Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Rodenbach en de Vlaamsche beweging
| |
[pagina 198]
| |
Niets is wonderbaarder in de geschiedenis onzer volksontwaking dan de onophoudelijke levenswekking door het woord van dezen twintigjarige. En nochtans 't is geen louter toeval dat het zoo gebeurt; want het woord van Rodenbach was waarachtig leven, in zijn afkomst en in zijn werking, en bezit de innerlijke groeikracht en de vruchtbaarheid van hetzelve. Zijn Vlaamsche Beweging leefde niet op uit minderwaardige noch onedele gronden, zij was geen uitwendigheid van welken aard ook, maar zij was de onweerstaanbare uiting van zijn inwendige zielsbehoeften, de natuurlijke ademhaling van zijn opengaande scheppingsvermogens. Het weten van Rodenbach over Vlaanderens levensnood en herleefbaarheid was geen gewone geleerdheid van ontvangen en navorschen en nadenken, al heeft hij gewis veel te danken aan zijn beroemde meesters en aan zijn woekerenden studievlijt, maar hij bezat in de hoogste mate de intuïtieve kracht der onmiddelbare levenservaring. Zijn Vlaamschgezindheid was onafscheidbaar van den groei van zijn eigen binnenste wezen in kunst en kunde. Het vreemd beplaksel en het schoolsch oneigene reuzelde van zelfs van hem af, bij 't naar vorenbreken zijner onbedwingbare oorspronkelijkheid, maar zooveel te pijnlijker ondervond zijn kunstenaarsfijngevoeligheid de belemmeringen en tekorten van ons onvaderlandsch onderwijs, want zijn eigen belevingen openbaarden hem dagelijks het levend verband tusschen taal en geesteswerk. En als een bevoorrechte onder zijn volk, droeg hij bewust in zich, het onbewust leed van dat kernachtige volk uit den lage, met zijn onmetelijke kracht die het niet te gebruiken leerde en zijn onnoemelijke schade die het stom verdroeg. Doch in de onafhankelijkheid van zijn zelfbewuste oerkracht, wist hij zich ook te verheffen boven de tijdelijke werkelijkheid. Hij zag in den spiegel van zijn inwendig worden, de schoonheid en den zegen van een eigenaardige volksbeschaving, en, in zijn eigen nog ontwikkeld scheppingsvermogen, bevroedde hij kiemen van volkskracht die in den geheimen schoot van den moederstam in zijnen tijd voor het oog der anderen nog verborgen lagen. Hij zag, in zijn verbeelding, de mogelijkheid eener nieuwe volksgrootheid, en hij heeft | |
[pagina 199]
| |
hare komst verkondigd met het vaste geloof van eenen ziener en hare wegen voorbereid met den overmoed van een reuzenkind. Rodenbach was een meerderwaardige in zijn wezen en daarom had hij breeder vermoeden, scherper inzicht en geweldigeren wil, want zijn inwendig levensbewustzijn kon hem dingen leeren die anderen duister bleven. Aan dezen onfaalbaren levenszin vooral is het te danken dat Rodenbach de profeet van onze Vlaamsche Beweging is geworden. Want niemand heeft, vóór hem, vollediger en duidelijker het ware wezen der Vlaamsche Beweging ingezien en beschreven, niemand heeft scherper het wezenlijke van het onwezenlijke gescheiden zoowel tusschen de oorzaken van onzen ondergang als tusschen de middelen ter redding. Wat hij verhaalde uit het verleden had hij zorgvuldig bestudeerd, wat hij voorhield over het heden en voorspelde over de toekomst, ondervond hij in zijn eigen behoeften en lijden of lichtte zich op in zijn eigen kracht. Hij zag wat hij zei, en hoe absoluut sommige zijner uitspraken ook klinken, nu reeds hebben de gebeurtenissen ze bijna zet voor zet bewezen. Rodenbach's herscheppingsgedachte was dus een vrucht van zijn leven en zij wilde ook leven voortbrengen. Daarom is ze zoo vol harmonie en evenwicht, zonder eenzijdigheid zich aanpassend aan wat de tijd meebrengt en toch een en altijd dezelfde, zooals de ziel van wat leeft, dezelfde blijft door alle vormveranderingen heen. En de ziel van Rodenbach's gedachte is, dat de opstanding van het