Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kleine kant van Beethoven's levenNiet zelden volgen, in Beethoven's meesterwerken, op klanken van grootsche heldhaftigheid of hartverscheurende smart, tusschenspelen van luimige gemoedelijkheid, ja soms van echte kinderachtigheid. - Zoo, in de sonate in G dur, op. 31, na de zingende streeling van 't Adagio grazioso, de humor van het Rondo-Allegretto, waar een reus schijnt te spelemeien. En veel later nog, in 1822, toen de tonentitan reeds de Negende Symphonie en de Missa Solemnis achter den rug had, het heruitgeven en volledigen der ‘Ruinen von Athen’, eene ware klucht, onweerdig van dit buitengewoon genie. Ook in Beethoven's leven is dit luimige, soms tot kinderachtigheid vervallend, te erkennen en op te luisteren. Zijne brieven leveren daartoe rijken voorraad. Onder de bezoldigde muzikanten, die bij vorst Lichnowsky kwamen spelen, teekent Wegeler een dilettant aan: Zmeskall. Deze is, in de eerste tijden van Beethoven's verblijf te Weenen, de bevoorrechte verwekker van zijne schertsen en woordspelingen. Nicolaus Zmeskall von Domanovecz was hofsecretaris. Omtrent tien jaar ouder dan Beethoven, leerde hij hem kennen in 1796 en bleef tot het einde toe een der vertrouwdste vrienden van den toondichter. Hij was uitstekend violoncellist. ‘Vroeg doordrongen van de grootheid van zijnen vriend, bewaarde de muzikale secretaris al wat hem van Beethoven toekwam, ja, tot het onbeduidendste briefken toe. Als een echt “braaf schaap”, verdroeg hij al de uitspattingen van Beethoven's humor, zelfs de ruwste grappen, zonder kwaad te worden of zich gekrenkt te voelen. Steeds gereed Beethoven te helpen, was hij zijn trouwste vriend, en de meester van zijnen kant schatte hem zeer hoog. Hij bewees het voor de gansche wereld met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem, in 1816, zijn groot kwartet in F moll, op. 95 op te dragen’.Ga naar voetnoot(1) Allerlei namen draagt Zmeskall in de door hem verzamelde briefkens: muziekgraaf, Conte di musica, dinergraaf, enz. Dikwijls ook begint het schrijven in muziek, zooals het eerste dat ons bewaard bleef:
Mijn goedkoopste Baron! zeg dat de guitarist nog heden bij mij kome, Amenda moet in plaats van eene Amende die hij somwijlen voor zijn slecht pozeeren verdient mij dezen goed te verdragen guitarist bezorgen, indien het zijn kan, moet de zoogenaamde (heden avond) om 5 ure bij mij komen, zoo niet, morgen (heel vroeg) 5 of 6 uur, maar hij mag mij niet wekken, in geval ik nog zou slapen ----- Adieu mon ami à bon Marché,
De woordspeling Amenda-Amende levert een goed voorbeeld van Beethoven's voorliefde voor die soort schertsen. Amenda, protestantsche predikant uit Koerland en goede muzikant, was een der vroegste Weener vrienden van den meester. Verscheiden brieven aan hem bewijzen in welk hoog aanzien hij bij Beethoven stond. De guitarist was een van Amenda's vrienden en medestudenten. Van den ‘Zwaan’, een herberg door de vrienden druk bezocht, is er meermaals spraak in de briefwisseling. Het volgende briefken aan Zmeskall luidt aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De Muziekgraaf is van heden af als infaam gekasseerd ____________________ De eerste violist zal in ellende naar Siberië getransporteerd worden. Aan den Baron voor een heele maand verbod niet meer te vragen niet meer onbedacht te zijn, zich met niets anders dan met zijn ipse Miserum bezig te houden.’Ga naar voetnoot(1)
Ontelbaar zijn de brief kens van dien aard aan vriend Zmeskall, soms vallend van de plagerij in het echt grove, gelijk het begin van 't volgend:
‘Liefste Baron Drekvoerder,
Je vous suis bien obligé pour votre faiblesse de vos yeux. - overigens verzoek ik beleefd mij in 't vervolg mijnen vroolijken moed niet te ontnemen, dien ik soms heb, want gisteren door uw Zmeskall-domanovezisch gebabbel ben ik gansch treurig geworden, de duivel moge u weghalen, ik moet niets van uwe moraal hebben, kracht is de moraal der menschen, die zich van de anderen onderscheiden, en zij is ook de mijne, en indien gij heden weer begint, zal ik u plagen, tot gij alles goed en loffelijk vindt wat ik doe (want ik kom naar den Zwaan, in den Os was het mij wel aangenamer, maar dat berust op uw Zmeskalisch Domanovezisch besluit (reponse). Adieu Baron Ba..... ron ron / nor / orn / rno / onr /.
Al die briefkens dagteekenen uit de eerste jaren van Beethoven's verblijf te Weenen (1796-1798). Interessant is het daartusschen die aan Carl Amenda, van den zelfden tijd, te lezen. Daar is de toon gansch anders:
‘Heden kreeg ik eene uitnoodiging naar möthling (Mödling) op het land, ik heb ze aangenomen en ga nog dezen avond voor eenige dagen daar henen. Zij was mij des te meer welkom, wijl mijn buitendien verscheurd hart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders nog meer zou hebben geleden, ofschoon de hoofdstorm weer gevallen is, ben ik nog niet gansch verzekerd, hoe mijn plan daartegen zal uitvallen. gisteren heeft men mij eene reis naar Polen in de maand September voorgesteld, waarin mij de reis, even zooals het verblijf, niets zou kosten, in Polen zou ik goed verzorgd zijn en ook geld kunnen verdienen; ik heb aangenomen. - Vaarwel lieve A. en geef mij spoedig nieuws van uw vertoef onderwege alsook wanneer gij uw vaderland bereikt hebt - reis voorspoedig, en vergeet niet uwen Bthvn.’Ga naar voetnoot(1)
Deze brief moet rond 1799 geschreven zijn, wanneer Amenda Weenen juist verlaten had. De ‘hartverscheuring’ doelt waarschijnlijk op het eerste huwelijksplan van Beethoven. Kalischer zegt daarover:
‘(Beethoven) had zijn voor liefde zoo gevoelig hart verloren bij eene toen ter tijd te Weenen uitstekende zangeres, Magdalena Willman; hij bracht haar zelfs ernstig een huwelijksaanzoek, maar vond geene wederliefde. In het zelfde jaar trouwde de zangeres met een heer Galvani: stof genoeg tot eene voorbijgaande verscheuring van Beethoven's hert. - Van de voorgenomen kunstreis naar Polen kwam niets terecht. Beethoven heeft Polen nooit bezocht.’Ga naar voetnoot(2)
Als tusschenspel bij de luimige betrekking van Beethoven tot Zmeskall moet ik wat langer verwijlen bij deze vriendschap tusschen Amenda en den grooten toonmeester. Hier heerschte de zelfde hartelijkheid als tusschen Beethoven en Wegeler. Beethoven noemt zijn vriend: ‘de beste der menschen’Ga naar voetnoot(3), verwijt hem zijne hulp niet ingeroepen te hebben voor de onkosten zijner reisGa naar voetnoot(4), stuurt hem zijn eerste kwartet, met het volgend opschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Lieve Amenda! neem dit kwartet als een klein herinnering aan onze vriendschap, zoo vaak gij het U voorspeelt, herinner U onze doorleefde dagen en tegelijker tijd, hoe innig genegen U was en immer zijn zal Uw ware en warme vriend Ludwig van Beethoven.
Weenen 1799 op den 25en Juni.’Ga naar voetnoot(1)
Van belang is deze opdracht aan Amenda, door Beethoven geschreven op het door hem ‘tweede kwartet’ betitelde kwartet in F dur (het eerste van de definitieve uitgave). Daaruit blijkt dat de chronologische orde was, niet zooals Ries beweert 3, (in D dur), 2, (in G dur) en 1, (in F dur), maar 3, 1, 2. Den langsten brief van Beethoven aan Amenda moet ik in zijn geheel geven, daar hij een waardige tegenhanger is van dien aan Wegeler: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Weenen, den 1en Juni (1800).Mijn lieve, mijn goede Amenda, mijn hartelijke vriend, met innige ontroering, met gemengde smart en vreugde heb ik uwen laatsten brief ontvangen en gelezen. Waarmede kan ik uwe trouw, uwe gehechtheid aan mij vergelijken, o dat is echt schoon, dat gij altijd zoo goed gebleven zijt, ja ik weet dat Gij ook mij onder allen bewaard en uitgelezen houdt, Gij zijt geen Weener vriend, neen, gij zijt één van dezen, gelijk ze de bodem van mijn vaderland pleegt voort te brengen, hoe dikwijls wensch ik U bij mij, want uw Beethoven leeft zeer ongelukkig in strijd met natuur en Schepper, reeds meermaals vervloekte ik den laatsten, dat hij zijne schepsels aan den kleinsten toeval prijs gaf, zoodat dikwijls de schoonste bloei daardoor verwoest en geknakt wordt, weet, dat bij mij het edelste deel, het gehoor, fel afgenomen heeft, reeds dan toen Gij nog bij mij waart, voelde ik daar sporen van, en ik verzweeg het, nu is het immer erger geworden, of het nog kan genezen, staat af te wachten, het schijnt voort te komen uit den staat van mijn onderlijf, wat dat betreft, ben ik bijna gansch hersteld, of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu ook het gehoor beteren zal, dat hoop ik, doch met moeite, zulke ziekten zijn de ongeneesbaarste. Hoe bedroefd ik nu leven moet, al, wat mij lief en dierbaar is, mijden, en dan tusschen zoo ellendige, egoïstische menschen als *** *** enz., ik mag zeggen dat Lichnowski onder allen de trouwste is, hij heeft mij sedert verleden jaar 600 fl. toegekend, dat en het goed van de hand gaan mijner werken laat mij toe zonder zorg voor 't dagelijksch brood te leven, al wat ik thans schrijf, kan ik onmiddellijk 5 maal verkoopen en ook voor goeden prijs, - ik heb nog al veel dezen tijd geschreven, daar ik hoor dat Gij bij *** piano's besteld hebt, zal ik U veel sturen in 't beschot van zulk een instrument, waar het U niet zooveel zal kosten. Thans is tot mijnen troost weer een mensch aangekomentGa naar voetnoot(1), met denwelken ik het genoegen van den omgang en van de onbaatzuchtige vriendschap kan deelen, hij is een mijner jonkheidsvrienden, ik heb hem reeds dikwijls van U gesproken en hem gezegd, dat, sedert ik mijn vaderland heb verlaten, Gij een dergenen zijt, die mijn hart heeft uitgelezen; - ook hem kan de *** niet aanstaan, hij is en blijft te zwak voor vriendschap, ik aanschouw hem en *** als loutere instrumenten, waarop ik, als 't mij behaagt, speel, doch nooit kunnen zij edele getuigen van mijne innerlijke en uiterlijke werking worden, zoo min als ware deelnemers met mij, ik taxeer ze enkel naar 