aanbevelen. Onder de menigvuldige verhandelingen van scholastische wijsbegeerte, Latijnsche of andere, die tegenwoordig een beetje overal het licht mogen zien, verdienen deze voorzeker een eereplaats. Ik voor mij zou moeilijk handiger en ernstiger tekstboeken kunnen aanwijzen. De methode reeds is uiterst praktisch en streng doorgevoerd. Bij de behandeling van eenig vraagstuk gaan enkele beknopte beschouwingen vooraf, waarin klaar en bondig de noodige begrippen staan ontleed. Volgt de stelling, met een Status Quaestionis, die telkens de volle beteekenis der stelling, haar belang, hare waarde, hare bestrijders, hoe en waar- | |
| |
om, enz. aangeeft. Dit deel acht ik bijzonder nuttig voor de leerlingen. Komt een stevige bewijsvoering, streng maar niet droog, met de voornaamste gevolgtrekkingen; niet vele opwerpingen, omdat uit de behandeling zelf het antwoord op de moeilijkste kan gevonden worden.
De leer is zeker en ernstig. P. De Backer is geheel doordrongen van de hooge wijsbegeerte van den heil. Thomas en van de groote scholastieken uit de middeleeuwen. Daarom geen haarklieverijen, noch zich-zelf verliezen in zooveel onderverdeelingen: maar een diepe, volle en veelzijdige beschouwing. De leer des meesters is niet aan de oppervlakte gebleven van zijn geest: hij heeft die zelf doordacht, doorvoeld, doorleefd mag ik zeggen, zoodat men voortdurend de persoonlijke overtuiging uit dit klare Latijn hoort klinken. Zoo leze men slechts b.v. de discussie over het princiep der noodzakelijkheid, waarin de verschillende wijzen om dit uit te drukken gewikt en gewogen worden in enkele der flinkste bladzijden die wij daarover ooit te lezen kregen; de bewijzen voor het bestaan van God, met hun innerlijke waarde en kracht die steeds iets nieuws en verrassends brengen, juist door de methode waarop ze zijn voorgesteld; de weerlegging van het pantheïsme, dat zoo maar niet met enkele absurdum est wordt afgescheept, maar een diepe studie is waardig geacht; de wijze waarop God de zoogenaamde futura contingentia kent; heel smakelijk biedt het daar, na een ernstig onderzoek, en heel wijs, als besluit: ‘tam sunt difficultatibus plenae variae quae circa (hanc rem) propositae sunt explicationes, ut... satius esse videatur ignorantiam nostram confiteri’. Een philosoof, die den moed en de nederigheid bezit te bekennen: we weten er niets van! Deze zedigheid pleit genoegzaam ten voordeele van den denker.
P. De Backer blijkt op de hoogte te zijn van geheel de hedendaagsche wijsbegeerte, niet slechts door uittreksels uit andere schrijvers of door hooren zeggen, maar door persoonlijke kennismaking met de beroemdste en beruchtste denkers der eeuw. Deze belezenheid stalt hij dan weer niet uit om den jongen geest met verbazing te slaan, maar laat ze ieder bladzijde, ja iederen zin doordringen, zoodat elk woord bijna er van getint gaat en beteekenis ontvangt. Wie P. De Backer's werken bestudeert, heeft dus een grondige kennis van de oude, de altijd-nieuwe philosophie der scholastieken en een ernstige voorbereiding tot de studie van moderne wijsbegeerte.
Wij verlangen naar een volledigen cursus van philosophie van de hand van P. De Backer en bevelen zijne werken ten zeerste aan.
V.M.
| |
Het jonstich versaem der violieren, Fernand Donnet. - Geschiedenis der Rederijkkamer De Olijftak sedert 1480. - Uitgave nr 23 der Antwerpsche Bibliophilen. - Antwerpen, J.E. Buschmann.
Eigenlijk bevat dit lijvig boek (671 blz.) een eenig overgebleven deel van de handvesten van 't aloude Antwerpsch St. Lucas-gilde: de oorkonden van ‘Het Jonstich Versaem der Violieren’ van 1619 af tot 1722.
