Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] Zomertij Gelijk een kloeke man zijn kraange krachten plengt, en altijd rijker wordt bij 't overdadigst geven, zoo heerscht nu zomer, die de koudste harten zengt, en waar nooit liefde tierde een zwoele warmte brengt, dat op den barsten grond heur bloei ontluikt van leven. Gezegend nu die 't leed der herfsten heeft gekend, en die den harden kamp des winters heeft doorstreden. Want frisscher dan wie ook wonk hem de jonge lent', en zijne lippen, lang den liefdekus ontwend, hebben thans dankend voor den zomerzoen gebeden. Zijne oogen, door 't gezwoel van wolkennacht bezwaard, zien nu verrukt de zon in blanke glorie blinken. En hij, die huivrend kromp voor gure vlagenvaart, hoort nu, bij zacht geruisch van fluisterend geblaart, het weeldetrillend lied der zomervogels klinken. Gezegend hij wiens tong de wrangheid proeven mocht van lijdensdroesem op den boôm der levenskruike. Gezegend die geen troost vond op zijn treurgen tocht, en, wat zijn schuchtre hoop ook in 't onzeekre zocht, gedurig 't dwaallicht in moerassen zag verduiken. Niet een smaakt zoo, als hij, de zoete vreugdevrucht, die in de hoven van geluk door 't groen komt blozen. Niet een zoo vol als hij van wondre zielsgenucht, die golft door 't zonnig ruim, die blinkt aan blauwe lucht, die in het water klutst en geurt uit rijpe rozen. Want tranen waren zaad voor heil, dat enkel groeit op landen waar de ploeg der smart de voor kon kerven. Zoet is de rust voor hem, door 't harde werk vermoeid. Want als bij andren bleek de laatste lach verbloeit, zal hij uit elken schrei van vroeger blijheid erven. Constant Eeckels. Vorige Volgende