vlaamsche volk hoofdzakelijk het gevolg moet zijn van de vernieuwing van ons inwendig leven dat alle uitwendigheid van zelfs veredelt, maar zelf door geene uitwendigheid genoegzaam kan verbeterd worden. Rodenbach is, zoo ik meen, de eerste geweest die de Vlaamsche Beweging een Kultuurstrijd, in den echten zin van het woord, heeft genoemd; eenen strijd van menschenhervorming, op denwelken we ons eerst en vooral door inkeer in ons zelf moeten voorbereiden. En daarom stelde Rodenbach tegenover het werk der uitwendige veranderingen, tot hetwelk vele zijner tijdgenooten zich lieten verleiden, de oekonomie van de inwendige wedergeboorte | |
[pagina 200]
| |
tot zuivere vlaamschheid; daarom heeft hij den zegen van het lijden, en de kracht der zelfopoffering, waaraan we nood hadden, volledig weten te beseffen en van beide de hoogste wijding ondergaan in de vernieling van zijn jong leven. Rodenbach wil al de slapende krachten van zijn volk tot gedijen brengen. ‘Voor ons beteekent Vlaamsche kamp, zoo schreef hij in 't Pennoen, het werk om Vlaanderen... te doen herworden en herbloeien in de volle ontwikkeling van eigen wegen en werkzaamheid: aard, zeden, gedachten, gebruiken, tale, kunst, wetenschap, handel, nijverheid.’ Maar vóór zijn oogen ging dat volk, waarvan hij zooveel droomde, langzaam ten onder, en de Vlaamsche Beweging zelf met al het overige ging verloren in dien tragikomischen chaos van maskerend eigenbelang, van wild mennende dweepzucht en blindelings gemende latenschap, dien men hier de politike heet’.Ga naar voetnoot(1) Ge kent zijn woede en zijn geesels tegen dat wangedrocht, en tegen het pedantisme en tegen de oneerlijke kritiek en tegen al wat kunstmatig en niet rechtgeaard of welgemeend was. Hem was ons ideaal te heilig, om het op welke wijze ook te verlagen, of met bijbelangetjes te versmelten, hij zag alleen den levensnood van ons vervallen volk en zijn behoefte aan nieuwe levensmiddelen. Als een natuurlijk gevolg van deze zijne opvatting der Vlaamsche Beweging moest noodzakelijk voor Rodenbach de kern van zijn hervormingsprogram besloten liggen in de hervorming van onze opvoeding, uit dewelke al het overige zich van zelfs moest ontwikkelen, op alle gebied en in alle verscheidenheid van vormen, volgens ieders aanleg en bedrijvigheid. Ons is deze opvatting helder en gemeenzaam geworden, maar toen weinigen ze bevroedden, heeft Rodenbach ze uitgesproken in volle bewustheid en ze met een genialen worp omgezet in een werkelijke organisatie waarvan wij de erfgenamen en de navolgers zijn: onze roemrijke en onvergankelijke studentenbeweging. Gij weet het, MHH., dat deze gedachtenontwikkeling geen gecondenseerde neerslag is van beginselen die, opgelost | |
[pagina 201]
| |
in een menigte van andere bestanddeelen, half erkennelijk zouden verspreid liggen in de schriften van Rodenbach. Ik gaf u slechts de omschrijving van wat hij zelf in nog meer gedrongene taal uitdrukte. ‘De opvoeding, die, op haar eigen, genoeg ware om spijts alles onze zelfstandigheid nog te redden, en zonder dewelke, van een anderen kant, alle andere middels, hoe krachtig ook, te dien einde vergeefsch zijn, de opvoeding is gedurig bezig de Vlaamsche jeugd te ontvlaamschen.’ (Gudrun). Dat was, zoo hij het elders noemde, de eenig doodelijke grieve van het Vlaamsche volk. Tegen deze voorkomende verbastering in het bloed, op lateren leeftijd te willen strijden met gelegenheidsreden, en feestvereenigingen en openbare betoogingen, was vergeefsche moeite. Met of tegen de school, moest de strijd op het veld der opvoeding worden uitgevochten. Ons kinderen moesten de onze blijven, daar was geen andere uitweg; zoodat ‘ons slechts nog overblijft als volk den dood te sterven,
ofwel, ontzaggelijk herkwikt, in onze knapenschap,
het kiemend zaad te strooien van der toekomst mannenschap.’