Groot is de waarde die een bibliophiel aan deze oorkonden
| |
| |
hecht: ‘als kunstwaarde en als hulpbronne voor de plaatselijke geschiedenis heeft de inhoud van dien register echter groote beteekenis: niet alleen laat hij ons toe, tot in den schoot der gilde, een diepen blik te slaan op het innerlijk leven en op de daar heerschende litterarische strooming, maar hij maakt ons tevens met de namen bekend van al de mannen welke, gedurende het tijdstip van meer dan eene eeuw, een werkzaam deel namen aan de kunstbeweging, die zich destijds te Antwerpen met eene onloochenbare kracht afteekende’.
Was het maar zóó! Eilaas, een bibliophiel kijkt dikwijls door een vergrootingsglas.
Kunstwaarde? Een titelplaat, geteekend en gekleurd door S. Vrancx, een figuurraadsel, een engel van de faam, een bloemenkransje, die - te oordeelen naar de platen in het boek - niet buitengewoon kunstrijk zijn. Verder gotisch en gewoon schrift, met ‘overvloedige versieringen van weinig verfijnden smaak en middelmatig van uitvoering.’
Hulpbron voor de plaatselijke geschiedenis? Ze is tamelijk dor, die bron.
Innerlijk leven van een kunstenaarsgilde en literaire stroomingen? In dit opzicht brengt de kennisneming van het boek een ontgoocheling. Buiten den tekst van den plechtigen eed dien de gildebroeders moesten afleggen, de standregelen en hier en daar een schaarsche vermelding van giften aan het gilde gedaan, van de medewerking aan een paar inhuldigingen en het verleenen van vrijheidsbrieven, hebben de oude Violieren ons niet veel medegedeeld. In een korte voorrede - geschreven 1619 - krijgen wij de vermelding van de stichting van de kamer, in 1480, en van haar zegepralen in landjuweelen tot in 1561. Gedurende de godsdienstige beroerten bleef ze ontbonden. In 1616 verkrijgen enkele burgers, leden van het St. Lucasgilde, voor de Violier de vroegere privilegiën en vrijheden weer: verzoek en toestemming worden hier medegedeeld. Volgt dan de plechtige eed, dien de gildebroeders moesten zweren, de ‘ordonantie’ van de kamer, en de verslagen. Jammer genoeg, de leden van de Violier meenden aan het nageslacht niets beter te kunnen overlaten, buiten schaarsche inlichtingen aangaande enkele giften, twisten met andere vereenigingen en de medewerking aan een paar inhuldigingen, dan de namen van hun dekens en leden.
En dit laatste nu is van belang... geworden, door de zeer gevulde levensbeschrijving die bij de namen gevoegd wordt. - Wat een werk om de levensbizonderheden van honderden kunstenaars en kunstliefhebbers te gaan opspeuren. Onder de toenmalige leden van 't St. Lucas- en Violier-gilde waren: de fluweele Breughel, Octaaf van Veen (Otto Venius), S. Vrancx, de drukker Moretus, Cornelis Vos, Adriaan Brouwer, David en Abraham Teniers, Ambrosius Breughel, Jac. Jordaens, Willem Ogier.
Het eigenaardige van deze uitgave is dat de tekst van den schrijver tweetalig is; - het Fransch staat vooraan, voor de Nederlandsche vertaling was wel een flinker vertaler te vinden in Antwerpen. Dit boek kan gelden als een vervolg op de belangrijke uitgave van Rombouts en van Lerius: De Liggeren en andere historische Archieven der Antwerpsche St. Lucasgilde.
L.v.P.
| |
| |
| |
Eene lezing over Vondel's treurspel ‘Adam in ballingschap’, door E.J. Ossenblok. - Lier, Joz. Van In, z.j.
Edel is het pogen van den heer Ossenblok: het volk in nauwer voeling brengen met kunstwerken van zijn grootsten dichter. Van Vondel behandelde hij reeds, in een lezing, Lucifer en hij belooft nog een lezing over Noah of de Ondergang der Eerste Wereld.