't geen ze mij presteeren. O hoe gelukkig zou ik nu zijn, had ik mijn volkomen gehoor, dan zou ik naar U ijlen, doch zoo moet ik van alles wegblijven, mijne schoonste jaren zullen heenvliegen, zonder alles te bewerken, wat mij mijn talent en mijne kracht konden geven. - Treurige resignatie, tot dewelke ik mijne toevlucht nemen moet, ik heb weliswaar voorgenomen, mij boven dit alles heen te zetten, doch hoe zal het mogelijk zijn? Ja Amenda, indien na een half jaar mijne kwaal ongeneesbaar wordt, dan neem ik U in beslag, dan moet Gij alles verlaten en tot mij komen, ik ga dan op reis (voor mijn spel en compositie geeft mijn kwaal nog het minste, 't meeste voor den omgang) en gij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet mijn begeleider zijn, ik ben overtuigd dat mijn geluk niet zal falen, met wien zou ik mij thans niet kunnen meten, ik heb sedert den tijd dat Gij heen zijt, alles geschreven tot opera's en kerkzaken toe, ja Gij slaat mij niet af, gij helpt uwen vriend zijne zorgen, zijne kwalen dragen. Ook mijn klavierspel heb ik zeer volmaakt, en ik hoop dat deze reizen ook uw geluk misschien zullen maken, Gij blijft daarna eeuwig bij mij. - Ik heb al uwe brieven goed ontvangen, hoe weinig ik U ook antwoordde, toch waart Gij altijd aanwezig bij mij en mijn hart slaat altijd even teederlijk voor U. - De mededeeling over mijn gehoor verzoek ik U als een groot geheim te bewaren en aan niemand, wie het ook zij, te vertrouwen. - Schrijf mij heel dikwijls, uwe brieven, zelfs als zij kort zijn, troosten mij, doen mij deugd en ik verwacht welhaast weer van U, mijn waarde, eenen brief. - Geef uw kwartet niet voort, dewijl ik het zeer omgewerkt heb, daar ik nu eerst juist kwartetten weet te schrijven, wat Gij zien zult, als Ge ze zult krijgen. - Nu, vaarwel! lieve goede, denkt Gij somwijlen, dat ik hier iets aangenaams voor u kan doen, dan spreekt het van zelf, dat Gij vooreerst daarvan tijding moet geven aan uwen trouwen U waarachtig lievenden L.v. Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Dat is weer een van die prachtige Beethoven-brieven, vol edele gelatenheid, roerenden weemoed, nobele zelfbewustheid - ‘mijne schoonste jaren zullen heenvliegen, zonder alles te bewerken wat nog mijn talent en mijne kracht konden geven....’ - Hoe had de reusachtige kunstenaar kunnen droomen, dat juist deze voor hem zoo domme kwaal de bron zou zijn van zijne hoogste ingeving, dat, ingesloten in de wijde ruimten zijner ziel, hij daar stof genoeg zou vinden om het algeheel menschelijke te bezingen, dat de wet van loutering en stijgen door het sacrificie in hem zou bekrachtigd worden en ten toon gesteld voor alle komende eeuwen? - Felix culpa, zingt de Kerk over het diepste wee van 't menschdom: de erfzonde. - Gelukkig gebrek, zullen alle ware Beethoven-vereerders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juichen, herdenkend hoe zijne smart de oorzaak was van zijne ontzaglijke grootheid. - Vergeefs zoekt men de kleine zijde van dit zoo nobel leven te doen uitschijnen: steeds straalt het grootsche op en overweldigt u te allen kant. Doch om terug te keeren tot het drollige:
‘Mijn liefste Baron, baron, baron! -
ik bid u, heden de eene vriendschap aan de andere op te offeren en in den Zwaan te komen - gij zult daardoor zeer verplichten uws etc. Graven
Baron? - baron ron aron - ron - etc. heil en geluk, geluk en heil en heil en geluk, geluk, heil, heil, geluk etc. baron baron baron baron’.Ga naar voetnoot(1)
En het einde van dit ander briefken:
‘ad dio voortreffelijke plenipotentiarius regni Beethovensis.’ Alles moest de gedienstige Baron zich laten gevallen: den meester voorzien van ganzenpennen, die hij niet snijden kon, tusschen beide komen in de eindelooze verwikkelingen van de huiselijke aangelegenheden. Dat dit laatste geene kleinigheid was, bewijst ons Schindler:
‘Beethoven's loffelijke gewoonte aanteekeningen over zich zelven, zijn denken en voelen neer te schrijven, strekte zich ook uit over zijne huiselijke aangelegenheden. Daartoe werden meest de ledige bladzijden gebruikt van het kalender dat hem tot dagboek diende. Drie zulke dagboeken werden weergevonden, die van de jaren 1819, 1820 en 1823. Het eerste (1819) behelst enkel de volgende aanteekeningen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaargang 1820 is nog rijker aan huishoudelijke opteekeningen. B.v.:
Geeft het voorgaande al een echt afschrikkend beeld van den huiselijken last dien deze geestelijke werker te dragen had, dan staan de voorvallen van de twee aangehaalde jaren nog tegenover die van 1823 als eene miniatuur tegenover eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muurschildering. Daar is in 't gansche jaar geene enkele maand zonder eene of soms twee veranderingen van dienstboden, dikwijls vergezeld van erge voorvallen. In de opteekeningen van Mevr. Gianastasio hooren wij dat de meester met zijn knecht handgemeen was geworden te Baden, in 1816, ter gelegenheid van een bezoek des heeren Gianastasio met zijne dochters. De met roem gekroonde kunstenaar trad voor zijn gast met gekrabt gezicht, zeggende: ‘Zie, hoe hij mij toegetakeld heeft.’ - Deze roofzuchtige bediende werd er vandoor gezonden en een anderen weinig beteren aangeworven. Deze werd afgedankt den 17 Mei 1817, zooals uit het dagboek blijkt. Van dan af kwam geen mannelijke bediende meer het huis binnen. Dichtbij deze aanteekening vindt men in 't dagboek den volgenden zin: ‘Het alleenleven is als vergif voor u in uw toestand van doofheid, het kan niet anders of argwaan over u moet bij een lagen mensch ontstaan.’Ga naar voetnoot(1) In die laatste jaren was echter Zmeskall niet meer de reddende engel. Eene bermhertige vrouw was opgedaagd, die jaren lang de zware taak op zich nam den armen meester bij te staan. Deze was Mevr. Nanette Streicher, echtgenoote van Joh. Andreas Streicher, een jeugdvriend van Schiller. ‘Als dochter van den welbekenden pianofabrikant Stein, ontving zij vroegtijdig eene verzorgde muzikale opvoeding. Het kunstlievende echtpaar wijkte in 1793 uit naar Weenen, waar het de daarna beroemd geworden pianofabriek oprichtte.’Ga naar voetnoot(2) Nanette Streicher was voor Beethoven eene oude bekende. Reeds in 1787, bij zijne terugreis uit Weenen, had hij ze, te Augsburg, in hare familie gezien. Haar bermhertig optreden tegenover hem dagteekent uit den zomer van 1813. Zij vond hem te Baden waar zij ook verbleef, ‘in den meest verwaarloosden toestand naar al wat het lichaam betreft. Goede kleeding ontbrak, wasch nog meer... De deelnemende vriendin begon dan onmiddellijk na haren terugkeer in Weenen en met behulp van haren echtgenoot te zorgen voor het noodzakelijke. Na afloop van zijn verblijf te Baden betrok onze opnieuw tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het leven opgewekte meester de voor hem open gebleven woning in 't huis van zijnen vriend Baron Pasqualati op de Mölker-BasteiGa naar voetnoot(1) waar schrijver dezes (het is Schindler die spreekt) tegen het einde van Maart 1814 de eer had voor de eerste maal voor hem te staan. Men had eenen bediende genomen, die tegelijk kleermaker was en in de voorkamer van den componist zijn stiel uitoefende. Deze, samen met zijne vrouw, die echter in het huis niet woonde, verpleegde den meester met roerende zorg tot in het jaar 1816.’Ga naar voetnoot(2) ‘Reddend en helpend’ was Mevr. Streicher ‘dan opgetreden in alles, wat zoo onontbeerlijk een vrouwenhand vordert. En zoo verving zij heel onwillekeurig, heel geleidelijk Nicolaus von Zmeskall in zijne dienstveerdigheid voor Beethoven. - Waren de brieven aan von Zmeskall vol gejammer over de mannelijke bedienden, die aan Mevr. Streicher bevatten nog een erger klaaglied over de bovenmeiden en kokkinnen... zooals Nany en Baberl.’Ga naar voetnoot(3) Getuige volgende brief: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(28 December 1816).‘Reeds gisteren had U de N. de Nieuwjaarsbiljetten moeten geven, zij deed het echter niet. - eergisteren had ik te doen met Mälzel (den uitvinder van het metronom), die zeer gepresseerd is, wijl hij welhaast van hier wegreist, anders weet gij wel van zelf, dat ik seffens gekomen ware. - Gisteren zag ik Uwe lieve goede dochter bij mij, ik was echter zoo ziek, erger dan ik mij ooit herinner; de lieve bedienden waren eergisteren van 7 uren tot 10 's avonds bezig, om mij vuur in de kachel te maken; de wreede kou deed mij zoo erg aan, dat ik gisteren den ganschen dag bijna geen lidmaat kon bewegen. Den ganschen dag had ik hoestbuien en de vreeselijkste hoofdpijnen, die ik ooit voelde; reeds tegen 6 ure 's avonds moest ik naar bed, ik lig nog, ondertusschen gaat het mij beter, uw Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
broeder at gisteren bij mij, hij bewees mij veel eer - den zelfden dag, gelijk gij weet, namelijk den 27 December heb ik B. opgezegd. De gemeenheid van beide personen is mij onuitstaanbaar, en ik ben benieuwd, of N. zich beter zal gedragen in de afwezigheid der andere, ik twijfel eraan; doch dan maken wij in eens schoonveeg met haar, voor eene huishoudster is zij te onbeschaafd, te beestig, de andere echter staat met haar gezicht nog beneden het beestige. - Daar 't Nieuwjaar aanstaande is, zoo denk ik dat 6 fl. voor Nany genoeg zal zijn; de 4 fl. voor het maken van haar Spencer heb ik haar niet gegeven na haar slechte handelwijze tegenover U. - De andere verdient wezenlijk geen Nieuwjaar; daarbij heeft zij 9 fl. vooruit ontvangen, bij haar heengaan zal ik overigens hoogstens 4 of 5 fl. daarvan kunnen afhouden, ik verlang uwe goedkeuring over dat alles, nu gelief mijne wenschen voor uw heil aan te nemen, die waarachtig gemeend zijn, ik ben in zoovele opzichten uw schuldenaar, dat ik heden dikwijls genoeg een beschamend gevoel heb. Vaarwel, behoud mij uwe vriendschap. Gelijk altijd Aan Mev. v. Streicher geb. v. Stein Uw L.v. Beethoven.’Ga naar voetnoot(1) (met eene visietkaart Ludwig van Beethoven).
