Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Over geschiedenisIn deze kroniek mag de lezer niet veel eenheid verwachten: ik wil met hem enkel een oogenblik rondkuieren langs de boekenmarkt, hier en daar een werk aanwijzen, dat het lezen waard is, en tusschendoor wat nieuws vertellen over 't geen in de laatste maanden gebeurd is of in de naaste te gebeuren staat op geschiedkundig gebied. | |
1.Primo, een stondeken toevens bij de Mélanges Godefroid KurthGa naar voetnoot(1). 't Zijn twee dikke boekdeelen, in lachenden omslag, die den meester door zijne oud-leerlingen, zijne vrienden en vereerders bij 't einde van verleden jaar werden aangeboden, ter gelegenheid van zijn aftreden als hoogleeraar te Luik. Groote waarde heeft die bundel, zoowel ter wille van de verscheidenheid der onderwerpen, die er in voorkomen, als ter wille van de bevoegdheid der schrijvers, die ze behandelen. Enkele staaltjes slechts: A. Fayen, lid van het Belgisch Instituut voor Geschiedenis te Rome, heeft het over een smeekschrift, in den loop der xvie eeuw door eenige Nederlanders den Paus aangeboden, om te Rome de stichting te verkrijgen van een college, in hetwelk hunne landgenooten-priesters stoffelijken onderstand zouden vinden, om hunne studiën te voleinden in de eeuwige stadGa naar voetnoot(2). Dat hun wensch onvervuld bleef is wellicht hier aan te wijten, dat de Nederlandsche stichtingen, die reeds te Rome bestonden, het plan ongunstig waren ofwel het niet eens werden over de middelen ter uitvoering. - H. Hymans, hoofdbewaarder der Koninklijke Bibliotheek van België, roept de aandacht op de oudst gekende afbeelding van Brussel in houtsnede, welke ons bewaard isGa naar voetnoot(3). Zij werd gemaakt door Jan Uyttersprot, die in | |
[pagina 482]
| |
Oktober 1574 een ‘consent’ kreeg ‘om te mogen drucken dye figure ende situatie der stadt Brussel’. Het is eene waarlijk prachtige plaat, die vooral voor de kennis der omheining der stad ernstige waarde heeft. - Over dorpsgeschiedenis handelt J. Halkin, hoogleeraar te LuikGa naar voetnoot(1). Met genoegen stelt schrijver vast dat er bij ons veel aan plaatselijke geschiedenis gedaan wordt; om beterswil wijst hij op de bijzonderste gebreken: aan de aardrijkskundige gegevens wordt te weinig aandacht verleend; het maatschappelijk leven der bevolking treedt te veel in de schaduw; te groot belang wordt gehecht aan de familiegeschiedenis der heerlijke huizen. - A. Hansay, archiefbewaarder te Hasselt, doet de Teuten uit Limburg herleven in de xviie en xviiie eeuwGa naar voetnoot(2) en H. Van Houtte, hoogleeraar te Gent, heeft het over Jan Van Brouckhoven, graaf van Bergeyck (1644-1725)Ga naar voetnoot(3). - Baron de Béthune, eindelijk, bibliothecaris van Kortrijk, laat ons een blik slaan op de tooneelstukjes, die vóór twee en drie eeuwen in onze onderwijsgestichten op de planken kwamenGa naar voetnoot(4). Heel eigenaardig, die bijdrage: want voor onzen geest roept zij de herinnering op van onzen eigen schooltijd. Niet minder dan tegenwoordig werd er vroegertijds, vooral in de Jezuitenkolleges, ‘gespeeld’. De Béthune heeft in de archieven van Kortrijk een ganschen bundel programmas gevonden, welke overigens den grondslag uitmaken van zijne korte verhandeling. Meestal waren de stukken van godsdienstigen aard en in het Latijn; toch treft men ook onderwerpen aan uit de oudheid en zelfs uit de vaderlandsche geschiedenis. In sommige steden had het Vlaamsch een tijd lang de bovenhand op het Latijn, in andere het Fransch. De studenten waren dikwijls niet alleen de actores maar ook de auctores van 't stuk; vrouwenrollen en zelfs dansoefeningen waren niet altijd buitengesloten. Doch genoeg! Want we moeten nog een woord zeggen over de inleiding der Mélanges, in dewelke Karl Hanquet, hoogleeraar te Luik, een beeld geschetst heeft van Prof. G. Kurth, dat uitmunt zoowel door juistheid van opvatting als door gepastheid van uitdrukkingGa naar voetnoot(5). Ik heb haast schrik den korten inhoud ervan aan te geven: want eene ontleding moet noodza- | |
[pagina 483]
| |