Geen verklaren, geen beoordeelen. Dat is te dor in een volkslezing. Hij wekt het spel op in de verbeelding van de hoorders: in de gauwte heeft hij ruwe schermen opgesteld en een achtergrond geborsteld: we zijn in het heerlijk aardsch paradijs. De handeling gebeurt en we hooren de personages spreken, gelukkig nogal dikwijls op zijn Vondels.
Als nu in de schildering wat meer gloed van kleuren lag, wat scherper uitsprong van helderheid op schaduw glansde, dan kon zoo iets heerlijk worden. M. Ossenblok beproeve het in zijn lezing over Noah. Vondel heeft hij lief genoeg om hem waardiglijk te verheerlijken: wij bemerken het hier, de veelvuldige kreten van bewondering zijn de dikwijls hinderlijke ontboezeming van zijn liefde.
E. Pater Salsmans schreef welwillend een inleiding voor dit boek, en E.H. van de Putte bezorgde den schrijver vertaling en uitleg van Genesis II, III. Daardoor wordt de waarde van deze uitgave verhoogd, evenals door Vondels ‘berecht betreffende den staet van den eersten mensche voor en na den val’.
L.v.P.
| |
The Cambridge History of English Literature, A.W. Ward and A.R. Waller. Vol. III. Renascence and Reformation. - Cambridge University Press, 1909, 587 bl. 9 s. net.
De welbekende ‘Cambridge University Press’ heeft sedert anderhalf jaar een grootsch werk ondernomen, n.l. het uitgeven van een geschiedenis der Engelsche letterkunde. Er bestonden wel degelijke handboeken over de Engelsche letteren, maar om reden van den beperkten omvang eenerzijds, en van de uitgebreidheid der stof anderzijds voldeed geen enkel aan de eischen der moderne wetenschap. Het waren meestal opsommingen van namen, datums, titels van werken, waar de lezer te veel en te weinig aan had; hier integendeel heeft men te doen met een geleerde geschiedenis der letterkunde. Geen schrijver kan echter evengoed beslagen zijn in alle perioden, daarom hebben de heeren Ward en Waller een zeker aantal specialisten om zich heen geschaard en aan ieder de taak opgedragen een bepaald hoofdstuk op te stellen. Zij gaan hierin te werk zooals prof. Saintsbury, dien wij ook hier aantreffen, met zijne ‘Periods of European Literature’. Het geheele werk zal volledig zijn in veertien boekdeelen van ongeveer 500 bl. ieder. Een dergelijke onderneming moet echter gebrek lijden aan eenheid, doch te oordeelen naar hetgeen tot nu toe verschenen is, hebben de uitgevers dit euvel zoo veel mogelijk weten te voorkomen.
Het derde deel behandelt de 16e eeuw, nl. de renaissance
| |
| |
en de hervorming en zal er veel toe bijdragen om een beter inzicht te verkrijgen over dit tijdvak. Een paar titels van hoofdstukken zullen volstaan om het geheele werk te kenschetsen: ‘Englishmen and the Classical Renascence’, ‘Reformation literature in England’, ‘Reformation and Renascence in Scotland’, ‘The New English poetry’, ‘The Poetry of Spenser’, ‘Prosody from Chaucer to Spenser’, ‘Elizabethan prose fiction’, etc. Alle schrijvers worden met de uiterste zorg bestudeerd. Aan de bibliographie alleen worden 90 bl. gewijd, hetgeen een denkbeeld geeft van de nauwgezetheid, waarmee de opstellers te werk gaan. In alle opzichten is dit een standaardwerk, een vertrouwbaar ‘book of reference’. Uit een katholiek standpunt beschouwd kunnen wij niet nalaten den gematigden, ja zelfs gunstigen toon aan te stippen waarmee godsdienstige vraagstukken er in behandeld worden.
J.K.
| |
Een mei van vroomheid, door Maurits Sabbe. - C.A.J. Van Dishoeck, Bussum, en C.L. Van Langenhuysen, Amsterdam 1909, met teekeningen en bandversiering van Alb. Geudens, 101 blz., fr. 3.15.