't Zijn echte jammerbrieven aan Mevr. Streicher, in tegenstelling met het gedurig schertsen en plagen van den armen Zmeskall, doch somwijlen breekt de humor toch door, en het groote, geniale kind kan zijne liefde voor min of meer gewaagde woordspelingen niet intoomen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Weenen op den 30en Juli 1817.Waarde vriendin!
Ik kon wegens het slecht weer niet vóór Donderdag komen en gij waart al weg hier - - welke streek (streich) van Mevrouw. v. Streicher!!!! naar Baden???!!! zoodus in Baden - - Met uwen man ben ik afgesproken, zijn medelijden met mij heeft mij wel en wee gedaan, want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijne berusting bracht Streicher bijna aan 't wankelen. God weet wat er zal gebeuren, daar ik nochtans altijd de andere menschen bijstond, waar ik kon, heb ik ook betrouwen in zijne bermhertigheid jegens mij - aangaande de huishoudster, die gij kent en ten minste braaf hebt bevonden, zou men wel het koken kunnen beproeven, eer zij bij mij komt. Dat kan niet gebeuren vóór gij in stad komt, wanneer? - Overigens laat u niet door uwen man tot zekere huwelijksstreken (Ehestreichen) verleiden. - Voor de woning wordt het ook tijd, in de Gärtnergasse zijn ook op den overkant woningen waar men wezenlijk een buitengewoon schoon uitzicht kon genieten, dat alles berust op uw terugkomen - hoe hebt ge toch uwe brieven aan mij naar Nuszdorf gestuurd? - houd uwe dochter flink bezig, dat zij eene vrouw worde - heden is het juist Zondag, moet ik u nog wat voorlezen uit het Evangelie “Bemint elkander” etc. etc. ik sluit en beveel mij uwer beste dochter ten zeerste, wensch u heeling van al uwe wonden, als gij aan de oude ruïnen voorbijkomt, denk dat Beethoven daar dikwijls verwijlde, dwaalt gij de heimzinnige dennenbosschen door, denk, dat Beethoven daar dikwijls dichtte, of gelijk men zegt, componeerde. in ijl uw vriend en dienaar Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
De ruïnen, door Beethoven vermeld, zijn die van het Helenental in Baden, waar hij dikwijls bleef verwijlen, denkend en droomend. Zooals in zijne werken plots eene woeste vreugd hem overweldigt na doodelijke smart, zoo ook in zijne brieven wisselen melancholie en humor af. In een bijgelegd blaadje bij zijn schrijven aan Mevr. de Streicher, zinspeelt hij weer, op de hem eigene wijze, op hare beide namen, Streicher en Stein: ‘- was die Frau v. Stein anbelangt, so bitte ich selbe, dasz sie den Hr. v. Steiner nicht versteinern soll lassen, damit er mir noch dienen könne oder die Frau von Stein möchte nicht zu sehr von Stein sein, in Ansehung des H.v. Steiner etc.... Beste Frau Streicher | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spielen sie ihrem Männchen kein Streiche sondern heiszen sie lieber gegen jeden Frau v. Stein!!!’Ga naar voetnoot(1)
Treffend is het, nevens deze kinderachtigheden zinnen neer te leggen uit brieven van de zelfde periode. Zoo b.v. aan Zmeskall: ‘ik beproef het zonder muziek alle dagen het graf nader te komen.’Ga naar voetnoot(2) Of aan Aartshertog Rudolf: ‘God zal mijne bede wel verhooren, en mij nog eens bevrijden van zooveel ongemak, ingezien ik hem van kindsbeen af vol vertrouwen diende en goed deed waar ik het eenigszins kon, zoo vertrouw ik ook gansch alleen op hem, en hoop dat de Allerhoogste mij niet in al mijne allerhande rampen ten gronde zal laten gaan...’Ga naar voetnoot(3)
Doch welhaast vervalt de groote meester weer in zijne luimen en schertsen. Aan Mevr. von Zmeskall schrijft hij:
‘Frau von Seneskall ich bin scharmanteskall.’Ga naar voetnoot(4)
En in een aanbevelingsbriefken: ‘De overbrenger dezes is een arme duivel (gelijk vele anderen!!!)’ En hij teekent:
‘eveneens uw arme duivel L.v. Beethoven.’Ga naar voetnoot(5)
Wie bijzonder het voorrecht had zijn schertslust op te wekken was de firma Steiner, de muziekuitgevers die Beethoven's werken van 1815 tot 1817 meest uitgaven. Daar hadden alle bedienden hunnen naam: Beethoven was somwijlen de ‘Obergeneral’, gewoonlijk ‘Generalissimus’; Steiner zelf ‘G-t’ of ‘Generaalluitenant’. Zoo bij voorbeeld in dit briefken van 1815:
‘De G-t wordt verzocht zijn Diabolum te sturen, opdat ik zelf mijne meening zegge over den waarlijk in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Turksche overgezetten slag. - Er moet veel veranderd worden. De G-s.’Ga naar voetnoot(1)
De Diabolus was Anton Diabelli, de compositeur; hij was toen werkzaam in het huis; niet zelden wordt hij ook ‘Provosz’ genoemd. Een andere bediende was Tobias Haslinger, gewoonlijk ‘Adjudant’ geheeten:
‘In de hoop den G-ll-t welhaast gansch verzoend te zien, verwachten wij hem alsdan gelijk anders met opene armen, en sturen hier een deel van onze lijfwacht 25 der redelijkste kerels, en in 't krijgsambt de gewichtigste stutten des staats: Verblijven en verhopen onzen G-ll-t welhaast geheel met heldere oogen aan te kijken. Men gelieve den Adjudant met het linker oorlappeken nogal straf te trekken. De G-s.’Ga naar voetnoot(2)
De 25 ‘stutten des staats’ waren 25 ducaten.
‘Ik zend hierbij aan mijnen besten G-ll-t het verbeterde klav.-uittreksel, de verbeteringen van den Cz. moeten aangenomen worden; ondertusschen heeft de Gllt weder binnen kort de vele gebreken in 't klav.-uitt. van den Adjudant na te zien; in 't vervolg daarvan is heden aan 't ander oor van den Adjt. dezelfde Executie te verrichten als gisteren, moest dezelve ook geheel onschuldig bevonden worden, zoo moet de Executie toch plaats hebben, opdat denzelve vrees en schrik voor alle toekomende gebreken in 't algemeen ingescherpt worden. Bericht over de Executie van gisteren en heden wordt overigens gevorderd. Ik omarm mijn besten Gllt terwijl ik hem het klav.-uittreksel der moeilijk te exequerende Sinfonie in F stuur. De L.v.B.’Ga naar voetnoot(3)
‘Vereerdste G-ll-t.
Ik heb uwen laatsten raad nog noodig aangaande de overeenkomst, waarvan ik u gesproken heb, kan onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen heden niet uitgaan, e. de zaak verlangt men spoedig geëindigd te zien, ware het niet mogelijk, dat mijn geachte primus van den Generaalstaf mij nog heden thuis zou bezoeken, opdat ik met hem afspreken kunne, of morgen vroeg, ik zal daarvoor zoo dikwijls de G-ll-t in nood is eene noot maken. Het onderhoud zou echter een half uurken moeten duren. Des Adjut. schandelijk gedrag is in de registers ingeschreven (niet toch in de orgel-registers) wat een slechte toon zou er alsdan uit schallen? De zinspeling ‘nood’ en ‘noot’ was bijzonder geliefd door Beethoven. Altijd op den zelfden schertsenden toon, gaat Beethoven om met zijne uitgevers en kieskeurig was hij niet over afwisseling en vernieuwing. Was eens een woordspel gevonden, dan moest het ten eeuwigen dage dienst doen.
‘Wij verzoeken ons aanzoek van heden niet te vergeten, dewijl wij niet kunnen uitgaan, en het geld tegen morgen vroeg noodig hebben. - wat den Adjut. betreft, die moet dadelijk in carcere worden gebracht, en hem moet worden kond gedaan, dat hij zich bereiden moet voor den gerechtsdag van morgen, 's namiddags om half 4, groote staatsmisdaden worden hem ten laste gelegd, onder andere zelfs dat hij het hem opgelegde verzwijgen van gewichtige Staatsaangelegenheden niet heeft nageleefd. Gegeven zonder iets te geven op den etc. etc. Enz. - Tot in 't oneindige konden zulke briefkens medegedeeld worden; en misschien wel verveling baren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een paar moet ik er toch laten volgen, daar zij teekenend zijn voor Beethoven's humor:
‘Adjutanterl, beste klein kerelken!
Zie naar 't huizeken nog eens, en geef 't mij; ook het Opstel over Opvoeding verzoek ik u dringend mij te bezorgen. Er is mij veel aan gelegen, mijne ideeën hierover tegenover anderen, tegenover iedereen te kunnen handhaven en nog beter in orde te brengen. Wat het Adjutanterl betreft, met diens opvoeding denk ik den rechten weg ingeslagen te zijn. - Dero Contra Fa. m.p.’Ga naar voetnoot(1)
De bekommernis over opvoedingstelsels schijnt naar 't jaar 1814 te verwijzen, toen Beethoven zoo bezorgd was voor zijn neefken. Hierover welhaast een uitvoerige brief. Doch vooreerst nog eene laatste plagerij aan Tobias Haslinger:
‘Für Seine Wohlgeborn Herrn Haslinger, auszerordentlicher Gesellschafter an den Höfen Grabens und Paternoster Gäszchen. Sehr bestes Druck- und Stichmitglied!