Voor Rodenbach was de studentenbeweging het meest noodzakelijke en ook het machtigste gedeelte van geheel onze beweging, en hij wijdde haar het beste van zijn jonge kracht. Met Rodenbach dus, ten slotte, nog bijzonder, te beschouwen van het standpunt der studentenbeweging uit plaatsen we ons in 't hart van Rodenbach's leven, en Rodenbach zelf in 't hart van onze wedergeboorte. En toch is Rodenbach niet, in den woordelijken zin, de stichter der studentenbeweging, noch heeft hij in alle onderdeelen en voor immer de vormen vastgesteld die het studentenwerk in zijn verdere ontwikkeling kon aannemen. Maar 't is van hem dat ze ontvangen heeft haar geest, haar inrichting, haar sieraad en haar wijdingsoffer. Met den ‘Ernst des Schwärmers’ waarvan Schiller spreekt in zijn ‘Licht und Wärme’ heeft hij onvermoeibaar gepredikt over de jeugd van Vlaanderen de boodschap van ons nieuw leven en onweerstaanbaar was de aantrekkingskracht die uitging van zijn vrijmoedige, maar rechtschapen taal, van zijn doorgloeide liederen, van zijn vuurslaande woord, van zijn | |
[pagina 202]
| |
overweldigende persoonlijkheid. Nochtans ligt niet in den omvang alleen van zijn werkzaamheid de maatstaf van zijn waarde; want, in ijver hebben anderen het hem na kunnen doen. Maar wederom ligt de kracht van Rodenbach's opvatting hierin, dat ze gegrepen was uit het leven, dat hij het specifieke wezen gevat had van de studentenbeweging, in hare drijfkrachten en mogelijkheden, dat hij hare volle beteekenis en haar waarachtige plaats heeft aangegeven in het grootere wederwerk, de algemeene Vlaamsche Beweging, waarvan ze het hart is geweest en gebleven. Het was geen zelfbegoocheling, geen optimistische overdrijving toen hij de knapenschap almachtig heette, maar woordelijke waarheid. Hij schreef het, omdat hij haar onvergelijkelijk vernieuwingsvermogen tastte in de harten van de keurbenden die hem omgaven, omdat hij ze voelde in 't geweld met hetwelk zijn eigen kracht zich oprichtte tegenover de vervreemding. De studentenbeweging is voor Rodenbach niet gewoonweg een onderdeel van de Vlaamsche Beweging, alle overige deelen gelijk in wezen en waarde. Zij is anders als de beweging der volwassenen en strevende naar hetzelfde doel heeft ze toch andere werkwijze en kent ze andere gevaren. Het zou de omkeering aller waarden zijn aan knapen toe te vertrouwen het werk der ouderen, voor zooverre deze het niet zelf verrichten, en het ware trouwens een hopeloos beginnen. Het doel der studentenbeweging is niet onze knapen voorbarig te jagen in de politieke twisten, waarvan Rodenbach zoo wars bleef, haar doel is niet ze tegenover hun overheid te voorzien met de noodlottige klaarziendheid der ontevredenen, en den roekeloozen rechtszin der tegenstrijdigen. Wat de ouderen plicht is, gaat dikwijls nog boven het gezag en de macht der jeugd; de daden die volwassenen eeren, kunnen jongelingen gevaarlijk schaden in de gevoelens van wettig ontzag, van eerbiedig vertrouwen, van kinderlijke aanhankelijkheid, van zelfmistrouwende bescheidenheid, die de schutsengelen zijn van hun nog weeke en groeiende wezen. De almacht der knapen ligt in hunne tijdelijke onmacht, in het feit dat ze onvolgroeid nog hervormbaar zijn voor de toekomst. Van die gedachte is Rodenbach uitge- | |
[pagina 203]
| |
gaan. Wat hij van zijn studentenbeweging verwachtte was de zelfhervorming en de eigenmachtige ontwikkeling der vlaamsche jeugd, volgens de wetten der voorvaderlijke eigengeaardheid.
‘Wij leeren hier in der waarheid vlaamsche jongens zijn, leeren vlaamsche jongens zijn, want wij moeten het leeren, wij de eenigste van heel de wereld moeten als een volk leeren zijn wat wij zijn’.Ga naar voetnoot(1)
Maar wat mocht hij niet alles van dat leerende gildespel verwachten voor zijn studenten: De opwekking van hun stambewustzijn, De zuivering van de aangeboren schande, De vrijmaking van de heerschende vooroordeelen, De staling van hun weerstandsvermogen, De voorlichting over het vlaamsch wederwerk en onze toekomstidealen, De openbaring van ons grootsch verleden, De wederverovering van ons verloren taal, De bewustwording van hun scheppingsvermogen, De levendmaking hunner initiatief, De verscherping van hun maatschappelijk plichtbesef, De eenheid en de geslotenheid van hun individueel wezen, De veredeling, naar Vlaamschen aard, van hun wellevendheid en omgang, De loutering van hunnen kunstsmaak, De uitzetting van hun geestesleven, De aanleiding tot zelfbeheersching en zelfbeperking, De liefde tot zelfopoffering en de oefening in Vlaamsche trouw, De verdieping, den optooi en den volledigen uitbouw van geheel hun hooger wezen en eigen geaardheid, de levendige begeerte en wil om hun schoone wezen te vermenigvuldigen door de bewerking der volksziel. Zoo bouwde Rodenbach ‘bescheiden en voorzichtig, maar krachtig en aanhoudend’ voor de dagende toekomst, een volk van krachtige, rijkontwikkelde, zelfstandige en weerbare man- | |