Om nu weer eens aan te toonen hoe gek het staat, zoomaar etiketjes op de menschen te plakken. Maurits Sabbe staat onder de kiesklappeien als liberaal geboekt. Welnu, alle katholieke kunstenaars mogen 't beproeven een vromer boekje dan dit over Brugge te schrijven. Sabbe is een zoon van Brugge, waarop moeder fier mag wezen. Niet enkel zijn lichaam is haar werk, maar ook zijne kunstenaarsziel, een ziel gevoed door haar ziel, de quintessence van 't edelste en 't fijnste en 't reinste, door de Vlaamsche beschaving, die daar klom tot haar hoogste tij, achtergelaten.
Zeker heeft Brugge in de letterkunde haar aandeel gekregen; van wege Vlamingen, van wege Walen, van wege Hollanders, van wege Duitschers, van wege Franschen, van wege Engelschen, van wege Denen. Zonderling, de meest bekende onder die Brugge-zangers, vooral in de dames-wereld, begrepen er niets van. Is 't b.v. niet om te lachen en te schreien te gelijker tijd, die ‘Bruges la morte’, van Georges Rodenbach? Een bewijs te meer dat men voor de wereld een allerfijnste ventje kan zijn, en des te grover nochtans om fijne kunst aan te vatten.
Anderen, de kloekeren, hebben ons gegeven 't Brugge van voorheen: de Vlaamsche uitspatting van macht; zie maar hoe Conscience en Verhaeren slaagden. Maar 't Brugge van thans, Brugge, de weduwe van den roem, - onder de velen die zich daaraan waagden, blijkt Maurits Sabbe de eenige echte roeping te hebben. Hij vertelt wat Brugge is en wat echte Bruggelingen zijn: hij vertelt het in den eenigen juisten toon: op de plaats waar zooveel verleden grootheid sluimert, is 't onder de kleinen van heden, een fluisteren, eerbiedig en innig. Dat is lang geen dood, maar het leven schatert er niet; 't is er huiselijkgemoedelijk, geen blijheid is verboden: zie maar hoe kostelijk Sabbe kan lachen; maar geen oogenblik wordt de Brugsche stemmigheid verbroken.
| |
| |
Mocht ik hem iets toewenschen, 't ware wat kloeker adem in 't vertellen, wat minder aamechtigheid... op enkele plaatsen. Op andere gaat het uitnemend: waar de oudjes aan 't woord zijn, waar Sabbe's humor spreken mag. Maar als de jonge Free en Bethjie samen zijn is 't mis: ‘De gelijkmoedige kalmte van vroeger was in hem weergekeerd en hij vond treffende woorden om het meisje troost en vertrouwen te geven’. Die treffende woorden moet Sabbe zelf nog vinden, en die is een uitgelezen verteller als hij ons nog schuldig. Deze grief brengt me weer op 't gekke etiketje van 't begin. 'k Wil niets gemeens hebben met politieke kletsers. Maar 'k wensch aan den kunstenaar Sabbe, bij zijn innige waardeering, diepe overtuiging: dat zou zijn kostelijke gave van haar aamechtigheid heel en al genezen.
J.P.
| |
Langs Leie en Schelde, door Max Van Vijve. - De Seyn-Verhougstraete, Aalst, 149 blz., 1 fr.
Max Van Vijve heeft zonder twijfel talent: hij heeft eigen oogen en ooren, en ook een eigen taal. Hier en daar wel wat ál te naïef, maar dat is 't minste; thans vooral is dat immers iets heel eigens. Maar hij is een schrijver zonder zelfcritiek. Had hij nagenoeg al deze vertelsels op de helft gebracht, ze bezaten dubbel kunstgewicht. Ik heb de eer niet, Max Van Vijve te kennen; maar alle redenen bestaan om te vermoeden dat hij notaris is of klerk op zoo 'n studie. Want al zijn straatjongens krijgen op zijn bladzijden hun volledigen inventaris mee, nogal dikwijls in de plakbrieventaal die daarbij past. Ook daarbuiten woekert een nauwgezetheid van bijzonderheden die niets te maken heeft met hetgeen de letterkundigen van thans detailstudie noemen. Zoo gaat b.v. blz. 131 Ritie wit cassépapier koopen ‘bij Ursula Haentjes.’ En verder over Ursula Haentjes geen woord. Dat is toch wezenlijk wat al te karig om Ursula in de letterkunde binnen te brengen.