Seit von der gütigsten Güte, und laszt ein Hundert Abdrücke machen von diesem Plättchen. - Ich werde euch allen Stich und Druck doppelt und dreifach vergelten. Lebt wohl. Der Eurige Beethoven m.p.’Ga naar voetnoot(2)
Nu een ernstiger woord aan Giannastasio del Rio, waarschijnlijk uit dat zelfde jaar 1817, over allerlei Karlsaangelegenheden:
‘Het is ten minste de eerste maal, dat ik mij voor eene mij lieve plicht moest laten manen; zeer dringende bezigheden zoowel met mijne kunst als nog vele andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorzaken lieten mij de rekening gansch vergeten, het zal intusschen nooit meer noodig zijn. Wat mijn knecht betreft, om Karl 's avonds naar huis te brengen, is de regeling al getroffen; ik dank U intusschen dat Gij gisteren de lieftalligheid hadt, hem door een uwer dienaars te laten afhalen, daar ik gaar niets daarvan wist, had het licht kunnen gebeuren, dat Karl bij Czerny had moeten blijven. Karl's laarzen zijn te eng, en hij heeft daarover al meermaals geklaagd ja zoo erg is het, dat hij nauwlijks kon gaan en hoe lang zou dat aanloopen eer de laarzen goed kwamen. Zoo iets bederft de voeten, ik verzoek u hem deze laarzen niet meer te laten aantrekken tot zij breeder werden gemaakt. Wat zijne studies in de klavieroefeningen betreft, bid ik U hem zelf altijd aan te houden, dewijl anders een klaviermeester tot niets dient. Gisteren heeft Karl den heelen dag niet kunnen spelen, ik zelf heb het ook reeds meermaals ondervonden, wanneer ik mij daarop verliet om met hem (iets) door te lezen, dat ik onverrichterzake weer aftrekken moest. “La musica merita d'esser studiato.” Dit paar uren die hem nu vergund zijn voor zijne muzieklessen, zijn ook niet voldoende, en ik moet derhalve des te meer aandringen, dat hij er zich aan houde. Het is niets buitengewoons dat zoo iets in een Instituut in aanmerking komt; een goede vriend van mij heeft insgelijks in een Instituut een knaap, die voor muziek bestemd is en men verleent hem daartoe allen bijstand, ja ik was niet weinig verwonderd, toen ik den knaap daar in eene afgelegene kamer gansch alleen aan de oefening vond en hij noch gestoord werd noch anderen stoorde. Morgen verzoek ik U wel te willen toelaten dat ik Karl tegen 1/2 11 uur zou laten afhalen, daar ik met hem moet uitgaan en ook met hem naar eenige muziekkunstenaars ga. Met alle denkbare hoogachting Uw vriend L.v. Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Niets ontsnapte aan den grooten meester, waar het zijn pleegzoon gold. Niet alleen zorgde hij voor zedelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkeling, voor kunstcultuur, maar ook de geringste lichaamsaangelegenheden vestigden zijne aandacht. De volgende brief aan Karl's muziekprofessor, Carl Czerny, is bijzonder interessant, omdat hij 's meesters eigen gedachten over muziekonderwijs weergeeft:
‘Mijn lieve Czerny!
Ik bid u, Karl zooveel mogelijk met geduld te behandelen, gaat het ook nu nog niet zoo goed, als gij e. ik het wenschen, anders zal hij nog minder geven, want (aan hem mag men dat niet zeggen) hij is door de slechte verdeeling der lessen te zeer gebonden, ongelukkig kan dat zoo niet ineens veranderd worden, daarom bejegen hem zooveel mogelijk met liefde hoewel ernstig. Het zal alsdan ook beter gelukken met deze werkelijk ongunstige omstandigheden voor K. --- wat zijn spelen bij u betreft bid ik u hem, als hij eens de behoorlijke vingerzetting gebruikt, en in de maat stipt zooals ook de noten tamelijk zonder fouten speelt, hem alsdan eerst in opzicht van 't voordragen aan te houden, e. wanneer men dan reeds zoo ver is, hem niet wegens kleine fouten te onderbreken en hem deze eerst op 't einde van 't stuk te doen opmerken; ofschoon ik weinig onderricht heb gegeven, heb ik toch altijd deze methode gevolgd, zij vormt spoedig muzikanten 't welk op den duur toch een der eerste doeleinden der kunst is, e. vermoeit meester en leerling minder; - in zekere passages gelijk etc. wensch ik ook soms alle vingeren te gebruiken zoo ook bij d.z. etc. etc. opdat men d.z. glijden kunne! Wel is waar klinken d.z. gelijk men zegt “gepereld gespeeld /: met weinige vingeren:/ of gelijk een perel”, echter verlangt men somwijlen wel een anderen juweelentooi - een andere maal meer --- ik hoop, dat gij dit alles zult opnemen met de liefde, waarmede alleen ik het u gezegd e. gedacht heb, daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buiten ben ik en blijf ik toch immer uw schuldenaar. --- mocht mijne oprechtheid overigens dienen tot onderpand van de toekomstige delging derzelve. Uw ware vriend Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Overal waar Beethoven over klavierspelen spreekt, uit hij zich met het zelfde misprijzen van 't louter mekanisch vingeren; de interpretatie, de ziel, de adem was hem alles. Zoo schrijft hij aan de kunstenares, Marie Pachler-Koschak, in datzelfde jaar 1817:
‘Ik ben zeer verheugd dat Gij nog eenen dag toegeeft wij zullen nog veel muziek maken de Sonaten in f-dur e. c-moll zult Gij mij toch spelen? niet waar? Ik heb nog niemand gevonden die mijne Composities zoo goed voordraagt als Gij. De groote Pianonisten niet uitgezonderd. Zij hebben enkel Mekaniek of affectatie. Gij zijt de ware verpleegster mijner geesteskinderen ---’Ga naar voetnoot(2)
Beethoven's brieven aan zijnen Karl zijn vol kleine bijzonderheden uit het dagelijksch leven. Ook in de Konversationshefte kan men daarvan den naklank opnemen. Zoo in 1823 schrijft Karl over zekere soep:
‘Te veel water. Te veel water, anders niets. - Te slap. - Heb toch de goedheid, de soep te laten proeven door Dr StaudenheimerGa naar voetnoot(3)... Dan moet gij niet kwaad zijn, als ik van een ander gedacht ben, of mij in 't geheel niet vragen. Ik ben ook overtuigd, dat zij beter is. Water is er te veel; maar de smaak is niet slecht Als gij eraan houdt, zal zij heen gaan, ik heb F.V.B. (Frau von Streicher) niet noodig; ik zie niets verkeerds aan de soep, dan dat er te veel water in is,’ enz.Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De soep speelde eene groote rol in Beethoven's menu. Ook aan Schindler schrijft hij: - ‘Ik verzoek u deze gebenedijde soep te proeven, welke de huishoudster gereed maakte.’Ga naar voetnoot(1) Doch Schindler's meening was niet overtuigend, want een later brief ken beslist: ‘Het oordeel over de soep acht ik niet het minste, zij is slecht.’Ga naar voetnoot(2)
Ongelukkig ging het oordeel over de soep tot de gemoedsgesteltenis over: wie geen goede soep kon koken, had ook geen goed hart. Dat was een vaststaande dogma voor Beethoven.Ga naar voetnoot(3) De groote meester zal wel niet altijd gemakkelijk geweest zijn in den dagelijkschen omgang. Daar hij geene vrouw had om er tegen te grollen, moesten de dienstboden het zeker verduren, of ook zijn famulus, Schindler in dit geval. De brieven van 't jaar 1823 zijn vol klachten over dezen toch onontbeerlijken, altijd dienstveerdigen vriend. Den eenen keer, heet het tegen Karl: ‘... laat U niet in praatjes over hem (Schindler) uit, men zou hem kunnen schaden, en is hij niet genoeg gestraft, dat hij zoo is, hem flinkweg de waarheid zeggen is noodig, daar zijn boos tot streken geneigd karakter vordert, dat men hem ernst betuigt...’Ga naar voetnoot(4) Een ander maal schrijft hij aan Ries: ‘...Immers alles ging door Schindler; een ellendiger mensch heb ik op Gods wereld nog niet leeren kennen, een aarts-schoft, aan wien ik zijn landpas heb gegeven...’Ga naar voetnoot(5) Ook tegenover Grillparzer uit hij zich op de zelfde wijze: ‘Indien U komen wil, verzoek ik U alleen te komen; dit opdringend Appendix van Schindler steekt mij reeds lang, zooals U in Hezendorf moest bemerken, tegen, - otium est vitium -..’Ga naar voetnoot(6)
Aan den anderen kant schrijft Beethoven de vriendelijkste briefjes aan dezen ‘aarts-schurk’. Welk is de uitleg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezer tegenstrijdigheden? - Ik denk dat hij te zoeken is in hetgeen ons Wegeler reeds van 's meesters jeugd berichtte: dat zijn licht-geprikkeld gemoed vatbaar was voor stormen van gramschap, die, eens bedaard, hem veel meer deden verontschuldigen dan hij had misdaan. De jaren zullen deze gesteltenis niet verzwakt hebben, te meer daar Beethoven's kwaal hem, van zelfs, tot achterdocht moest stemmen, en dat al de omstandigheden van zijn bestaan geschikt waren om hem op te hitsen. Niet alleen, inderdaad, had hij gedurig te kampen tegen Karl's zedelooze moeder; ook zijne andere schoonzuster, Johannes' (des Gutbesitzer's) vrouw was hem eene oorzaak van schaamte en bekommernis. Dit ging zoo ver dat de toondichter eene klacht bij de politie moest indienen. Zij luidt als volgt:
‘De Hr v. Schindler mag natuurlijk niet vóór beide personen genoemd worden, maar ik wel! ---’Ga naar voetnoot(1)
Schindler heeft den volgenden uitleg bij dit kaartje gevoegd:
‘De voorgaande regelen waren door Beethoven aan den politiecommissaris Ungermann gericht als aanhangsel van een uitvoerig bericht van zijnentwege aan denzelve. Daarin werd de politie-beambte verzocht, of officieel of voorloopig op eene andere wijze, den meester te willen helpen, opdat zijn broeder Johann de zedelijkheid zijner vrouw zelf zou bewaken en ook door anderen zou laten bewaken, daar de buitensporigheden dezer vrouw eenen graad bereikt hadden, die haar en haren man aan den openbaren blaam blootstelde. Nochtans bleven de bemoeiingen van Beethoven en van den politie-agent vruchteloos, dewijl zijn broeder niet te bewegen was om eenen energischen stap te doen. De uitspattingen der teugellooze vrouw namen toe, van jaar tot jaar, tot zij in 1823 tot openbare schandalen in de kazernen voerden; Frau van Beethoven was daar dag aan dag te zien met hare minnaars (officieren), en begaf zich ook met hen op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
openbare wandelingen. Toen trad onze Beethoven met alle kracht op tegen zijn broeder, opdat hij de scheiding zou vragen met zijne onzedelijke vrouw, doch kon niets bekomen van dezen zelfs op zedelijk gebied verloopen man. Om den hoop van zedelijk verval in de familie van onzen Beethoven niet te vergrooten, vond ik geraadzaam deze schandalige gebeurtenissen in de biographie niet te vermelden, en vergenoegde mij deze heillooze toestanden in 't huis van Johann van Beethoven enkel aan te duiden. A. Schindler.’Ga naar voetnoot(1)
Deze nota van den trouwen Schindler geeft volle verklaring van den volgenden brief aan broeder Johannes, en zelfs van de onrechtvaardige uitvallen tegen hem zelf. De arme vertoornde meester moest toch op iemand zijne verontwaardiging botvieren! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Baden op den 19 Augustus (1823).Lieve broeder!
