Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |
KunstkroniekKunst van Heden. - Carpeaux, Stobbaerts, Artan, Suze Bisschop-Robertson, Jan Toorop. - De beeldhouwer Strijmans. - De terugblikkende Tentoonstelling van Jef Lambeaux enz. - Onthulling van het Verstraete-monument.Voor ditmaal kan ik nog geen gevolg geven aan het voorgestelde plan om enkele Brusselsche schilders in vogelvlucht te behandelen (alleen Stobbaerts komt hiervoor in aanmerking), want de vele tentoonstellingen dezen winter waren te belangrijk, om niet voor ditmaal nog den gewonen Kroniekvorm te behouden. Ten eerste komen we nu pas uit Kunst van Heden, van 13 Maart tot 18 April. De kring begint meer en meer, in België niet alleen, maar ook in 't buitenland, den toon aan te geven. Een open, wijde blik voor al wat schoon is, een groote gestrengheid tegenover halfkunst, die vloek van ons land, - waar het kosteloos academische onderwijs ook zijn schaduwkant heeft, - zit dan ook bij de inrichters voor. Om met het beeldhouwwerk te beginnen was er o.a. een zeer belangrijke inzending van den Franschen beeldhouwer Carpeaux, den zoon van een metselaar, geboren te Valenciennes 14 Mei 1827, gestorven te Courbevoie 11 October 1895, die zooals de Bom zei, alles is wat men onder Fransch verstaat; het Fransch van het luchtige, blijde zonnige - hier niet vluchtige - Zuiden, den ernst niet, enkelde blijheid van 't leven; niet met den zwaren, bijna Teutoonschen ernst van Corot, van Millet en Rodin, niet 't fransch van de cathedralen, ook niet 't poenige fransch van 't tweede keizerrijk. - Lieve kunst, die ons een prettig gevoel geeft, weldoend door strenge studie, en met de opperste bevalligheid van lijn. Lachend keken die aanminnige vrouwen en kinderkopjes hier en daar om de hoekjes der ernstiger geschilderde kunst. Svelt-zwevend, in de eerste zaal, met 't liefste kindje aan zijn voeten, verhief zich 't jonge mannenlijf van den Genius van den Dans, het Meisje met de schelp. En de gewonde Amor naar het oudste zoontje van Carpeaux. En vooral de portretten waren mooi, van zijn vrouw, van de | |
[pagina 580]
| |
Prinses Mathilde, den Admiraal Tréhouart en dat geestige, ultra verfijnde hoofdje, als van een lenig hazewindje van Mlle Eugénie Fiocre. Bescheiden mag ik misschien opmerken dat het fronton voor het paviljoen van Flora recht aan Michel Angelo is ontleend! Het ontwerp van Vloors, de Vlaming die van alle Antwerpschebeeldhouwers het meest onder Franschen invloed staat, is mij bij nader bezien niet minder goed vevallen. Het was enkel het groote ontwerp dat hij hier had. - Wat hij aan Vlaamschheid heeft ingeboet, - niet zijn echt Vlaamsche lenigheid en verve, en de groote figuur van het meisje dat bloemen werpt achter het monument, hoewel eenigszins gewrongen van houding, vind ik dan ook heel mooi. Het is echter niet volkomen juist, zooals de Bom zegt, en Vloors zelf beweert dit ook niet, dat hij nooit iets anders heeft gemaakt dan dit ontwerp en de Schaal met de Sirenen. Dan zou men bijna aan spiritistische mirakelen gaan gelooven; want zelfs een mediumiek mensch, wat Vloors ontegenzeggelijk is, krijgt zonder hard werken niet zoo 'n grondige kennis van 't menschenskelet; trouwens ook zijn schilderwerk, waarvan hij zelf meer houdt is skulpturaal en hij heeft indertijd aan de Academie al veel geboetseerd. Na nog eens grondig bezien van andere ontwerpen vind ik inderdaad dat 't zijne 't beste was, al is 't, als alle menschenwerk niet volmaakt. Maar ook dat van Deckers had groote verdienste en dat van een bescheidene, die in den prijskamp niet eens genoemd is, evenzeer. Zijn naam noemen mag ik niet, maar 't werd ingezonden onder 't motto ‘Hij leerde zijn volk zingen’ en Benoit lijkt hier beter dan bij Vloors. Deze kunstenaar is al te bescheiden. - In dezen tijd van hurry, Amerikaansche reclame en weggrissen voor de neuzen der anderen weg, gaat hij die niet meegrist, met