J.P.
| |
Zuid en noord. Eene bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche schrijvers door P. Evarist Bauwens, S.J., IIde deel, 5de omgewerkte uitgave versierd met 54 portretten.
Verleden jaar nog wees dichter Karel van de Woestijne er op, hoe broodnoodig een degelijke bloemlezing was voor een krachtig opwekken van taal- en kunstgevoel in de Colleges en Athenea van Vlaamsch België. Kort daarna werd die wensch gedeeltelijk vervuld door de 8ste omgewerkte uitgave van Zuid en Noord: 1ste deel. Professor Arthur Coussens in Biekorf schreef over het werkje een hoogst lovende recensie waarin het boven alle andere dergelijke uitgaven werd verheven. In alle andere Noord- en Zuidnederlandsche tijdschriften werd de bloemlezing even gunstig beoordeeld en de wensch uitgesproken dat de andere deeltjes volgens dezelfde methode zouden herwerkt worden.
Half Oogst verscheen het tweede deel der nieuwe bewerking van Zuid en Noord en wij mogen verzekeren dat onze stoutste wenschen verre overtroffen zijn. Wie een weinig op de hoogte is van de Nederlandsche letterkunde, zal verbaasd staan over de uitgestrekte belezenheid, den fijnen smaak, de buitengewone werkkracht van den verzamelaar aan wien het Vlaamsche onder- | |
| |
wijs reeds zooveel verplichtingen heeft. Pater Bauwens is op de hoogte van de meest moderne letterkundige bewegingen. Naar mijn beste weten, heeft tot nog toe geen enkel bloemlezer in zulke mate de uitkomsten benuttigd van de beste critici van modernen en vroegeren tijd. Het aantal opgenomen schrijvers is in dit 2de deel wat minder uitgebreid dan in ‘Nederlandsche schrijvers en schrijfsters’ van Leopold. Pater Bauwens beschikt overigens over 3 of 4 deelen, maar de grootere schrijvers komen reeds in dit 2de deel beter tot hun recht dan in de meest geprezen Noordnederlandsche bloemlezing. Voor de xviie eeuw werd het prachtig 4de deel van Kalff's Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde benuttigd: eerst in deze bloemlezing krijgt J. Luyken b.v. de uhooge plaats die hij verdient. Hooft en Vondel bekomen natuurlijk den voorrang: van den laatste werden in dit deel niet minder dan 29 prachtige stukken opgenomen. Hierdoor ziet men reeds beter de nieuwe richting die deze bloemlezing inslaat; van tweede rangschrijvers wordt veel minder opgenomen om de groote schrijvers te grooter plaats te kunnen inruimen. Reeds in het 1ste deel kregen Conscience, Multatuli. Gezelle, Frederik Van Eeden, Streuvels e.a. 15 tot 20 bladzijden; in het 2de deel worden 18 stukken opgenomen van Gezelle; Potgieter krijgt 35 bladzijden, Streuvels, Beets, Huet, Schaepman ongeveer 20 bladzijden, Bilderdijk, Jacob Geel, Douwes Dekker, Alb. Thijm, Tony Bergman,
Simon Gorter, Johanna Van Woude, Van Looy, Buysse, Van Eeden, Van Deyssel, Vermeylen 10 tot 15 bladzijden. Niet zonder genoegen vonden we hier mooie aanhalingen uit de werken der groote Noordnederlandsche historici Fruin en Blok, en heerlijke fragmenten uit Dr Kuyper's prachtwerk: Om de Oude Wereldzee. We wijzen nog op de concentrische methode waarop de schrijver reeds in de twee eerste deelen zijner bloemlezing door zijn Levensschetsen de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde behandelt. Schrijver schaart zich blijkbaar naar de meening die reeds in 1893 Professor Kalff in zijn niet genoeg gelezen werkje: Het onderwijs in de moedertaal, voorop zette: ‘Volgens mijne ervaring moet geschiedenis der literatuur niet als zelfstandig deel van het onderwijs beschouwd worden... daar is een beknopte inleiding in eene bloemlezing zelf voldoende’. Welnu, die methode wordt reeds in Zuid en Noord I toegepast: en de beknopte kennis der Nederlandsche Literatuurgeschiedenis in den eersten leerkring opgedaan, kunnen zij in de uitgebreide Levensschetsen der volgende deelen ontwikkelen. De mooie talrijke portretten waarmede de uitgave is opgeluisterd, zullen de belangstelling der leerlingen in hunne moedertaal opwekken en het aangeleerde scherper in het geheugen vastzetten.