Ik verheug mij over uwe betere gezondheid. Wat mij betreft, mijne oogen zijn nog niet gansch hersteldGa naar voetnoot(2) en ik kwam hierheen met eene ontstelde maag en een schrikkelijk katarrh, de eerste mij berokkend door dat aartszwijn eener huishoudster, het tweede door dit beest van keukenmeid, die ik reeds eenmaal verjaagd heb en die dezelve toch weer aangenomen heeft; - Steiner hadt gij niet moeten aanspreken, ik zal zien, wat te doen is, met de liederen in puris kon het moeilijk zijn, daar de tekst Duitsch is, de ouverture eerder - Uwen brief van 10 Aug. kreeg ik door den ellendigen schoft Schindler, gij moet immers uwe brieven maar in de post geven, waar ik ze alle zeker ontvang, want ik vermijd dezen gemeenen verachtensweerdigen mensch zooveel mogelijk - Karl kan slechts op den 29en dezer bij mij komen, van waar hij u schrijven zal. In onwetendheid van wat de beide kanaillen Fettlümerl en Bastard met u aanvangen, zult gij niet zijn, ook niet van de brieven met deze gelegenheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door mij en Karl ontvangen, want hoe weinig gij het van mij verdient, zal ik toch nooit vergeten, dat gij mijn broeder zijt, en een goede geest zal nog over u komen, die u van deze beide kanaillen scheidt, deze voormalige en huidige h..., waarbij gedurende uwe ziekte hun kerel niet minder dan 3 maal ges... heeft en die nog bovendien uw geld geheel in handen heeft, o godvergeten schande, is geen vonk man meer in u?!!! - Nu van iets anders. Gij hebt van de Ruïnen van Athenen ook mijn eigen handschrift van eenige stukken, die ik noodzakelijk moet hebben, daar de afschriften naar de partituur der Josephstad werden gemaakt, waar veel uitgebleven is dat staat in deze manuscriptpartituren van mij, daar ik even iets d.g. schrijf, heb ik dezelve hoogst noodig, schrijf aldus waar ik deze manuscripten kan bekomen, ik bid u zeer. Wanneer ik tot u kom, een ander maal. Moet ik mij vernederen, in zulk slecht gezelschap te zijn, misschien is dit toch te vermijden en wij zouden eenige dagen met u kunnen doorbrengen?! Over de rest van uwen brief, een ander maal. Vaarwel. Onzichtbaar zweef ik om u en werk door anderen, opdat de kanaillen u den hals niet toestroppen - Gelijk altijd uw trouwe Broeder.’Ga naar voetnoot(1)
Gelijk Dr Kalischer te recht opmerkt in de nota aan dien ‘ontzettenden brief’, ‘was de zedelijke verontweerdiding van Beethoven over het verachtelijk gedrag zijner schoonzuster en harer dochter geweldig. En toch moest de door zoo vele physieke pijnen geplaagde toondichter in die kringen verwijlen. In deze tijden van schandaal schijnt Beethoven zijne wraak in muziek genomen te hebben door het canon: “Festlümmerl Bankert haben triumphiert”... - Nu beurt ons weer het bewustzijn en de erkentenis op van Beethoven's echt hemelsgenie, dat midden in dien aardmodder zich kon verheffen tot de hoogte der negende symphonie-schepping!’Ga naar voetnoot(2) Ook tegen Ries laat Beethoven zich in klachten uit over zijn onweerdigen broeder: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘... Mijn heer broeder, die equipage houdt, heeft ook nog van mij willen trekken en zoo heeft hij zonder mij te vragen deze Ouverture aan eenen uitgever Boosey in Londen aangeboden. Zeg maar, dat mijn broeder mis was aangaande die Ouverture. Hij kocht ze van mij om er mee te woekeren zooals ik bemerk. O frater!!...’Ga naar voetnoot(1)
Reeds vroeger had Beethoven gepoogd deze ongelukkige toestanden te verhelpen. In den zomer van 1822, schrijft hij aan zijnen broeder:
‘... - tegen uwe vrouw heb ik niets, ik wensch enkel, dat zij inzie, hoe veel ook door uw bijzijn bij mij kan gewonnen worden, en laat alle armzalige kleinigheden des levens geen stoornis veroorzaken...’Ga naar voetnoot(2)
En in een naschrift op dien brief: ‘Vrede vrede zij met ons, God geve niet dat de natuurlijke band tusschen broeders weer onnatuurlijk verscheurd worde, zonder dat zou mijn leven niet van langen duur meer zijn, ik zeg nog eens dat ik niets tegen uwe vrouw heb, alhoewel hare handelwijze tegenover mij, mij thans een paar keeren danig opgevallen is, en buitendien ben ik door mijne ziekelijkheid nu reeds 3 1/2 maanden zeer ja uiterst gevoelig en prikkelbaar, weg met al wat het doel niet kan bevorderen, met mijn goeden Karl tot één leven te geraken, dat mij bijzonder passend en noodig is. - Zie maar eens mijne woning alhier, dan ziet gij de gevolgen, hoe het gaat, daar ik, bijzonder wanneer ik ziekelijk ben, mij aan vreemde menschen moet toevertrouwen, zonder nog van anderen te spreken...’Ga naar voetnoot(3)
Arm groot man! dat is altijd het referein na al zijne brieven. Niet alleen had hij gedurig te kampen tegen lichamelijk ongemak, maar men mag hem een waar slachtoffer zijner familie noemen. Zijne broeders waren er enkel op uit hem op alle mogelijke wijze te plunderen en uit te buiten, doch toen het er op aan kwam hem genegenheid te betuigen, was er niemand meer thuis. Daarbij was het hun te wijten, dat vele vrienden des toondichters moe werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem dienst te bewijzen. Ries zegt daarover: ‘Bijzonder waren zijne broeders er op uit, alle innige vrienden van hem verwijderd te houden, en wat die broeders ook tegen hem bedreven, en hoezeer men hem ook overtuigde, kostte het hun enkel een paar tranen en aanstonds vergat hij alles. “Het is toch altijd mijn broeder,” placht hij dan te zeggen, en de vriend kreeg verwijten voor zijne goedwilligheid en openhartigheid.’Ga naar voetnoot(1) Schindler mocht hiervan spreken!
Nauw zijn in Beethoven's leven zooals in ieder menschelijk leven, de groote en de kleine kant dooreengeweven. Zeker was het wangedrag, het laag zedelijke peil bij zijne verwanten, geen kleine kant, maar deze verergerende toestanden zetten in 't licht de schaduwzijden zijner anders zoo grootsche natuur. Ries merkt ook nog op:
‘Beethoven was uiterst goedhartig, doch even zoo licht opgewonden en wantrouwig; de oorzaak daarvan lag in zijne hardhoorigheid, maar nog meer in de handelwijze zijner broeders. Zijne meest beproefde vrienden konden gemakkelijk door iederen onbekende belasterd worden; want hij geloofde maar te gauw en onvoorwaardelijk. Hij maakte dan aan den verdachte geen verwijten, verlangde geene verklaring, maar toonde op staanden voet in zijne handelwijze tegen hem den grootsten trots en de hoogste verachting. Daar hij in alles buitengewoon hevig was, zocht hij ook bij den gewaanden vijand de gevoeligste zijde op, om hem zijnen toorn te doen blijken. Daardoor wist men meermaals niet, waaraan zich te houden met hem, tot de zaak, meest toevallig, opgehelderd werd. Dan zocht hij echter even gauw en werkdadig zijn onrecht te herstellen.’Ga naar voetnoot(2) Die silhouette van den toornenden Beethoven is heel knap geteekend; zij stemt ook gansch overeen met Wegeler's getuigenis, en verklaart menig uitbarsting van verontweerdiging des meesters tegenover onschuldige vrienden. Huiselijk verdriet, bekommernissen wegens geldgebrek, lichamelijke kwalen, opgaan in de hoogste ingevingen van 't genie, dit alles belette Beethoven niet soms | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een kind in hartelijk gelach te schieten. Zoo onder ander bij 't volgend geval: ‘- Het was in 't jaar 1821. Bij 't in orde brengen van zijn artistiek huishouden miste Beethoven de partituur van het eerste stuk (kyrie) zijner groote mis. Alle zoeken bleef vruchteloos, en Beethoven was over dit verlies, dat niet te herstellen was, reeds ten zeerste vertoornd. Doch ecce! na verscheiden dagen werd het gansche kyrie teruggevonden, maar in welken staat! De groote papiervellen, die reeds onbruikbaar schenen, waren uitnemend geschikt in de oogen der oude huishoudster om laarzen, schoenen en keukengerief in te pakken; de meeste bladen had zij daarbij nog uiteen gescheurd. Toen Beethoven dit gemartel van zijne geesteskinderen voor zijne oogen zag, kon hij, na korte gramschap, niet anders dan in eenen lach schieten over dit koddig tooneel.’Ga naar voetnoot(1)
Komische anecdoten van dien aard zijn niet zelden te vinden in Schindler's biographie, vooral tijdens de laatste jaren. Zoo was in Mei 1823, Beethoven zich te Hetzendorf gaan vestigen, in de verrukkelijke door een park omgeven villa van den Baron von Pronay. De meester, die in bijzonder goede luim verkeerde, hield zich bezig met variaties te schrijven over eene nogal banale wals van Diabelli. Deze, die tegelijk uitgever was, had hem dit gevraagd. ‘Welhaast waren tien variaties geschreven, dan eens zoo veel, weldra vijf en twintig, en altijd heette het: “Dat is nog niet alles.” De uitgever, bezorgd over den te grooten omvang van 't werk, die den verkoopprijs zou verhoogen, wenschte het einde te zien. De schrijflustige componist echter, die bewijzen wilde, wat alles te trekken was uit eene nogal ordinaire wals, met eene rosalie nog daarbij, antwoordde, dat hij nog wat geduld moest nemen. Zoo ontstonden de “33 Veranderingen over eene wals, Op. 120”, waaraan licht te bespeuren valt, in welke rozige stemming zij geschreven werden.’Ga naar voetnoot(2)