kelijk den bezielenden adem dooden, welke deze heerlijke bladzijden doorvaart. Na er even op gewezen te hebben, dat het dank is aan Prof. Kurth dat er thans in onze hoogescholen praktische leergangen bestaan voor geschiedenis en philologieGa naar voetnoot(1), wijst schrijver op de hoog wetenschappelijke vormîng, die G. Kurth grootendeels uit zichzelf heeft weten te verkrijgen, en op de meer dan gewone wijze, waarop hij ze in zijne werken heeft laten weerspiegelen. Zijne schriften kunnen gereedelijk worden gerangschikt in drie reeksen, waarvan de eerste bevat verhandelingen van zuiver kritischen aardGa naar voetnoot(2), de tweede werken van gedeeltelijke samenvattingGa naar voetnoot(3), de derde proeven van zeer algemeene synthesis, die haast grenzen door de breedte hunner vlucht aan wat geheeten wordt de wijsbegeerte der geschiedenisGa naar voetnoot(4). Die drie reeksen nu staan niet los naast elkander, maar steunen de eene op de andere, ja verwekken de eene de andere, door de bijzondere vaardigheid, die de eerste den schrijver hebben geschonken om hem toe te laten zich zonder vreezen te wagen aan de laatste. Brengt die opvatting reeds eene merkelijke eenheid in de schijnbaar zeer uiteenloopende werken van den meester, dan wordt die eenheid toch bepaaldelijk gevestigd door zijne krachtige persoonlijkheid: ‘De lui, autant que de Gaston Boissier récemment, on pourrait se demander: Se trouvera-t-il beaucoup d'hommes chez qui les qualités littéraires et scientifiques s'unissent en un équilibre si harmonieux? En plein domaine de l'abstraction, sa pensée se fait naturellement image, avec cette surabondance qu'éviterait un styliste français, mais qu'il partage avec les peintres de chez nous, depuis Memling jusqu'à Rubens, et l'on parlerait quelquefois d'emphase, si l'emphase n'était ici le trop plein de la pensée. Tous ses livres, il les a écrits avec toute son âme, mêlant sa substance intime à la substance des choses; ne serait-ce pas l'excuse de son émotion, s'il lui en fallait une, et | |
[pagina 484]
| |
l'explication de sa caractéristique dernière, l'éloquence? Car qu'il écrive ou qu'il parle, qu'il tienne la lyre ou la plume, il est avant tout orateur. Les dons de la tribune et de la chaire, il les a reçus dans leur plénitude: la stature et la voix, le regard et le geste; mais c'est un orateur chez qui l'art commence où la virtuosité finit. Sa science et sa conviction sont toute l'éloquence de ce paladin de la vérité’ Veel werd er reeds over G. Kurth geschreven: deze enkele bladzijden van Karl Hanquet zijn het beste, dat ik ken. Het is eene eer voor den leerling alzoo zijn meester te hebben begrepen, eene eer voor den meester, zulk een leerling te hebben gevormd. | |
2.Terwijl alzoo rondom hem de loftrompet wordt gestoken - want geen geleerde heeft misschien in zijn leven meer hulde- en dankbetoon ontvangen dan hij - voltooit Prof. Kurth, met evenveel eenvoud als werklust, een nog onuitgegeven gewrocht - de geschiedenis van Luik - in zijn ietwat eng studievertrek van het Belgisch Instituut voor Geschiedenis te Rome, dat sedert enkele jaren staat onder zijne leiding en bestuur. Eene buitengewone bedrijvigheid heeft in dit Instituut dezen winter geheerscht: Eerstens ter wille van het groot getal werken die er werden aangevat. Eene opsomming slechts, want later komen we hier uitvoerig op terug: Dr A. Fayen heeft onder druk het tweede boekdeel der brieven van Johannes XXII (1316-1334)Ga naar voetnoot(1) en heeft reeds de studie aangevat der bullen van Gregorius XI (1370-1378); Dom U. Berlière legt ter pers de smeekschriften van Innocentius XI (1352-1362), die als vervolg zullen dienen op deze van Clemens VI (1342-1352), welke hij vroeger reeds uitgafGa naar voetnoot(2); van denzelfden Clemens worden de brieven thans onderzocht door Dr Ph. Van Isacker, terwijl steller dezes de bullen van Benedictus XII (1334-1342) half afgedrukt, de smeekschriften van Urbanus V (1362-1370) drukvaardig en zijne brieven reeds ten deele ter uitgave voorbereid heeft. Tweedens ter wille van de geschiedkundige voordrachten, die er om de veertien dagen gehouden werden. Dom U. Ber- | |
[pagina 485]
| |