Wij zullen niet beweren dat in deze nieuwe uitgave geen vlekjes voorkomen. Van René de Clercq werd nevens vier heel mooie gedichten het extra-flauwe ‘België bovenal’ opgenomen. De keuze van een of ander stuk zou men nog kunnen beknibbelen, een voetnota nutteloos achten. Maar bij het vele mooi's door deze bloemlezing geleverd ware het kinderachtig op deze en dergelijke vlekjes te blijven staren.
Eenigen zullen misschien verwonderd opkijken dat in dit 2de deel niets van Herman Gorter, Boutens en Karel van de Woestijne voorkomt. Mijns inziens heeft de verzamelaar met
| |
| |
reden die schrijvers tot den derden leerkring verschoven. Daaruit moeten wij waarschijnlijk ook verklaren dat allerschoonste gedichten van Vondel b.v. en Gezelle in dit deel niet werden opgenomen.
De bloemlezer mag met voldoening op zijn arbeid nederzien. Zijn boek zal krachtig medewerken tot de letterkundige ontwikkeling onzer jeugd in onze colleges en meisjespensionaten en het is met blijde hoop dat wij de omgewerkte uitgave van het 3de deel afwachten.
R.H.
| |
Lezen en verwerken, G. Elgersma. Opstellen over letterkundige werken. Een studie- en repetitieboek voor candidaat-hoofdonderwijzers. 260 bl. geb. f. 1.90. - Wolters, Groningen, 1909.
Wij mogen dit werk eene blijde verschijning noemen op het gebied van het Nederlandsch, daar zulke boeken zeer zeldzaam zijn en omdat het op zoo'n degelijke wijze opgesteld is. Het is uit de praktijk ontstaan, zegt de schrijver, en geeft den gang aan van de lessen die hij jaren lang gegeven heeft. Het examen om hoofdonderwijzer te worden vraagt van den candidaat ‘eenige bekendheid met de voornaamste voortbrengselen der Nederlandsche letterkunde vooral van lateren tijd’. De schrijver heeft getracht den candidaat te helpen door ‘voor hem eene keuze te doen uit den grooten overvloed van werken, welke voor lezing en bestudeering in aanmerking komen, en door hem te wijzen hoe hij die werken kan bestudeeren.
Er zijn 16 opstellen, waaronder voorkomen Hildebrand's Familie Kegge; van Lennep's Ferdinand Huyk, da Costa's Vijf en twintig jaren, Multatuli's Vorstenschool; Vondel's Leeuwendalers, enz...
Van ieder opstel komt een overzicht der punten, welke er in besproken worden, zooals de inhoud, de stijl, de karakters der personages, algemeene opmerkingen over den schrijver, enz. Het spreekt van zelf dat ieder van die punten niet grondig bestudeerd wordt, want daarover zou men boekdeelen kunnen schrijven, maar zij zullen de aandacht van den lezer opwekken en hem doen nadenken over vraagstukken waaraan hij vroeger misschien nooit gedacht had.
Wij eindigen met den wensch dit voortreffelijk boek in de handen te zien van alwie zich bezighoudt met het onderwijs van het Nederlandsch zoowel op den lageren als op den middelbaren graad.