Doch deze ‘rozige stemming’ was van heel vluchtigen aard. In den loop der maand Juni waren de variaties af, en nu ging het onverwijld op de ‘Negende Symphonie’ af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Was dan dat Schindler verbod kreeg te verschijnen: de meester zocht afzondering en eenzaamheid. ‘Het ongeregelde leven in 't huishouden,’ zegt Schindler, ‘sedert eenige weken wat verbeterd, begon opnieuw. Met een schetsenboek in de hand, doorwandelde Beethoven velden en weiden zonder te denken op de vastgestelde uren der maaltijden. Wat vroeger in het hoogste stadium van geestelijke ontheffing nooit was gebeurd, kwam nu meermaals voor, dat hij zonder hoed terugkwam. Tegen het midden van Augustus zag men reeds dikke cahiers met aanteekeningen voor het nieuwe werk. Toen overviel hem de kuur de schoone villa van den Baron Pronay te verlaten en naar Baden te verhuizen, daar “de Baron altijd diepe buigingen voor hem maakte, zoo dikwijls hij hem tegenkwam.” - Schindler herinnert hier aan Beethoven's woord in den brief aan Giuletta Guicciardi: ‘Deemoed des menschen jegens den mensch - dat doet mij pijnlijk aan.’ - ‘Tegenwerpingen, aandringen dat hij daar zou blijven, niets hielp. Toen verscheen op eenen morgen zijne snelzeilende Fregatte, de goede, oude huishoudster, op mijne kamer, (hier dient gezegd, dat Beethoven sedert September 1822 zijne woonst in de Pfarrgasse, voorstad Leimgrube met mij deelde) en bracht de boodschap, dat de meester zich te Hetzendorf buiten staat voelde verder te arbeiden, hij moest dus weg; hij verwachtte mij 's anderendaags om 5 uren 's morgens bij zich, opdat ik hem zou helpen eene woon zoeken. Als bekrachtiging waren de volgende regelen zijner hand meegegeven: ‘Samothrazischer L - k - Macht, das Wetter ist gerade recht. Es ist aber besser früher als später, presto prestissimo, man fährt von hier.’Ga naar voetnoot(1) ‘Die artisten toch!’ Zal hier de eerste de beste philister uitroepen. ‘Zij hebben met andere menschen niets gemeen, dan hunne grootere onredelijkheid.’ Inderdaad voor gewone stervelingen zijn de kleine kanten des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levens enkel van belang. Heiligen alleen, en geniën, kunnen opgaan in de dwaasheid des kruizes, in het hooger leven van 't eindelooze en onsterfelijke.Ga naar voetnoot(1) Zelfs Schindler schijnt bijzonder getroffen door het komische van den toestand. Hij gaat voort: ‘Deze vlucht van Hetzendorf naar Baden en wat er daar gebeurde behoort tot mijne potsierlijkste ervaringen met den grooten zonderling. Welhaast begon hij in oogenschouw te nemen de lange rij woningen die hij daar reeds gehad had, hare onaangenaamheden, hare ongerieflijkheden. Van alle bleef er maar ééne over, die was, wat hij thans verlangde. “Maar de menschen hebben verleden jaar verklaard, dat zij mij niet meer willen opnemen.” Zulke verklaringen hadden echter in andere huizen reeds meermaals plaats gehad. Toen wij in Baden aankwamen verzocht hij mij, als parlementaire in de gewenschte woning te treden, en in zijnen naam de belofte af te geven van meer orde en inachtneming van de vreemde medewonenden (een hoofdbezwaar.) Die belofte werd nochtans niet aanvaard; ik werd afgewezen. De wachtende vriend was daarover diep bedroefd. Nog eens werd de parlementaire in de vesting van den slotenmaker gestuurd met nieuwe verzekeringen van goed gedrag. Ditmaal vond hij beter gehoor. Nochtans werd uitdrukkelijk bepaald, dat Beethoven in de kamer op de straat vensterluiken zou laten aanzetten gelijk het vorige jaar. Wij bemoeiden ons vruchteloos om de reden van dezen zonderlingen eisch te ontdekken. Intusschen, daar het aanbrengen van 't gevraagde als beschutting voor de lijdende oogen des toondichters tegen het helle zonnelicht dringend noodzakelijk was, werd de vraag gewillig toegestaan. Na eenige dagen reeds volgde de verhuis.’Ga naar voetnoot(2) Welk was de drijfveer van den Badenschen smid? ‘Eenvoudig deze: Beethoven, dan reeds dikwijls door zekeren daimon gedreven,... placht zich bij zijn vorig verblijf in dat huis aan 't een of 't ander der slechts ruwge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaafde vensterluiken te stellen en op zijne gewone wijze ellenlange rekeningen aan te teekenen, b.v. 50, 100, of wel zelfs 200 ducaten, hoeveel gulden is dat? daartusschen muzikale invallen, kortom een mengelmoes van gedachten, zoodat deze dunne lindenhouten latten een soort dagboek waren geworden. In den zomer van 1822 woonde eene familie van Noordduitschland aan den overkant; deze had hem in die bezigheid gadegeslagen en na zijne afreis, waarschijnlijk curiositatis causa, kocht zij de luik voor een zilverstuk van den slotenmaker. Eens de weerde kennende van een aldus gepotlood venster, was het niet moeilijk de vier stuks aan kuurgasten te verkoopen. Toen onze meester later dezen zeldzamen handel vernam bij den apotheker te Baden, brak hij in een homerischen lach uit.’Ga naar voetnoot(1) Het zal hier wel de plaats zijn te vernemen naar de verschillige woonsten van Beethoven te Weenen en op den buiten. Niets is onverschillig in 't leven der groote mannen en men verbeeldt zich geerne zijnen held in zekere omgeving. Appartementen zijn de regel in Weenen. Beethoven had er een aantal: het liefst bewoonde was dat van den Baron Pasqualati op de Mölker-Bastei, om het schoon uitzicht. De meester kon moeilijk lucht en natuur missen, vooral des zomers. Van grooter belang zijn ook zijne villegiatura's. De eerste was Heiligenstadt, waar Beethoven in 1802 het beroemd Testament neerschreef, die symphonie van den weemoed in woorden. Twee werkelijke symphonieën moest hij er schrijven, en geene mindere dan de vijfde, in C moll, en de zesde, de Pastorale. Dat dit meesterwerk van landelijke poëzie in het nederig dorpken, op den rechten Donauoever ontstaan is, zou voldoen om den naam onsterfelijk te maken. In latere jaren zocht Beethoven zijn zomerverblijven liever langs den zuiderkant van Weenen: te Hetzendorf, Mödling of Baden - de laatste twee plaatsen waren hem overigens door de geneesheeren aangeduid om hunne wateren. Nochtans was Heiligenstadt niet vergeten. Schindler | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhaalt het volgende: ‘In de tweede helft van April 1823, in een tijd van grooten kommer en wederwaardigheid, stelde Beethoven op zekeren dag voor een uitstapje te doen naar den Noorderkant tot ontspanning. Sedert een tiental jaren hadden zijne schreden hem niet meer daarhenen gevoerd. Heiligenstadt moest bezocht worden en de verrukkelijk schoone omstreken, waar hij zoo vele werken op papier had gebracht, doch ook de natuur zoo grondig bestudeerd. De zon scheen op haar zomers en het landschap prijkte reeds in 't lieflijkste lentekleed. Nadat wij het badhuis met den aanpalenden tuin te Heiligenstadt hadden bezien en dat vele aangename herinneringen die ook betrekking hadden op zijne scheppingen waren geuit, zetten wij onze wandeling voort naar den Kahlenberg in de richting die over Grinzing voert. Toen wij het minnelijke Wiesenthal bereikten, tusschen Heiligenstadt en Grinzing, waar een snel-loopend en zacht-murmelend beekske, uit het dichte gebergte ontsprongen, hier en daar met hooge olmen ligt bezoomd, bleef Beethoven herhaaldelijk staan en liet zijn blik in zalige wonne over het heerlijke landschap dwalen. Zich dan in het gras neerzettend, geleund tegen eenen olm, vroeg hij mij of in de kruin dier boomen geen wielewaal aan 't zingen was. Nochtans was alles stil. Daarop sprak hij: ‘Hier heb ik de “Scene am Bach” geschreven en de wielewalen daar boven, de kwakkels, nachtegalen en koekoeken rondom hebben meegecomponeerd’. Bij mijne vraag, waarom hij den wielewaal ook niet in het tooneel had ingevoerd, greep hij zijn schetsenboek en schreef:
Onder Beethoven's zomerverblijven, neemt Baden de bijzonderste plaats in. Reeds in 1804 zijn twee zijner | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brieven aan Ries daaruit gedagteekend. In 1807 is hij er weer. 1811 en 1812 zagen hem te Teplitz, waar hij Goethe ontmoette; maar in 1813 volgt hij zijn keizerlijken leerling, Aartshertog Rudolf, naar het ‘vriendelijke Baden’. 't Was daar dat Mevr. Streicher hem in zoo verwaarloosden staat vond en de bermhertige zending begon, die zij voortzette tot 1818. Baden was Beethoven's lustoord ook in de zomers van 1814 en 15. In 1815 ging hij naar Döbling, maar in 1816 weer naar Baden. De maanden Mei en Juni van 1817 bracht Beethoven over te Heiligenstadt, in strijd met Schindler's bewering, als zou hij er geen voet meer gezet hebben tusschen 1813 en 1823. Het overige van den zomer was hij te Nuszdorf. 1819 en 1820 brachten den meester te Mödling, waar hij de ‘Missa Solemnis’ schreef, den dorpsherder zocht te overreden om zijn volk wat meer te ontwikkelen en in toorn ontvlamde tegen dien zelfden geestelijke omdat hij de streken van Karl's onzedige moeder in de hand werkte. In 1821 verbleef Beethoven te Döbling en te Unterdöbling. In 1822 was de beurt weer aan Baden. Eindelijk in 1823 gebeurden de koddige voorvallen in de villa van den Baron Pronay te Hetzendorf en in het huis van den slotenmaker te Baden, terwijl Beethoven de ‘Negende Symphonie’ in zijn machtig brein droeg. Nog twee malen zou hij Baden bezoeken, in 1824 en 1825. Het laatste jaar was hij te Gneixendorf. In een afzonderlijk hoofdstuk betiteld ‘Wanderlust’, heeft Schindler den ongedurigen geest van Beethoven behandeld. Daarin zegt hij: ‘Deze treklust van de eene woning naar de andere, van de stad naar het land, beantwoordt aan het bewustzijn en het ontevreden wezen van onzen meester. Hoe had hij in het groote Weenen eene woning kunnen vinden, met dewelke hij voor eenige jaren tevreden zou geweest zijn, wanneer hij daar geen mensch kon vinden wiens omgang hem op den duur bevredigde, met denwelken, toen men dicht te zamen kwam, het niet tot strijd of tot korter of langer oneenigheid kwam? Deze consequentie in de inconsequentie mogen wij uit het oog niet verliezen. Wanneer wij gedenken, hoe Beethoven in zijn wrevel zelfs tegen zijn aartshertog de meest kwetsende klachten uitte, wanneer wij hem bij gelegenheid van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proces tegen Maelzel in zijne depositie aan zijne advocaten hooren zeggen: ‘Verlaten door heel de wereld hier in Weenen’, en wanneer hij later nog de familie B(rentano) te Frankfurt am Main zijne beste vrienden ter wereld noemt, - wel enkel, omdat de groote afstand de wrijvingen belette, - dan gelijkt de zin dezer woorden wel aan de bekende spreuk: ‘Hij ziet het woud niet door de vele boomen’. - Schindler mocht bij ondervinding spreken: wij hebben gezien welke scheldwoorden hem Beethoven toerichtte in den eigensten tijd dat hij hem 't meest noodig had. - ‘Zooveel vereerders zijner kunstwerken Beethoven telde, zooveel vrienden had hij mogen hebben. Doch onzen meester kon tot zijn vier-en-vijftigste jaar niets ten volle bevredigen en in beslag nemen dan de natuur, nevens zijne kunst; menschen en woningen zelden, want daarop viel te veel te zeggen... In de eene (woning) kon de zon niet genoeg toegang krijgen naar zijn goesting, in eene tweede stond hem het putwater niet aan, eene derde had een te donkere trap, - gewichtige redenen om op te zeggen en onder zijn zomerverblijf op het land zijn huis enkel tot bewaring van eenige hoopen muziek en van de kleine bibliotheek te benuttigen, diensvolgens ook te betalen. Zijne woningen op het land hebben hem aanzienlijke sommen gekost. Doch ook daar kon hij het soms niet den ganschen zomer in 't zelfde huis uithouden. Wij hebben gezien welke zonderlinge, haast komische oorzaken hem op de vlucht dreven in 1823. De diepe buigingen van den adellijken eigenaar te Hetzendorf verhinderden zijne fantazie. Misschien was geene “Negende Symphonie” ontstaan, was hij daar gebleven. Reeds het volgende jaar hadden wij het zelfde schouwspel. Hij nam zijn intrek te Penzing dicht bij Schönbrunn in een afgezonderd en vriendelijk gelegen huis aan den Weenervloed. Doch langs den anderen oever op het voetpad veroorloofden zich voorbijgangers uit nieuwsgierigheid of belangstelling te blijven staan en naar zijne vensters te schouwen. Weer een gewichtige reden om deze schoone woning te verlaten en met pak en zak, keukengerief, Broadwood-vleugel en kippenladder naar Baden te verhuizen. Wie weet of deze nieuwsgierige lieden niet de vlucht zijner fantazie in 't opvatten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 't eerste der vijf (laatste) kwartetten heeft verhinderd?’Ga naar voetnoot(1)