leege handen henen. - En als de zon van de glorie dan eindelijk opgaat, schijnt ze over een gedolven graf. Dit trekt deze stille in den lande zich echter weinig aan! Hij werkt rustig verder in zijn mooi atelier, waar de klimop door 't dak groeit en maakt zijn schuchtere meisjeskopjes, in hun krans van licht gelokte haren, zijn aandoenlijk reine graffiguren en zou uiterst geschikt zijn om een Madonna te maken voor een onzer cathedralen. Hij maakte onlangs een Lievevrouwken voor de school in de de Bomstraat, dat wonder van gothiek in innig huwlijk met de allerstrengste hygiene-eischen van dezen tijd. Frans Huygelen was niet op zijn dreef op deze tentoonstelling, hij is verleden jaar met zijn Taxander hier veel beter geweest; het torsken was niet kwaad, recht geïnspireerd op de ouden, maar 't vrouwenbeeldje dat een kind omhoog heft, was te haastig afgemaakt; zelfs indien men niets dan de natuur | |
[pagina 581]
| |
aanbidt moet men een kind geen leelijk plat neusje en gezwollen tandpijn-wang geven!Ga naar voetnoot(1) Wauters, naar den smaak van velen, was meer vreemd dan mooi, maar in dat kinderkopje zat toch wel kracht en ook de heel leelijke vrouw deed op grooten afstand niet kwaad. Enkel werk echter voor artisten en de keus van een dergelijk model is geoutreerd en smakeloos.
Om nu tot de schilders over te gaan, was Stobbaerts er enkel met twee van zijn kleinere stukken: Voormiddag in den stal van een Hoef, een juweeltje, een liefkozing met 't penseel, zooals niemand buiten hem dat kan, en Mirza's Opschik, een poedelhond die gekamd wordt, zwakker in de menschenfiguur, maar toch met echte schilderskwaliteiten. De Stobbaerts, die zich hier vertoont, dien we verleden jaar in zijn groote inzending te Brussel en te Antwerpen hebben bewonderd, is echter de echte Stobbaerts wél, maar de heele niet. Men voelt dat ik hier spreken ga over die akten, waar George Eekhoud in Onze Kunst 't al over heeft gehad. Het Huwelijk van Venus en Vulkaan en In den Rozentuin, gestalten geschilderd als in een droom en toch met al de aardsche sappigheid van Rubens, met al de aristocratische teerheid van Van Dyck, - dat geheel voltooide kopje van Vulkaan was b.v. onbeschrijfelijk! En die misschien nog volmaakter Verzoeking van St. Antonius, met 't geestige roze zwijntje! Zie dat is geen schilderen meer, dat is streelen met de kleuren. Dat is bijna niet meer menschelijke kunst. - Geen wonder dat hij ze niet toont... 't Publiek zou er tittel noch jota van begrijpen! Maar toch is 't zijn plan, een heel vaag plan nog maar, - om binnen enkele jaren, de kroon te zetten op zijn kunst - een apotheose van zijn leven te geven. Daarmee zal hij dan de kunstenaars verheugen, de wereld verbazen, 't publiek doen gapen en daar zal dan op 't affiche staan den naam van Ridder of Baron Stobbaerts, edelman bij de gratie Gods niet alleen, niet enkel par droit de conquéte, maar par droit de naissance. Ra, ra, wat is dat?... Meer zeggen mag ik niet. De hoogsten in den lande houden zich met 't onderzoek bezig. Alleen heeft 't me even verbaasd dat een, die zich zelf zoo hoog gesteld had, zoo scheen te hechten aan een adelijken naam! Ik belde aan zijn huis Rue Vifquin, 54, in een dier sterk dalende straten in Schaerbeek en werd ontvangen door zijn dochter, die vroeger zelf ook geschilderd heeft, doch zich nu enkel wijdt aan de verzorging van haar ouden vader. Maar al | |
[pagina 582]
| |
