- ‘Dat haalt 'm allemaal uit zijn verkenshaar’, zei Nis.
- ‘Onze Witte heêt schoon haar als er pommade aan is’, verbeterde Heinke.
- ‘Bezie gij uw oogen’, beet de Witte Nis toe, ‘die zouden veel beter bij een verken passen dan in uwen peerdenkop.’
Die zinspeling op zijn kleine grijze oogen scheen Nis niet zeer aangenaam te zijn, en zeker zou de Witte eene duidelijk sprekende muilpeer gekregen hebben had vader er niet bij gezeten. Nu verkropte hij zijn nijdigheid, doch wrook zich eenige oogenblikken later met aan vader te zeggen: ‘Onze Witte moet me dezen namiddag aan 't hooi helpen, hij heêt toch niks te doen.’
De Witte had den lafaard onder de tafel door een stamp tegen zijn schenen willen geven. Zijn heele vrije namiddag in gevaar.... Hij draaide onrustig op zijn stoel en wachtte met angstig-kloppend hart op vaders antwoord.
- ‘Hij moet eerst naar menheer Verbruggen gaan’, zei deze, ‘om te vragen wanneer ik mag komen.’
De Witte vond zijn vader den besten mensch die er onder de zon liep. - Als hij maar weg was! - en hij zou wel zorgen niet te vroeg naar huis te komen.
Het noenmaal was ten einde. Ze sloegen allemaal een kruis, baden met saamgevouwen handen een kort gebed, en vader, Heinke en Nis trokken naar de weide. 't Was volop in den hooitijd en ze moesten van de zon en 't schoon weer profiteeren. Moeder stond eveneens op, droeg eenige kastrollen weg, goot het vet uit de pan en ging naar den stal de koeien melken, na eerst aan den Witte gezegd te hebben dat hij niet mocht vergeten den hond eten te geven en bij mijnheer Verbruggen beleefd te zijn.
De Witte zat er nu nog alleen, in de zware stilte van 't middaguur. Hij bleef nog eenige oogenblikken met zijn ellebogen op tafel gestut en zijn kin in zijn handen naar de vliegen kijken die in gansche zwermen op de tafel kwamen neerzijgen, sloeg er eenige keeren naar, maar de gedachte aan den langen namiddag en dat hij nu vrij was deden hem weldra opstaan.
Hij ging buiten, deed den hond los die wild en uitge-