J.K.
| |
Zes landliederen van Remi Ghesquière, op woorden van Karel de Gheldere, 2.50 fr.; Een Drieluik, Sacerdos in aeternum: 1.25 fr., 't Huwelijksbootje: 1.25, te verkrijgen bij den toondichter, uitgever, Gheluwe.
Remi Ghesquière verwacht zeker niet van ons dat we zijne liederen zouden vergelijken bij de subtiele kunst der jongste muziekale school. Verre van hem de pretentie alleenlijk te schrijven voor de ingewijden der kunst! Eenvoud en gemakkelijkheid onderscheiden deze liederen en zullen hen door het volk doen zingen. Best geslaagd zijn, volgens mij, het nederig vertellend ‘Daar zat een stokoud moederke’ en ‘'t Huwelijksbootje’. Telkens als Ghesquière zoekt effekt te maken vervalt
| |
| |
hij in banaliteit. Bijval kan men daarmee inoogsten slechts bij lieden van min goeden smaak. En wie die aan kunst doet kan daarop verzot wezen, en wanneer houdt voor den kunstenaar de verplichting op het volk door de kunst hooger op te voeren?
X.
| |
Malines, jadis et aujourd'hui, par Léopold Godenne. In 8o LV, 701 bladzijden. Rijk geïllustreerd. Prijs: 17.50 fr.
Gewicht: twee kilos. Lees dat boek niet, 't zal op uw maag blijven liggen. 't Was hier of nooit de gelegenheid het vers van Boileau toe te passen: ‘Qui ne sut se borner, ne sut jamais écrire’.
Schrijver volgt een ander beginsel: alles, alles moet gezegd worden; alle straten, alle huizen, hoe onbeduidend ook, beschreven, alle namen, hoe vergeten ook, herinnerd, alles gefotografeerd, van Sint-Rumoldus toren tot het mechelsche kieken toe.
'k Vrees maar dat het boek als ‘1er prix d'excellence’ zou dienen in prijsuitdeelingen; 't is immers de gewoonte zulke... kemels te geven. 'k Beklaag maar den ongelukkigen primus die 't boek zal moeten dragen, en wie weet, 't misschien zal lezen.
't Boek bevat ook goede dingen, maar veel meer afval; ware het tot de helft verminderd met het weglaten van al de prullen en onbeduidendheden die alleen door vermufte boekwormen en kleinsteedsche amateurs geschat worden, dan zou het wellicht heel interessant worden.
Mechelen is inderdaad een der eigenaardigste en kunstrijkste steden van het land. Daarom is het ook dat ik den schrijver niet kan vergeven dat hij een uitgebreiden Baedeker aanbiedt waar ik een kunstboek verwachtte.
H. Mansion.
| |
Geillustreerd woordenboekje der Nederlandsche taal, ten dienste van minder gevorderde leerlingen, door M.J. Koenen, met 165 afbeeldingen tusschen den tekst. Tweede, vereenvoudigde druk; te Groningen bij J.B. Wolters. Prijs fl. 0.35.
Aantrekkelijk boekje met zijn roodgelen omslag, stevigen band, deugdelijk papier, sprekenden druk, nette figuren, boekje dat zeker in den smaak zal vallen van onze knapen; en ze mogen er eens naar hertelust in snuisteren. En 't is nu toch een echt zakwoordenboekje in lengte, breedte en dikte, al maakt het niet, gelijk menig zwaar boekdeel, aanspraak op dien gezelligen titel.
De degelijkheid van het werkje moet niet onderdoen voor zijne uitwendige bevalligheid. Die de talrijke schoolboekjes van den heer Koenen ooit in handen kreeg, zal naar geen verder bewijs verlangen. Doch iets meer voor de anderen.