gauw kwam hij zelf de trap af en ik zag een niet grooten, uiterst bewegelijken man, met sneeuwwitte haren en heldere bruine oogen in een nog bijna jongensachtig rond gezicht. Hij praatte rad aan een stuk; ik hoefde hem niets te vragen. Fransch en Vlaamsch dooreen. Hij zei dat hij geen enkele taal goed kon en daar was iets van waar. ‘Moi je parle par les couleurs.’ En hij schetste een gebaar in de lucht. 't Is zijn schuld niet dat zijn opvoeding is verwaarloosd. Hij was een arm, verlaten kind, uit een allerarmst of liever verarmd gezin, want vroeger schijnen de Stobbaerts in beteren doen te zijn geweest; van daar in hun huisje, dat stuk van Jordaens, waar George Eekhoud 't over heeft en waaraan hij een zekere occulte invloed op zijn talent toeschrijft, hoewel, bij al zijn schildersverve, Stobbaerts toch veel teerder en fijner is dan Jordaens. Hij is den 18den Maart 1838 geboren, was wees op zijn zesde jaar en nadat zijn familie hem alras had geloost, moest hij, nog heelemaal een kind, maar zien hoe hij zich redde! Wat hij weet heeft hij zich zelf geleerd. Achtereenvolgens kwam hij bij allerhande bazen, die hem op alle mogelijke wijzen exploiteerden: een meubelmaker, een specialiteit in deksels op tabaksdoozen, een gevelschilder, een decorateur. ‘Na een poos stond hij echter’, zooals George Eekhoud zegt, ‘weer op de kasseien en schilderde, op deksels van sigarenkistjes, tableaukes na gravuur, die hij soms, maar soms ook niet, voor vijf frank verkocht. Vervolgens kwam hij bij een schilder, die een paletjongetje zocht, maar alras, ziende dat de jongen meer talent had dan hij, hem 't schilderen opdroeg en er zelf met zwier zijn naam onder zette, zooals 't ook wel eens geschiedt in de edele literatuur. Stobbaerts begon nu echter ook voor eigen rekening te schilderen. En zonder eenige voorlichting, zonder bezoek aan de academie, of misschien juist daarom, was hij in 1857 zóó ver, dat hij zijn eerste schilderij kon ten toon stellen, dat terstond aangekocht werd door Lord Mackensie. Later heeft hij de academie nog een poosje bezocht, maar omdat hij zich met 't onderwijs dáar niet kon vereenigen, nam Leys hem onder zijn hoede, samen met de Braekeleer. Van toen af begon hij zich ook wat op zijn verdere geestelijke ontwikkeling te bevlijtigen, leerde voor 't eerst Fransch en las met een vriend samen Conscience n.b. in 't Fransch! en tegenwoordig spreekt hij bijna altijd Fransch, maar hij denkt in 't Vlaamsch en was blij Vlaamsch te kunnen spreken. Hij is ook op en top een Antwerpenaar gebleven, maar omdat, evenals van de Braekeleer, de Sinjoren zijn werk niet verkozen te koopen, | |
[pagina 583]
| |
was hij wel gedwongen naar Brussel te gaan, waar hij nu met den koning en zijn rijksgrooten verkeert. Dat Antwerpen hem verloor was niet de schuld van Stobbaerts; hij exposeert hier altijd als hij wordt gevraagd en was ook aan 't banket van Kunst van Heden. Zijn eigenlijk meest bekende genre is dat der dieren, die hij zoo lief heeft. We herinneren ons de prachtige Slachtplaats, die hij verleden jaar hier gehad heeft, De Keuken van een Dierengek, De Maaltijd, een prachtige doorkijk in een stal, die hij op zijn ezel had staan, Het Toilet van Azor; hij schildert ze om de dieren zelf, niet om er een verhaaltje van te maken of ze op te doen treden als acteurs in een drama, zooals Jozef Stevens deed. Hij verstaat geheel de ziel der dieren, zooals Rembrandt in zijn enkele dierstudies ze heeft verstaan. Rembrandt is zijn afgod, hoewel hij hem in hoofdzaak maar uit afbeeldingen kent (hij heeft weinig gereisd): ‘de Italianen hebben Titiaan, de Spanjaarden hebben Velasquez en wij hebben Jordaens en Rubens, maar hoog, hoog boven die allen, zooals de hemel boven de aarde troont, stijgt Rembrandt. Rembrandt is de grootste schilder die ooit heeft geleefd.’ - Zijn droom zou zijn om Rembrandt's huis te bezoeken, diep gebogen en met den hoed in de hand. Dat zou ik willen zien, den grootsten schilder van zijn tijd, die den grootsten van alle tijden huldigt! -
* * *