[pagina 204]
| |
nen, de geestelijke veroveraars van het nieuwe moederland. Rodenbach had te veel menschenkennis om niet te weten dat alleen die Vlaamschgezindheid, die met al de vezels van ons zielkundig bestaan vergroeid is, volhardend is en onverleidbaar, door alle bekoringen en bitterheden heen, dat zij alleen in al haar geduld en uitwendige verdraagzaamheid ten wortel uit het kwaad verdelgt en het goede leven kweekt. Rodenbach had zelf een te voornamen levenszin om niet te beseffen dat alleen het vreedzame wederwerk der zelfopvoeding en der volksopvoeding door beleering en voorbeeld, aan de studentenbeweging een onbestrijdbaar bestaansrecht kon geven; dat alleen een onaantastbaar ideaal en een onlaakbaar gildeleven het aangeboren rechtsgevoel der betere jeugd kon bevredigen en tegen elken aanval van ter zijde of van boven de knapenbeweging door de afwisselende geslachten een onverzwakt voortleven kan verzekeren. En de dertigjarige lijdensgeschiedenis, de onsterfelijke groeikracht, de toenemende vruchtbaarheid van zijn studentenwerk heeft de deugdelijkheid bewezen van zijn beginsel en elken strijd over hetzelve voortaan beslecht. Maar Rodenbach heeft zijn studenten niet alleen voorgeleerd, hij is ze voorgegaan op de klimmende wegen der zelfkultuur. In de onaanzienlijke tijdspanne van vijf jaar, heeft hij een verbazende energie ontwikkeld. De taal, de kunst, de geschiedenis, het heden en de toekomst, het hooger en het dieper bewegen, geheel het wezen van zijn volk was in hem overgegaan; hij was begaafd met alle vaardigheden, verrijkt met de zuiverste schoonheden van den oude en nieuwe kunstlanden. Onbeperkt was zijn ontvankelijkheid, maar hij droeg het vreemde niet in zich als levenlooze waarden. Het ging over in zijn eigen bestanddeelen en uitte zich vernieuwd in zijn jonge kracht. Hij sprak met vele monden, hij streed met vele wapens, hij leidde met vele handen, hij riep de helden uit het verleden op om bijstand, hij greep de zielen aan in al hunne gevoelens. Ontzaglijk! Maar ontzaglijker nog is de nawerking, ontzaglijker nog met elken dag. Als een poort naar nieuw leven, staat hij over den weg van zijn volk en duizenden jongelingen stroomen heen door hare opene deuren. | |
[pagina 205]
| |
Ik groet u, gij geestelijke kinderen van Rodenbach, geboren uit zijn geloof en zijn liefde, gij, Knapenschap van Vlaanderen. Ik groete u, stille beekselkens over onze dorstige gouwen, frissche windjes van onzen voorzomer, verborgen vruchtgewas van rijker beschaving, onverderflijk merg van een adellijk geslachte, gezegende kinderschaar over een ontheiligden bodem, ik groete u, Blauwvoeten, met uw zwierige vlucht en uw zucht naar de oneindige zee. Om u lacht vandaag van vreugde het aanschijn van ons Vlaamsche volk. Want weer zal de geschiedenis leeren spreken over Vlaanderen met roemrijke woorden en die tijd is nabij. Het volk dat vergaan was, richt zich op in verjongde kracht, zonder hulp van het Noorden, tegen de drukking in van boven, zonder steun van zijn eigen leden, alleen door de trouwe hulp van zijn knapen. Met de naïeve oorspronkelijkheid der ontwakende naties is jong Vlaanderen opgestaan in het zeker gevoel van een grootsch kunnen, omdat het zijn kinderen heeft gezien in aantocht. Om u, Knapenschap, lacht vandaag van vreugde het aanschijn van ons Vlaamsche volk omdat het in u, de glorievolle opstanding heeft gezien, de wonderdoende belijviging van den geest van Rodenbach. Met een stoet van duizenden knapen is Rodenbach ons vandaag verschenen in zijn volste heerlijkheid. Hij heeft de ouden gekrachtigd, de wankelmoedigen bevestigd, de ontrouwen beschaamd, de sterken bevel gegeven, de nieuwelingen gewapend, ons allen verblijd en gezegend. O leef nu, Rodenbach, onsterfelijk onder ons. O leef en streef alzoo en zegeviert door 't jonge volk, want gij zijt ons blijvend toonbeeld, onze levenswekker, onze onnavolgbare voorganger, gij zijt de ziel van onze Vlaamsche wedergeboorte. Fr. Van Cauwelaert. |