Deze gedurige veranderingen kostten natuurlijk veel geld, doch dat kon het groote kind niet inzien. Ries merkt op dat Beethoven bij zijn weten eens (in 1804 of 1805) vier logementen te gelijk had: een in den Schouwburg An-der-Wien, een ‘im rothen Haus an der Alsterkaserne’ met Stephan von Breuning, een te Döbling op het land, en het vierde op de Mölker-Bastei, bij Baron Pasquillati.Ga naar voetnoot(2) Door tal van aanhalingen is de kleine kant van Beethoven's leven uit Schindler's biographie op te luisteren. Vooreerst wat zijn persoonlijk voorkomen aangaat. Het volgende naar 't leven geschilderd portret zijn wij verschuldigd aan Friedrich Rochlitz, die na herhaalden omgang met den meester in den zomer van 1822 te Baden, aan zijn vriend Haertel te Leipzig, schreef: ‘... Ware ik niet voorbereid geweest, ook mij zou zijn aanblik getroffen hebben. Niet het veronachtzaamde, haast verwilderde uiterlijke, niet het dik, zwart haar, dat streuvelig rond zijnen kop hing, enz. maar het geheel van zijn verschijnen. Verbeeld u een man van omtrent 50 jaar, eerder klein, doch van zeer krachtige, stevige statuur, gedrongen, met bijzonder sterken knokelbouw - ongeveer gelijk Fichte, doch vleeziger en vooral met voller, ronder gezicht; roode, gezonde kleur; onrustige, lichtende, ja bij gefixeerden blik bijna stekende oogen; geene of haastige bewegingen; in de uitdrukking van 't gelaat, bijzonder van het geest- en levenvolle oog, eene mengeling of eene, somwijlen oogenblikkelijke afwisseling van goedhartigheid en schuwheid; in de gansche houding deze spanning, dat onrustige, bezorgde luisteren van den doove, die zeer levendig voelt; nu een vroolijk, vrij uitgeworpen woord: onmiddellijk daarop een verzinken in duister zwijgen; en bij dit alles, wat de toeschouwer bijblijft en wat altijd aan bijklinkt: Dat is de man, die aan millioenen enkel vreugde brengt - reine, geestelijke vreugde.’Ga naar voetnoot(3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schindler zelf spreekt van Beethoven's wonder oogenspel, dat ‘allermoeilijkst’ is om weer te geven; ‘want het spelen van 't oog in dat hoofd was van wonderbaren aard en openbaarde een ladder van wilde, trotsche zoowel als zachte, liefdevolle uitdrukkingen, gelijk aan de ladder zijner gemoedsstemmingen.’Ga naar voetnoot(1) En later: ‘Dikwijls kwam het anders klein schijnende oog groot voor en de blik, naar boven gericht, bleef op de zoldering of op den blauwen ether lang gevestigd, dát ofwel in de meditatie, of als hem in 't gesprek iets bijzonders getroffen had.’Ga naar voetnoot(2) Ook in het zoo interessante boek van Dr Gerhard von Breuning, ‘Aus dem Scharzspanierhause’, staat Beethoven's beeltenis met de zelfde trekken geteekend: ‘Zijn uitzicht was krachtig, de gestalte middelgroot, de geheele verschijning energiek, gelijk zijne levendige bewegingen; zijne kleedij evenmin elegant als burgerlijk, en toch lag er iets in zijn geheel, dat in geen rangschikking paste.’Ga naar voetnoot(3) Deze beschrijving geldt het jaar 1825, toen, volgens Schindler, Beethoven's gedurige ziekelijkheid veel van zijne kracht had afgenomen: ‘Tot zijn vijftigste jaar inbegrepen was de globaal-indruk van Beethoven's gestalte het verheugendste beeld van lichamelijk welzijn en hoogste geesteskracht; een Jupiter blikte somwijlen uit dit hoofd. In zijn een-en-vijftigste jaar begon ten gevolge van de aanhoudende onderlijfs-pijnen het verval, doch tot midden in zijn zes-en-vijftigste jaar waren er nog vele tusschenpoozen, die herinnerden aan den tijd vóór deze vermindering van krachten.’Ga naar voetnoot(4). Over Beethoven's kleeding schrijft Schindler het volgende: ‘... van den meester dient gezegd, dat hij tot zijne laatste levensjaren gaarne, volgens de omstandigheden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toilet maakte; daarin was altijd harmonische overeenstemmig te vinden. Een frak van fijn blauw laken (de geliefkoosde kleur in dien tijd) met metalen knoppen stond hem uitmuntend. Zulk een, benevens een andere van donkergroen laken, ontbrak nooit in zijne kast. Bij zomertijd was hij altijd, mits goed weer, te zien met witte broek, schoenen en witte kousen (mode van den tijd.) Vest en halsband waren in alle jaargetijden wit en schitterden bij hem zelfs op de werkdagen door onberispelijke reinheid. Bij deze kleeding moet men zich voorstellen een lichten gang en rechte houding, zwierige lichaamsbewegingen, die onzen meester te allen tijd eigen waren, en men heeft Beethoven's persoonlijkheid voor oogen.’Ga naar voetnoot(1) Die behoefte aan reinheid, zelfs voor lichaam en kleeding, was ook Lacordaire eigen. De groote Dominicaan noemde die eigenschap: eene halve deugd. Schindler getuigt hoe onontbeerlijk zij Beethoven was. ‘Wasschen en baden behoorden tot Beethoven's onmisbare levensbehoeften. Hierin was hij gansch een Oosterling... Ging hij onder den arbeid in de voormiddag-uren niet uit, om zich in stemming te verdiepen, dan stelde hij zich, dikwijls in het meest losse négligé, aan de waschkom en goot groote kruiken water op zijne handen, gedurig aan de gansche ladder op en af huilend, of ter afwisseling brommend; dan weer doorstapte hij met rollende of strakke oogen de kamer, teekende iets op, en zette dan het gieten en huilen weer voort. Dat waren oogenblikken van diepe meditatie, waarover niet veel drukte te maken was, hadden zij niet langs twee zijden onaangename gevolgen gehad. Vooreerst veroorzaakten zij dikwijls gelach bij de dienstboden; als de meester dat gewaar werd, schoot hij in toorn en hij deed belachelijke uitvallen. Ook geraakte hij overhoop met den huisbaas, wanneer het water door den bodem drupte, 't geen ongelukkig vaak gebeurde. Dat was een bijzondere reden, waarom Beethoven door den band een ongewenschte huurder was. De bodem zijner woonkamer had met pek moeten bestreken worden, om het doordringen van 't vele water te verhinderen. En van dezen overvloed van geestdrift onder de voeten bemerkte de meester niets.’Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beethoven's voorkomen op straat heeft Gerhard von Breuning ons bewaard: ‘Beethoven's uiterlijke aanblik op straat had, wegens de hem gansch kenmerkende nonchalance in zijne kleeding, iets buitengewoon opvallends. Meest in gedachten verdiept en deze voor zich-zelven brommend, gesticuleerde hij daarbij niet zelden met de armen, als hij alleen was. Was hij in gezelschap, dan sprak hij heel druk en luid, en, wijl zijn begeleider het antwoord altijd schrijven moest in het conversatieboekske, werd het gaan gedurig onderbroken, wat uit zich zelf reeds opvallend was en het nog meer werd door mimisch geuite antwoorden. Zoo kwam het, dat de meesten hem ontmoetende zich naar hem omkeerden en ook de straatjongens hun opmerkingen over hem maakten, en hem nariepen. Neef Carl zag er derhalve tegen op met hem uit te gaan, en had hem zelfs eens gezegd, dat hij beschaamd was, wegens ooms “gek voorkomen”, met hem op straat te gaan, waarover deze zich zeer gekrenkt en gekwetst tegenover ons uitdrukte. Ik integendeel was er trotsch over, mij met dezen grooten man te mogen vertoonen. De toen gebruikelijke vilten hoed, dien hij bij 't thuiskomen, ook druipende van den regen, slechts na licht wuiven (eene gewoonte, die hij ook bij ons, onaangezien alle kamerinrichting, onderhield) over het bovenste van den kapstok sloeg, had dientengevolge de vlakte van zijn top verloren en was in een gewelf naar boven uitgebreid. Zoowel vóór als na den regen, maar zelden of in 't geheel niet geborsteld en dan weer bestoven, had die hoed een blijvend uitgevilt voorkomen. Daarbij droeg hij dien zooveel mogelijk van 't gezicht weg, om 't voorhoofd vrij te hebben, terwijl langs beide zijden de grijze verwarde haren, gelijk Rellstab teekenend zegt: “niet kroes, niet star, maar een mengsel van beide,” uitvlogen. Doch door het opzetten en dragen van den hoed uit het gezicht naar achter bij hooggehouden hoofd kwam de achterrand in wrijving met den toen heel hoog staanden frakkraag, wat aan den rand een bultigen vorm naar boven gaf, terwijl de kraag als afgeschaafd scheen door gedurige aanraking met den hoed. De twee ongeknoopte opslagen van zijn overjas, ja somwijlen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van zijn blauwen frak met koperen knoopen, sloegen, bijzonder als hij tegen den wind in stapte, naar buiten rond de armen om; ook de twee lange tippen van de witte das, die geknoopt was rond den breed omgeslagen hemdskraag, vlogen naar buiten. De lorgnette, die hij wegens zijne kortzichtigheid droeg, hing los af. De slippen van zijn frak waren niet weinig beladen; want buiten de dikwijls uithangende zakdoek aan den eenen kant, stak aan den anderen een niet dun aanteekeningsboekske van muziekpapier nevens een in-octavo conversatieboek met dik timmermanspotlood, dit tot verkeer met de vrienden en kennissen die hij mocht tegenkomen, en in vroegeren tijd, zoo lang het nog hielp, een oorbuis! Het gewicht van 't muziekboekske verlengde de eene slip merkelijk en de zak ervan, door 't gedurig uittrekken van