Onder de overige, heel mooie inzenders in Kunst van Heden, noem ik verder in de eerste plaats Artan, een Belgisch schilder, niet een Belg, van Fransche afkomst, die in den Haag geboren is en wiens moeder een Portugeesche was. Zijn grootvader was uit Troyes, Champagne, afkomstig en officier in de legioenen der Fransche republiek. De zonen dienden, na het herstel der Oranjes, alle drie in het Nederlandsche leger, en een er van, Edouard Artan de Saint-Martin, was adjudant van Prins Frederik, broeder van Willem II. Eerst was Louis Artan ook voor den militairen dienst bestemd, maar toen hij op 't punt stond om tot officier te worden bevorderd, kreeg hij er genoeg van en werd schilder en wel voornamelijk zeeschilder. Eerst schilderde hij uitsluitend den zoom van de zee, lage kreupelboschjes, duinhellingen, drijfzand golvend in den teeren schijn van de maan. In 1867, werd hij door de zee overwonnen en begon die prachtige hymnen aan de zee te zingen, als ze zachtjes kabbelt onder de scheidende zon, als ze woest over de pier stormt, als ze in de branding breekt op 't strand of opbeukte tegen den golfbreker of de | |
[pagina 584]
| |
Bretonsche kusten. ‘Lorsqu'un très léger mouvement réunit le ciel et la mer, Artan comme par intuition, plus par intuition qu'à force d'étude, car on n'analyse pas aisément ces formidables gestes d'eau, le comprend et tente de le fixer. L'impression de cette vie piquante est curieusement rendue dans la Mer au Crépuscule. La mer est sombre et mélancolique sous l'immense ciel ténébreux. C'est une admirable oeuvre dramatique, vraíe, absolument réelle.’ Alzoo de Bosschere, een Vlaming, die niet dan haspelend Vlaamsch verstaat, in Onze Kunst. In 1863 kwam Artan naar België, en vestigde zich te Etterbeek. Tusschen '73 en '74 woonde hij in Antwerpen en vertrok toen naar Parijs. Na '82 werkte hij vooral te Panne en stierf te Nieuwpoort den 24sten Mei 1890. Hij was in Kunst van Heden met een 25 doeken, waaronder bijna alle zeestukken: Maaneffekten, een Pier in de Branding - de zachte vermenging in de lage landen - van het strand met de zee. En met een héel mooi landstuk ‘Mastklimmen’. Prachtig van kleur en heel, in den goeden zin, modern. Een heel eigenaardig schilder is Lamorinière, dien ik al lang in verschillende museums bewonderd had en dien ik blij was nu eens op mijn gemak te kunnen bestudeeren, al valt hij niet algemeen, ook niet bij kunstenaars, in den smaak; wellicht omdat zijn schilderwijze zoo eigenaardig en afgescheiden van de hunne is; ieder figuurtje, ieder beestje, iedere boom staat los, is een gegeventje op zichzelf, hij geeft niet enkel de geheel indruk maar verzorgt tot in het peuterige alle onderdeelen en toch is het eindeffekt niet klein en bereikt hij soms een soortgelijke werking als de dieper en inniger Boulenger, met een geheel verschillende schilderwijze. Hij is blind, zooals men weet, en heeft sedert jaren niet meer gewerkt. Van hem zei Heymans in Belgische Kunst des neunzehnten Jahrhunderts: ‘Lamorinière, in seiner Präcision, die derjenigen der mittelalterlichen Miniaturisten kaum nachsteht, verschaffte der Malerei tatsächlich weder mehr Originalität in der Auffassung, noch mehr Erhabenheit in der Form. Im übrigen ein bedeutender, in seinen Anfangswerken von Fourmois beeinflüssten Künstler’. Er is een zekere hardheid en droogheid in zijn manier, die sterk van de vaak vage lijnenloosheid der menigte afwijkt, maar hij is ernstig en gewetensvol en bezit een groote mate van oorspronkelijkheid. Dit doet ook 't werk van mijn landgenoote Suze Bisschop-Robertson. In haar, de ernstige, stoere werkster, vinden we vereenigd vele kwaliteiten der Barbizon-school, de groote Franschen, niet de franschelijken, waarop onze moderne school zich heeft gesteund, iets van de oude Italianen en ook van onze groote Zeventiende-eeuwers, ik heb herhaaldelijk aan Hals | |
[pagina 585]
| |