Op de 120 blz. staan omtrent 5000 woorden benevens het een en ander over maten, gewichten, munten enz. Alle termen behoorende tot eene eenigzins ontwikkelde omgeving of noodig tot de eerste stappen op de letterkundige baan kunt gij in die woordenlijst vinden. Doch vruchteloos zult gij naar woorden als: wit, zwart, nu, nooit, ja, neen, zoeken; die kent nu iedereen en die leveren geen de minste moeilijkheid op. Anders
| |
| |
is het als er een twijfel kan oprijzen nopens de spelling, den klemtoon, het geslacht, de vorming van 't meervoud of der hoofdtijden. - Maar zie liever zelf; ik grijp uit den hoop:
Bont (twee- of meerkleurig), ln; eene - e ekster, eene - e koe. |
Struis (groote Afrikaansche vogel; steltlooper), m. struisen. |
Rátelaar (esp, witte populier), m, - s. |
Roóven (stelen), w.w. ik roofde, ik heb geroofd; vossen -. |
Roóien (uitdelven), ik rooide, ik heb gerooid; aardappels -. |
Kortom: een boekje dat zijne aanbeveling meédraagt.
Mocht ik den heer Koenen een wenk geven om de verspreiding van zijn nuttig werk in Zuid-Nederland te vergemakkelijken: ik wou voor eene volgende uitgave vragen Zuid-Nederland op gelijken voet met Noord-Nederland te stellen en bij den hoop een paar landkaartjes te voegen. Vervolgens ontsluit schrijver, in eene schooluitgave, niet te gemakkelijk de poorten der taal voor fransche woorden zooals: fauteuil, table d'hôte, chef, cadeau, compliment, vestibule, privilège, potage, enz. Die dringen meestal niet binnen zonder oude stamgenooten aan de deur te schoppen.
R.V.M.S.J.
| |
Leerboek der vlakke meetkunde, met opgaven, door Dr A. Van Thyn, leeraar aan de R.H.B.S. te Assen. Te Groningen bij J.B. Wolters, 1908.
Met den wensch, dat dit leerboek het meetkundig onderwijs ten goede moge komen, beveel ik het in de welwillende beoordeeling mijner ambtgenooten aan. Zoo eindigt Dr A. Van Thyn het voorbericht van zijn boek.
Wij zijn overtuigd dat die wensch zal worden volbracht, want wij hebben hier voor ons een werk aan welks samenstelling veel zorg is besteed.
Het is een boek dat met volle vertrouwen mag worden aanbevolen.
A.P.
| |
Leerboek der vlakke driehoeksmeting, met vraagstukken, door Dr A. Van Thyn, leeraar aan de R.H.B.S. te Assen. Te Groningen bij J.B. Wolters, 1907.
In de trigonometrie. zegt Dr A. Van Thyn, heeft men om zoo te zeggen de eerste maal de gelegenheid aan te toonen hoe algebraïsche analyse en meetkundig onderzoek tot dezelfde resultaten voeren.
Dit denkbeeld heeft de schrijver bij het samenstellen van zijn leerboek steeds voor oogen gehouden, ook komt het ons voor als klaar en goed geordend en in alle opzichten goed geschikt voor het onderwijs.
A.P.
| |
Leerboek der algebra door P. Wijdenes en Dr. D. De Lange. - Groningen, Noordhoff 1909. Prijs f. 1.00.
Wij ontvangen ter bespreking het IIIe deel van dit nuttig leerboek. Het beoogt blijkbaar en vooral tot eene praktische vaardigheid op te leiden, en daarin zal het dan ook wel slagen. Zijn sommige plaatsen wegens overdreven bondigheid wat duister, het mondeling onderricht kan daarin voorzien, en de leerling zal door den rijken keus van gepaste opgaven, oefeningen en vraagstukken volkomen met de meest voorkomende bewerkingen vertrouwd geraken.
| |
| |
De inhoudstafel van deel III geeft op: Vergelijkingen van den tweeden graad met twee en meer onbekenden. - Onbepaalde vergelijkingen. - Logarithmen. - Exponentiaal-vergelijkingen. - Rekenkundige, meetkundige, harmonische reeksen. - Samengestelde interest. - Variaties, permutaties en combinaties. - Binomium van Newton. - Allerhande vraagstukken.
L.D. |
|