muziek- en conversatieboek met de hand van den zelfden kant, was naar buiten gekeerd.’Ga naar voetnoot(1) Geen wonder zoo de straatjongens zulk vreemd figuur achterna riepen, zoo een gemeene ziel, gelijk die van neef Carl, zich schaamde den grooten man op straat te begeleiden. Doch hoe natuurlijk ook de trots van een kind, zooals Dr Breuning toen was, in dagelijkschen omgang te mogen wezen met een verschijning gelijk Beethoven! Dat straalt heel het boek door en bij zijne beschrijving voegt de auteur bij: ‘Heel dikwijls zag ik hem alzoo, van uit onze vensters, tegen twee uren - zijn etensuur - van de Schottenthor af over het deel van 't glacis, waar nu de votieve kerk staat, in zijn gewone vooroverhangende (niet gebukte) lichaamsen gehevene hoofdhouding, naar zijne woning spoeden, of ik ging zelf mee.’Ga naar voetnoot(2) Dr Breuning geeft nog deze kleine bijzonderheid: ‘Hoe Beethoven gansch eigenaardig onbeholpen was: schrijfpennen snijden kon hij niet’, - wij hebben gezien hoe Zmeskall dat voor hem moest doen - ‘zoo ook waren zijne plompe vingeren niet in staat de potlooden aan te punten, zonder ze te breken. Daarom waarschijnlijk moest. hij potlooden hebben van dik caliber, in den aard van die der timmerlieden.’Ga naar voetnoot(3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over 's meesters verstrooidheden deelt Dr Breuning het volgende mee: ‘Eens was hij in 't gasthuis “Zum Schwam” binnengetreden, met het voornemen daar te middagmalen. Hij klopt voor den kellner, deze komt niet onmiddellijk, hij klopt weer, trekt ondertusschen zijn muziekboekske uit den zak en begint daarin te componeeren. Eindelijk dient de kellner zich aan, maar wordt door den dooven meester niet meer opgemerkt. Daar hij voor den kellner een bekende gast was, verwijdert zich deze tot later, en Beethoven schrijft in gedachten verdiept eene lange wijl voort, klopt op eens weer - en wil betalen, ofschoon hij niets geëten had.’Ga naar voetnoot(1) Ook over ‘eten en drinken’ bij Beethoven, heeft Schindler ons iets te berichten: ‘Voor 't ontbijt nam hij koffie, die hij meest zelf bereidde met een glazen machien. Koffie was, zoo 't schijnt, voor hem eene onontbeerlijke behoefte, waarmee hij even nauwgezet te werk ging, als de orientalen. Zestig boonen was het getal voor eene kop en dikwijls werden die geteld, bijzonder wanneer gasten aanwezig waren. Macaroni met parmesankas behoorde tot zijne lievelingsgerechten. Deze moest al buitengewoon slecht geworden zijn, eer hij ze zelf slecht vond, en dat zij bij 't onzeker uur van opdienen dikwijlder slecht dan goed was, kan men denken. Daarentegen werden bittere uitspraken geveld tegen andere gerechten en de huishoudster moest rekenschap komen geven, wanneer zij vaak geen schuld had. Haar te verdedigen werd beschouwd als een misslag tegen de goede zeden. “De soep is slecht!” daar tegen was niets in te brengen. Van eene andere meening zijn, stond gelijk met geen smaak, geen oordeel hebben. Tegenspraak in zulke zaken kon hij nog minder verdragen, dan in veel gewichtigere, ja, hij had de zwakheid zijn wrevel daarover nog dagen later te uiten, of zelfs in naschrift te sturen. Zoo iets ligt voor mij. Daarin werpt hij mij tot slot het volgende naar 't hoofd: “Het oordeel over de soep acht ik niet het minst, zij is slecht!” Ook in deze nietigheid komt ons het bekende absolutisme te gemoet... Van een souper was zelden sprake. Een telloor soep, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't overschot van 's middags was alles wat hij, gewoonlijk nam. Zijn lievelingsdrank was frisch bronwater, dat hij bij zomertijd bijna onmatig nam. Onder de wijnsoorten verkoos hij den bergwijn van Ofen. Ongelukkig smaakten hem best de vervalschte wijnen, die veel kwaad deden aan zijn verslapt onderlijf. Dat is alreeds in zich een sterk bewijs, dat Beethoven geen drinker was... - Ook dronk onze meester geerne 's avonds een goed glas bier, waarbij hij dan eene pijp tabak rookte en de kranten las. Herbergen en koffiehuizen bezocht Beethoven in de laatste jaren nog vaak; in de laatste moest hij echter door een achterdeur binnen kunnen en in een afgezonderde kamer plaats nemen. De vreemden, die hem wenschten te zien, werden daarheen gewezen, want hij veranderde niet, en koos altijd een koffiehuis in de nabijheid van zijne woning. Met voorgestelde vreemden was hij in zulke plaatsen moeilijk in gesprek te lokken. Had hij het laatste nieuwsblad overloopen, dan ging hij weer spoedig langs de achterdeur heen.’Ga naar voetnoot(1) Hoe Beethoven zijnen tijd besteedde, wordt ons ook door Schindler geleerd: ‘Alle tijden van 't jaar stond hij op met 't krieken van den dag om aanstonds naar de schrijftafel te gaan. Zoo arbeidde hij tot 2, 3 uur, den tijd voor zijn middageten. In tusschen liep hij gewoonlijk een of twee keeren uit, waar hij nochtans... ook wandelend arbeidde. Dat uitvliegen overschreed zelden het volle uur, en geleek het uitvliegen der bijën, om honing te garen; dat bleef zoo in alle jaargetijden; noch koude, noch warmte hield hem tegen. De namiddagen werden voor regelmatige wandelingen bestemd; op een later uur placht men een bevoorrecht bierhuis op te zoeken om de kranten ter hand te nemen, indien dit niet reeds in een koffiehuis was gebeurd. In den tijd der Engelsche parlementszittingen werd echter de Allgemeine Zeitung, wegens de verhandelingen geregeld thuis gelezen. Dat onze politicus langs de zijde der oppositie stond, is te begrijpen. Daartoe behoefde hij niet zijne groote voorliefde voor Lord Broughan, Hume | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en andere oppositieredenaars. De winteravonden bracht Beethoven immer thuis over, zij waren gewijd aan ernstige lectuur. Zeer zelden zag men hem 's avonds met notenschrift bezig, daar zijne oogen dat niet duldden. Misschien was dat anders in vroeger jaren; doch nooit gebruikte hij de avonduren voor compositie (schepping). Uiterlijk om 10 uren begaf hij zich ter rust.’Ga naar voetnoot(1) ‘Beethoven had eene voorliefde om zich in de avondschemering aan 't klavier te zetten en te fantazeeren; dikwijls ook speelde hij viool of viola, tot welk doel die instrumenten altijd op de piano lagen. Hoe dit spel klonk, daar 't gehoor in 't geheel niet meer meewerken kon, is overbodig te zeggen; bijzonder op de strijkinstrumenten, die hij niet kon stemmen, was het voor de mede-bewoners een oorpijn. Het improviseeren op 't klavier was somwijlen duidelijk, en dan meest van groote bekoring; door den band werd de onduidelijkheid aangebracht door de linkerhand, die met volle breedte op de toetsen lag en lawaaiend dekte wat de rechter dikwijls al te zacht uitvoerde. In den laatsten tijd had de piano-fabrikant Conrad Graf hem een geluiddeksel gemaakt, dat op de piano gesteld, de tonen gemakkelijker naar 't oor voerde. Voor enkele tonen werkte dat, maar een harmonisch spel overweldigde het oor, dewijl de luchttrillingen op het engste ruim beperkt verdoovend klonken.’Ga naar voetnoot(2) In 't fantazeeren had Beethoven van eerst af aan zijn genie geopenbaard. Wegeler heeft er ons een tafereel van opgehangen: ‘Als Beethoven te Weenen reeds in hoog aanzien stond, had hij... eene grooten hekel aan 't spelen in gezelschap, zoodat hij telkens daardoor alle vroolijkheid verloor. Hij kwam dan dikwijls somber en gansch ontstemd bij mij en klaagde, dat men hem weer verplicht had te spelen, alhoewel het bloed hem onder de nagelen brandde. Stilaan knoopte ik een gesprek met hem aan, waarin ik zocht hem vriendelijkheid te betuigen en gansch te stillen. Was dit doel bereikt, dan liet ik het onderhoud vallen, zette mij aan de schrijftafel en Beethoven moest, wilde hij met mij voortspreken, dan op den stoel voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't klavier gaan zitten. Welhaast sloeg hij, dikwijls nog afgewend, met onbestemde hand een paar akkoorden, uit de welke dan geleidelijk de schoonste melodieën ontstonden O waarom verstond ik daar niet meer van! Somwijlen liet ik wat muziekpapier op den lessenaar, in schijn toevallig, liggen; dat werd door hem beschreven, maar dan op 't einde nog toegevouwen en in den zak gestoken!...’Ga naar voetnoot(1) Ook het volgende wordt door Wegeler verteld: ‘Toen Beethoven eens in 't huis van Breuning fantazeerde, (waarbij hem dikwijls opgelegd werd, het karakter van een of anderen bekenden persoon te schetsen,) drong men vader Ries een viool op, om hem te begeleiden. Na kort aarzelen gaf deze toe en dan werd waarschijnlijk voor de eerste maal door twee kunstenaars te gelijk gefantazeerd...’Ga naar voetnoot(2)
Al die anecdoten helpen ons een beeld krijgen van den grooten toondichter, doch in 't oneindige mag men het niet rekken. Nog een paar om te sluiten. Beethoven moest een levensbewijs afgeven, om de rente te trekken die hem alle trimesters uitbetaald werd, en dat schrift moest opgesteld worden door den pastoor zijner parochie. Dikwijls gaf dat aanleiding tot poetsen van zijnentwege. Zoo schreef hij eens met zijn schoonste geschrift: ‘Levensbewijs. De visch leeft! Vidi Pater Romualdus.’Ga naar voetnoot(3).
‘De gemalin van den pianist en compositeur Hahn wenschte een lok van Beethoven's haren. Men wendde zich tot Karl Holz, en op aandringen van dezen, stemde de meester erin toe, aan zijne groote vereerster een bos haar uit den baard van een bok te sturen; het straf, grijs haar van Beethoven kon die vergelijking goed verdragen. De dame, hoogst verheugd over de relikwie van haren kunstheilige, pochte over dat geschenk; welhaast echter vernam zij, wat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich met haar veroorloofd. Haar gemaal... meldde den meester in een gevoelig schrijven wat zij vernomen hadden. Deze, de beleediging erkennend, maakte alles weer goed, met zelf een lok van zijn haar af te snijden en deze aan de dame te sturen in een briefken, in 't welke hij om vergiffenis bad. - Dit voorval dagteekent uit het jaar 1826.’Ga naar voetnoot(1) Worden wij niet door deze feiten aangezet met Schindler te bewonderen, ‘hoe veel in den diep-ernstigen en denkenden man er nog van het kind overbleef?’Ga naar voetnoot(2) Zoo ook spreekt de kleine kant van Beethoven's leven enkel van zijne reusachtige grootheid.
M.E. Belpaire.
1 Februari 1909. |
|