gedacht, vooral in dat prachtige doek Ernstige Lectuur. Men kan nauwlijks gelooven dat men voor 't werk van een vrouw staat, er is een forsheid, misschien soms al te groote forsheid in die toets, in dat stout opkwakken van de kleurenknoedels, krachtiger en gedurfder dan van vele mannen. Mijn eenige bedenking is dat de meeste harer inzendingen meer op schetsen lijken dan op afgewerkte stukkenGa naar voetnoot(1). Bij de overige inzenders kunnen we om het beperkt karakter van de kroniek maar met enkele woorden stilstaan. Mertens was ditmaal weggebleven, waarom weet ik niet, waarschijnlijk omdat hij 't te druk had met zijn plafond voor de opera, Luyten is uit den kring getreden en heeft op zijn eentje tentoongesteld bij ForstGa naar voetnoot(2). We achten dit een groot verlies voor den kring, die een van zijn beste leden mist en een verlies voor Luyten, die deze goede gelegenheid om voor 't publiek, dat ten slotte toch koopen moet, derft. Zijn plaats is nu ingenomen door Hens, ditmaal niet als genoodigde, maar als vast lid in den kring aanwezig. Hens en Baseleer die affiniteiten hebben, hoewel misschien onbewust, zou ik willen vergelijken bij twee schelpen, de eene met de rijke, warme blauwrose tinten der Indische zeëen, de andere van 't koeler Noorderstrand. Beide hebben iets genacreerds in hun koloriet. Hens prachtig vooral in het opdoemen van een witte kiel door blanker nevelen, als een groote schoone vogel die over 't water aan komt zweven, of een geestverschijning van een schip, tusschen de altijd wat te zware, keiachtige wolken; Baseleer verinnigdweemoedig, aangrijpend weergevend de droefheid onzer Hollandsche kusten vooral, ook soms met iets verbitterds, iets wrangs, zooals er ook in de ziel van den man schijnt te huizen. Hij is echter den laatsten tijd zeer vooruit gegaan. Vaes was in zijn inzending, vooral van een Jonge Moeder iedereen behalve Walter Vaes. Alles was ontroerend schoon, behalve die Dame in hard gras-groen, die mij niet kan bekoren; die roode | |
[pagina 586]
| |
visch op die omgekeerde porceleinen kom was echter een droom, de bloemen bijna schooner dan levende bloemen, de rog een poëem; er leeft geen der jongeren die zoo kan schilderen, die zóo de techniek onder de knie heeft als Vaes, maar 't is of hij heeft willen zeggen: zóo kan ik 't, en zóo kan ik 't, jullie kunt 't zóo niet. De volgende maal zouden we graag Walter Vaes zelf weer ontmoeten! Crahay was heel mooi in Schemering en Visschersbooten en prachtig in zijn akwarel op de waterverftentoonstelling: Garnalenvisschers, druilende visschers-paarden aan een avondlijk strand. Een van de heel aantrekkelijke Walen is Alfred, Napoleon Delaunois ‘dessen Kirchen-intérieurs und Klostergalerieen mit Poesie durchtränkt sind’ een leerling van Meunier. Hij schildert kerken waar we 't licht in zien trillen, witte monniken onder een onweer dreigende avondhemel, en geeft de essentie van het landschap en het wezen der dingen weer met een kijk, die alleen van hem en niemand anders is. De hier aanwezige Kerk was prachtig, heerlijk ook zijn akwarel van twee oude vrouwtjes tusschen twee machtige pijlers van een oude cathedraal. Andere verdienstelijke, buiten Antwerpen wonende schilders waren Ensor, prachtig in zijn stilleven, idioot in die twee leelijke naakte monsters in een allerbanaalst salon, Rysselberghe (Parijs), van wien ik persoonlijk niet hou, om zijn vervelend gestippel, maar die anders toch wel eens goed kan zijn, was hier verschrikkelijk, Eduard Verstraeten (die ook wel eens stippelt, maar minder hinderlijk) met zijn mooie Nood der Pauwen en die eind April te Brussel exposeerde, Mej. Anna Boch met mooie Sneeuwballen, en groot geziene Noordzee, Heymans met een zeven stukken, waaronder heel mooi een Hollandsche wei; Zomernacht zou ook schoon zijn geweest, zonder al die naakte gestalten. Bizonder is me het echtpaar Wytsman bevallen, die onlangs ook in den Libre Esthétique te Brussel zijn geweest; vooral de gebloemde landschappen van de vrouw zijn prachtig. Last not least, Jacob Smits, die nu eindelijk beter binnen mijn gezichtsvlak begint te vallen en prachtig was vooral in zijn Portret van den Heer G. Jansen, vrederechter te Moll en Gouden luchten, een heerlijk effekt, enkel verkregen met een groote plas dik opgesmeerd geel, met een blauw-groen-mauve streep er door. Van de beide Kampfen, vond ik den landschapschilder Eugeen wel heel mooi, hoewel hij bij de Hollanders en Vlamingen niet kan halen, maar Arthur Kampf vervelend; aangezien ik verder volstrekt niets van ze af weet, onthoud ik me van commentaar. * * * | |