lière sprak herhaaldelijk over den toestand der Benediktijner abdijen in de XIVe eeuw; Mgr. Vaes, rector van Sint-Juliaan van Vlaanderen, handelde over de Vlaamsche liefdadige stichtingen te Rome van af de xive tot de xviiie eeuwGa naar voetnoot(1). Dr A. Fayen riep de aandacht op de betrekkingen die reeds vóór eeuwen bestonden tusschen Congoland en den H. Stoel, en M. Kurth zelf hield eene zoo geleerde als geestdriftige rede over de gemeenten in de Middeneeuwen. Een uitgelezen publiek woonde telkens de vergaderingen bij; niet alleen onze landgenooten, maar nog talrijke geleerden uit Frankrijk, Duitschland, Engeland en Nederland, die te Rome verblijven, kwamen de voordrachtgevers aanmoedigen en toejuichen. Daareven werd vernoemd Mgr. Vaes, en dat doet me gedenken de wetenschappelijke bedrijvigheid, die thans heerscht in de aloude stichting van Sint-Juliaan van Vlaanderen. Van de drie kapelaans houden er twee zich onledig met geschiedenis. De E.H.A. Pasture bereidt een grondige en uitgebreide studie betreffende den godsdienstigen toestand der Nederlanden onder Aalbrecht en Isabella, en de E.H.H. Callewaert, van Thourout, maakt de lijst op van al de bronnen, die te Rome te vinden zijn voor de geschiedenis van het bisdom Brugge. Te zamen bereiden zij ook eene gedeeltelijke uitgave van het pelgrimsboek van Sint-Juliaan gedurende de xviie en de xviiie eeuw. Dat dit pelgrimsboek niet zonder belang is voor de plaatselijke geschiedenis kan best hieruit blijken, dat er in menige stad onzer gewesten, onder meer te Edingen, een soort broederschappen bestond met het oog op de bedevaart naar de Eeuwige Stad. Niet alle pelgrims landden overigens noodzakelijk aan in Sint-Juliaan: ook in de Nederlandsche stichtingen van het Campo Santo dei Tedeschi en van Santa Maria dell' Anima konden zij onderkomen vinden. De geschiedenis dezer laatste instelling werd vóór enkele jaren op meesterlijke wijze geschreven door een harer kapelaans, Dr. J. SchmidlinGa naar voetnoot(2). Alleen werd er de rol, door onze landgenooten gespeeld, eenigszins over 't hoofd gezien en gekleineerd, en dat verwekte vanwege den bestuurder van het Hollandsch Instituut voor Geschiedenis te Rome, Dr. G. Brom, een nog al rake verdediging van onze geschiedkundige rechten in De Katho- | |
[pagina 486]
| |
liekGa naar voetnoot(1). Schmidlin antwoorddeGa naar voetnoot(2), en Brom antwoordde weerGa naar voetnoot(3), ruim zoo goed zelfs als den eersten keer, wat niet belet dat zijne tegensprekers zich houden aan hunne eerste meening: er zijn praktische belangen in 't spel, en dat is eene reden te meer om zich niet licht gewonnen te geven. Wat er van zij, zooveel is zeker, dat de archieven van het Campo SantoGa naar voetnoot(4) en van Santa Maria dell' Anima zeer belangrijke gegevens bevatten voor de Geschiedenis der Nederlanders in Rome. Hetzelfde geldt, alhoewel in eenigszins mindere mate, voor de stichting van Santa Maria dell' Anima te Napels, over dewelke eene hoogst verdienstelijke verhandeling vóór enkele weken door Dr. M. TollGa naar voetnoot(5) werd in 't licht gegeven. Eene samenvattende studie, op al deze verspreide bouwstoffen gesteund, is een hoogst wenschelijk iets, dat we wellicht kortelings van den ijver en de belezenheid van Mgr Vaes mogen verwachten. | |
3.Van Rome uit gaan we thans een paar pas verschenen boeken beschouwen over vaderlandsche geschiedenis. Ik wil zeggen dat we ons overzicht zullen beginnen met eene tekstuitgave, die uit een te Rome berustend handschrift geput is. Bedoeld wordt het werk van de Leuvensche hoogleeraren A. Cauchie en A. Van Hove: Documents concernant la principauté de Liége (1230-1532), specialement au début du XVIe siècle. Extraits des papiers du cardinal Jérôme-Aléandre (Manuscrit Vatican latin 3881 et manuscrit de l'Université de Bologne, 9, 4, t. III)Ga naar voetnoot(6). Deze handschriften waren niet heelemaal onbekend: prof. A. Van Hove benuttigde ze reeds op aanwijzing van prof. Cauchie, in zijne verhandeling: | |
[pagina 487]
| |
Etude sur les conflits de juridiction dans le diocèse de Liége à l'époque d'Érard de la Marck (1506-1538)Ga naar voetnoot(1). De volledige uitgave der teksten kon dus aan geene betere handen worden toevertrouwd; uit wetenschappelijk oogpunt is zij dan ook onberispelijk. Enkel het eerste boekdeel zag tot heden het licht: onze lezers zullen het ons niet euvel opnemen, dat we de breedvoerige bespreking van den inhoud tot later verschuiven.