[pagina 587]
| |
In Holland heeft ook allerlei belangrijks plaats gegrepen op 't gebied van historie en door dat der historie op de Kunst. - Onze lieve Koningin heeft een kindje gekregen - een rijsje uit den ouden Jessestam. - En 't volk, heeft zich op aandoenlijke wijze uitgeput in geschenken, waaronder een prachtige wieg der thans loyale Amsterdammeren, een kunstwerk, waarvan een afbeelding verscheen in Onze Kunst. Jozef Israëls, de eerwaardige patriarch, onder de Joden en onder de schilders, werd den 29sten Januari van dit jaar 85 jaar. ‘De grijsheid is een sierlijke kroon, zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden’. Zijn lichaamskracht is weinig, zijn kunstkracht in 't geheel niet verzwakt, - integendeel verinnigd en verreinigd tot iets teeders - iets geestelijk-subtiels, zooals hij die vroeger niet zoo heeft bezeten, bij 't nader trekken van 't komende licht. Hij is zijn leven lang geweest, heeft nooit anders willen wezen, dan een zeer geloovige Jood ‘Jood is geen scheldwoord, Juda beteekent leeuw,’ brulde da Costa eens van den kansel) doorkneed in den talmud, doorkneed in het Oude Testament, dat Rembrandt bezielde en steeds de gelegenheid aangrijpend om uiting te geven aan zijn nederig en kinderlijk geloof, waar hij als mensch bijna de hoogste stufen der menschelijke eere bereikt heeft. In alle opzichten eerbiedwaardig en door de heele wereld geëerd. Christelijk in zijn daden, zij 't niet in zijn confessie, christelijker dan vele christenen zijn. Hij is te Groningen geboren (1824), zijn vader had een kleinen effektenhandel, waarvoor Jozef eerst ook zou worden opgeleid, maar op aandringen van een Groninger Maecenas Mr. de Witte, werd hij bij Kruseman op 't atelier besteld en bleef wel tot in de veertiger jaren sterk onder diens romantischen invloed, (Kruseman verkondigde als axioma dat men geen leelijke menschen schilderen mocht, omdat 't den smaak bedierf)! Zelfs in zijn wereld-bekende Gang langs 't Kerkhof, is dat romantisme nog zeer voelbaar en heelemaal er zich los van gemaakt heeft hij nooit, want hij schildert altijd graag een aangrijpend gegeven, waarbij hij echter nooit in de anecdote valt. - Dit zeggen reeds de titels: Alleen op de Wereld, Als men oud wordt, een Zoon van 't Oudevolk enz. - In Amerika, de Amerikanen houden van een verhaaltje, had hij dan ook zijn grootste succes, maar zijn kunst is er toch eene die wel de velen, maar die ook de enkelen boeit en in zijn schilderwijze geeft hij uitstek Hollandsch werk. Voor twee jaar heb ik hem nog gezien, met de Rembrandtfeesten, met den prachtigen ouden kop, die voor een Eleazar of Aäron zou kunnen dienen, op 't heel kleine en | |
[pagina 588]
| |
teedere lijf. Hij was natuurlijk overal vergezeld van een schare eerbiedig luisterende bewonderaars met wie hij zich levendig pratend, onderhield. Bij diezelfde gelegenheid zag ik ook de, den 23sten Maart van dit jaar, op Eik en Duinen begraven, Sientje van Houten, de vrouw van den Zeeschilder Mesdag. Ze was als haar man te Groningen geboren (1834), en was, zegt Mej. Marius ‘Een artieste van veel gemoedsbeweging, die op grootsche wijs de wijde eenzaamheid, de ontzettende verlatenheid van heide en duin wist voelbaar te maken, zooals zij praalvolle voorwerpen in haar zeer moderne stillevens wist overeind te stellen en in haar kleinere vruchtenstukjes uitmuntende dingen gaf’. Acht en tachtig jaar oud, overleed verder den 3den Maart j.l. Mevr. Ronner-Knip, die voor vijftig jaar Holland verliet om zich te Brussel te vestigen. Ze schilderde voornamelijk katten, een enkele maal honden, en ik herinner me dat er, toen ik een kind was, geen Arti-tentoonstelling kon zijn zonder haar poesjes, liefst kleine en heel ondeugende, die de wijzers van een pendule braken, aan een fraai geschilderd zijden gordijn hingen, onder een Smyrnaasch tafelkleed kwamen uitpiepen. Alles voorwendsels voor 't schilderen van een gloei-warme en rijke kleur, want zij was, als bijna alle Hollanders een geboren coloriste. Die katjes waren innig lief, maar ze hadden als eenig gebrek, evenals de portretten van Thérèse Schwartze, in hun donzige lijfjes geen geraamte. 't Publiek, zich hiervan onbewust, savoureerde echter zeer haar kunst. Ze was de leerlinge van haar vader, J.E. Knip. Haar dochter, Mej. Alice Ronner, heeft veel meer backbone en een wijdscher en veel meer omvattend talent. Eindelijk heeft Jan Toorop, de onlangs katholiek geworden schilder, een tentoonstelling gehad van bijna zijn geheele OEuvre in den Larenschen kunsthandel. Ik heb voor mijzelf nooit heel erg weggeloopen met dezen artist (technisch een der hoogst begaafden), van wien ik maar eens een stuk heb gezien, in zijn atelier, De Droom van het Kind, dat mij voorkwam inderdaad van hemzelf te wezen en niet onder invloed van anderen, vooral van zijn vrouw, te zijn gemaakt. Bovendien ontbreekt hem vaak, zooals de correspondent van Onze Kunst terecht zei, wat de Hollanders aan kleurgevoel verwachten en is hij te litereer en wil altijd met zijn vaak onmogelijk uitgerekte poppen met vampyrachtige slingerarmen, iets beweren of instrueeren en dat werkt vervelend op den duur en is na een jaar of wat verouderd. Daarentegen is hij een uiterst knap teekenaar, die zich zelf graag moeilijke teekenproblemen opgeeft, welke hij dan met groote vaardigheid oplost. Bizonder lief zijn zijn geteekende | |
[pagina 589]
| |
kinderkopjes Elsje Lukwel o.a. en terecht beroemd zijn portretten van Dr Ariens, van andere R.C. Geestelijken, van Dr Boutens, Willem Rooyaards, enz. Hij gaat nu geheel op in zijn nieuw geloof en is nog vuriger, maar gelukkig toch niet mystieker geworden. Ik heb hem eens gezien. Hij is een buitengewoon groote man, een reus met blauw-zwart haar en heel zachte bruine kinderoogen en in zijn heele optreden ligt iets kinderlijks, niettegenstaande zijn groote kracht. Typisch Hollandsch is er weinig aan hem, behalve de manier waarop hij intoneert, en zijn groote eenvoud. Zijn vrouw is of was (ik weet niet of ze nog leeft) een heele blonde, bijna witblonde Engelsche, van het vrouwentype dat in zijn composities overheerscht en dat symbolisten, zooals Khnopff ook, aantrekt. Hij zelf heeft een bleek Hindoegezicht, want hij heeft een mengsel van Hollandsch-Indisch en Hindoebloed in de aderen, wat veel van het exotische in zijn kunst verklaart. Hij is in 1860 te Poerworedjo op Java geboren en was de eerste, zegt Mej. Marius, die het neo-impressionisme uit Frankrijk en van de Brusselsche ‘Twintigen’ naar Holland overbracht. Hij heeft deel uitgemaakt van dien kring.
En eindelijk hebben we onlangs in de zaal Buyle een kunst gehad van andere sterren! Ik zou die hier niet noemen indien 't werk van 't medium Frau Wilhelmine Assmann niet inderdaad kunstverdienste had gehad. Het waren meerendeels zeer schoone, orchideeachtige bloemen, enkele ook niets dan mooie kleuren, enkel in grillige vakken verdeeld, waarvan 't medium zei dat ze zoo op aandrang van geesten teekende met gekleurd krijt. (Ik heb haar niet gevraagd of de geesten die pastelstiftjes ook meebrachten!) Ze kwam me voor als een eenvoudige, wat zenuwachtige Duitsche vrouw, wél ter goeder trouw, die in waaktoestand zei niet te kunnen teekenen en door een schilder, die zijn werk bij zijn leven niet had kunnen afmaken, werd geïnspireerd! Ik vraag me af waarom die geesten zich altijd op zoo prozaïsche wijs, door middel van knarsende kasten en draaiende tafelpooten uiten en immer naar deze aarde heendringen, waar het, te oordeelen naar die mooie bloemen, op een andere zooveel aangenamer verblijven is!