Over een man, die met de Italiaansche wereld in nauwe betrekking leefde, schreef een der jongste doctors in de klassische philologie onzer Leuvensche Hoogeschool, Th. Simar. Zijn boek is getiteld: Étude sur Erycius Puteanus (1574-1646), considéré spécialement dans l'histoire de la philologie belge et dans son enseignement à l'Université de LouvainGa naar voetnoot(2). Voor Vlaamsche lezers is Erik van de Putte niet heelemaal een onbekende; want zaliger van Even, van Leuven, schreef destijds over hem eene uitgebreide studie in ditzelfde tijdschriftGa naar voetnoot(3), voornamelijk om zijne verdiensten als Nederlandsch letterkundige te doen uitkomen. Dr. Simar heeft zijn onderwerp in breederen zin opgevat, en beschouwt opvolgenlijk den wijsgeer, den schrijver, den taalkundige, den hoogleeraar en den geschiedvorscher, en tracht daarbij steeds zijne verhouding te doen uitschijnen met zijnen tijd. En daarin juist ligt de groote waarde van zijn boek. Erik van de Putte was een man met groote natuurlijke begaafdheden; de lessen van Justus Lipsius vooreerst, zijn driejarig verblijf in Italië daarna. en ten slotte zijne zeer uitgebreide betrekkingen met de beroemdste geleerden van zijnen tijd moesten natuurlijk van aard zijn om zijne ontwikkeling te bevorderen. Indien hij het, spijts dit alles, niet boven eene zekere middelmatigheid gebracht heeft in de al te talrijke vakken, die zijne aandacht gaande maakten, dan ligt het aan twee groote oorzaken, die, hoe verscheiden ook van natuur, bij hem samenwerkten om zijne krachten te stremmen. Eenerzijds leefde hij reeds in den vervaltijd van het humanisme: bij den aanvang der xviie eeuw begon de stoere wetenschap met hare droge en geduld-eischende opsporingen reeds de plaats te ruimen voor een meer letterkundig streven: sierlijkheid van taal en uitdruk- | |
[pagina 488]
| |
king, woordenpraal en rederijkerskunst vervingen stilaan echte geleerdheid. Anderzijds was de xviie eeuw voor ons land een tijdperk van stoffelijke armoede, en Van de Putte, die eene Italiaansche vrouw gehuwd had met schoonen naam maar ledige beurs, en daarbij een gezin bezat van zestien zonen en dochters, verkeerde niet zelden in stoffelijken nood. Dat ontnam hem veelal de gelegenheid tot ernstige studie en dwong hem meermaals tot hooge beschermers zijn toevlucht te nemen; dezer genegenheid was echter beter te winnen door schriften in sierlijk Latijn dan door verhandelingen vol drooge geleerdheid, - en zoo heeft Puteanus, buiten zijn weten en willen, meer geofferd aan den opkomenden geest van den tijd dan hij in gewone omstandigheden zou hebben gedaan. Want steeds was hij met de beste inzichten bezield voor den vooruitgang der wetenschap en meer dan een zijner werken munt nog uit door ernstige belezenheid. Minder doorslaande misschien dan wij het hier doen heeft Dr. Simar zijne meening uitgesproken over de ontoereikendheid van den Leuvenschen hoogleeraar: in zijne beoordeelingen ligt steeds iets schroomvalligs, en niet zoohaast heeft hij een afkeuring uitgedrukt, of hij tracht haar door nieuwe beschouwingen eenigszins te verminderen of te verzachten. Bij het drukken van een eersteling is echter die bescheidenheid verstaanbaar en geleidelijk zal Dr. Simar er toe komen, in zijne volgende werken met minder aarzeling zijn oordeel vellen: de uitgebreide kennis over het tijdvak der Renaissance, waarvan zijn boek blijk geeft, schenken hem daartoe volle rechtGa naar voetnoot(1).