April 14. '09. A.W.S.v.L. | |
[pagina 590]
| |
van Jozef Lambeaux, o.a. zijn prachtige Kus, werk uit zijn eersten tijd, verschillende ontwerpen voor den Brabo, een paar heerlijke vrouwenportretten, een heel schoone van Z.M. Leopold, een paar aardige en buitengewoon levendige kindergroepen en zijn terecht berucht-beroemde Verleiding, (een onderdeel der menschelijke driften)... - en de Faun! - Onze Kunst had bij die gelegenheid een Lambeaux-nummer uitgegeven en er is een pastoor-inteekenaar geweest, die deze aflevering terugzond, omdat hij zoo iets choquants niet verkoos in zijn huis. En al moest men hierom even lachen, toch was die handeling van een priester Gods en der reinheid, consequent. Hoe hooge kunstverdienste het werk ook heeft, Lambeaux was wat techniek betreft inderdaad een der grootsten, grooter dan de Vigne, bijna grooter dan Rodin, - is die Faun toch geen werk dat men openlijk ten toon stelt! Er kunnen kinderen komen, aankomende jongens, op wie dergelijke verbeeldingen heilloos kunnen werken ‘wee u zoo gij een van deze kleinen ergert!’ Een volwassene zal 't niet schaden, daarvoor is de uitvoering te schoon (zie bijv. den rug van dien Faun eens!) en de voorstelling te aarts-gemeen - het loopt inderdaad de spuigaten uit! Een voorstudie voor den Faun, enkel de kop, is echter prachtig. Treurig de geest, de geest van zulk een man, die toch boven duizenden, boven millioenen begaafd was, die zich enkel in zulke voorstellingen - vermeien kon, en die op zulk een wijs ‘rekenschap van zijn rentmeesterschap heeft gegeven’, denkt men niet aan die oude legenden der middeleeuwen, van menschen die hun ziel aan den duivel hadden verkocht? - En is 't niet of de duivel hem is komen halen? - Van al de tentoongestelde dingen heeft geen mij zoo aangegrepen als zijn eenigszins in de karikatuur uitloopend zelfportret. Zie die wanhoop op dat toch zoo door het genie, dat van God is, bezielde gezicht! Hij was een dier menschen van wie men zich niet voor kan stellen dat ze dood zijn. Hij was zoo geheel van de aarde aardsch. Maar aan menschen past geen oordeel en Gods liefde is zoo oneindig groot. - Hoe heel anders was 't met Theodoor Verstraete, voor wien, nu veertien dagen geleden (16 Mei), het monument in het Park werd opgericht. Die verkeerde hier al in den hemel, altijd met zijn mysterieuse gepeinzen over 't geheim van 't leven, de natuur en den dood. - Het was een kleine, heel aandoenlijke plechtigheid, op dien zachten, licht omnevelden lentedag. De maagdeliefjes lagen als pinkoogende sterretjes in 't gras en al de boomen hadden 't kleed van hun jonge, zijige blaadjes aan. Vele, vele van onze schilders, van België's meest glorievolle namen waren daar bijeen. Het eerst kwam Stobbaerts, die | |
[pagina 591]
| |
vroolijk rondliep te lachen of 't enkel een feestje gold en de jongste was van allen. Daarna in optocht kwamen de anderen (van 't stadhuis). Het eerst sprak Schepen van Kuyck. Hij sprak heel goed en evenals bij de volgende sprekers, ging alles gelukkig in het Vlaamsch; hij was de eerste, die in naam van Antwerpen, een ruiker bloemen neerlei aan den voet van 't monument. Daarna sprak de heer Franck, een zeer verdienstelijk advokaat en kunstbeminnaar, die menig struggling artist een helpende hand toesteekt. Hij sprak nog beter Vlaamsch dan de Schepen, in sierlijke wél gekozen perioden, enkel een beetje theatraal. Het best, het hartelijkst, het innigst sprak Door Verstraete's oude vriend Emiel Claus. Hij was ouder geworden en onder de felle voorjaarsluchten kwamen al de rimpeltjes van den welhaast zestigjarige wreedelijk uit. Maar hij heeft een heel sympathiek gezicht en een mooie stem en door zijn van aandoening trillende woorden kon men hooren hoe hij hem had liefgehad, ‘den Door’, die door zijn stoere aanhouden zijn vrienden opwekte en altijd maar gezegd had: ‘Werken jong’. Heel aangedaan was ook Farasyn met zijn ruige, eerlijke gezicht, die sprakeloos een groote bos bloemen voor zijn ouden vriend had meegebracht. Maar alle spraken ze van Door Verstraete in 't leven en daarna van Door Verstraete in 't graf. Tusschen elk der sprekers in, zong telkens heel luid een kleine, zwarte vogel, - een merel, in een hoogen boom. Als een der sprekers begon, zweeg hij of hij luisterde; zoodra die zweeg, verhief hij tusschen de groene aarde en de lenteluchten, zijn jubelend, klaterend vogelenlied. Toen heb ik gedacht aan Door Verstraete in den hemel.Ga naar voetnoot(1)
Op de Lambeaux- en aquarellistententoonstelling, ingericht door Strymans en Deckers, kom ik later op terug en vermeld tevens spoedig de belangrijke Meunier-tentoonstelling te Leuven en de lente-expositie in den Cinquantenaire.
28 Mei. A.W. Sanders van Loo. |
|