Met de studie van P.L. Willaert, g.J., Négociations politicoreligieuses entre l'Angleterre et les Pays-Bas catholiques, 1598-1625,Ga naar voetnoot(2) blijven we in hetzelfde tijdperk onzer geschiedenis, doch we leeren het uit een ander oogpunt beschouwen: van uit het gebied van wetenschap en onderwijs gaan we over naar dat der diplomatie. Over het algemeen mag men zeggen, dat de regeering der aartshertogen Aalbrecht en Isabella nog betrekkelijk weinig | |
[pagina 489]
| |
bekend is: de belangrijkste bronnen immers berusten in den vreemde, te Rome in het Vatikaan, te Weenen en te Simancas in Spanje. Reeds werden naar laatstgenoemde plaatsen, door toedoen onzer Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, gezaghebbende geleerden gestuurd Kan. Laenen, namelijk, en prof. Lonchay, om er de archieven te ontleden, doch tot nu toe werden hunne zeer vruchtbare opzoekingen nog tot geen historisch opstel verwerkt. Al heeft P. Willaert zich dan bepaald bij wat er in de archieven te Brussel te vinden is, toch is zijne studie eene welkome bijdrage tot de kennis van dit tijdvak. Een woord over den inhoud. In twee groote hoofddeelen verdeelt hij zijn werk: Intervention des archiducs en faveur du catholicisme, en: Intervention des souverains anglais en faveur du protestantisme. Engeland en Spanje, dat de aartshertogen vertegenwoordigen, staan bij den aanvang der xviie eeuw tegenover elkander als twee ontzaglijke verdedigers, deze van het katholicisme, gene van het protestantisme. Vele katholieken uit Engeland wijken uit naar onze gewesten, gelijk ook vele protestanten uit de Zuidelijke Nederlanden oversteken naar gene zijde van 't water: en deze onder hen, die hun land niet verlaten, zien toch nog reikhalzend uit naar hulp en steun van den vreemden vorst, die hunne godsdienstige meeningen deelt en hunne belangen volgaarne ter harte neemt. De Engelsche katholieken, die naar hier kwamen, waren niet altijd zeer aanbevelingswaardige personaadjes, en niet zelden berokkenden zij aan de aartshertogen zeer ernstige moeilijkheden: dat kon niet anders dan dezer tusschenkomst ten gunste der katholieken, die in Engeland bleven, bemoeielijken; toch werd er gedaan wat mogelijk was. In de woning van den Belgischen gezant te Londen werd Mis gelezen spijts de strafwetten, en de gevolmachtigde van Aalbrecht en Isabella verkreeg niet zelden de vrijstelling van talrijke gevangenen. Toch was de werking van Engeland ten voordeele der protestanten veel krachtiger. De Belgische uitwijkelingen waren over 't algemeen bezadigde en werkzame ambachtslieden, die gemakkelijk de bescherming der Engelsche regeering bekwamen; daarbij wist England zijn invloed te doen gelden in de Noorderlijke provinciën, tot in de theologische twisten der Hollandsche Hervormden, terwijl het ten onzent, door zijn krachtdadig optreden, vrijheid van godsdienst bekwam voor de Engelsche kooplieden, en geene pogingen onverlet liet om de katholieke uitwijkelingen alhier moeilijkheden te berokkenen. De onderhandelingen tusschen Londen en Brussel eindigden dan ook met een triomf der Engelsche staatkunde. En geen won- | |
[pagina 490]
| |
der: onze aartshertogen waren slechts in schijn vrije en onafhankelijke vorsten, en genoten bijgevolg niet de helft van het gezag, dat men hun in voordeeligere voorwaarden zou hebben toegekend. Hun eenige steun was Spanje, maar Spanje zelf was te einde zijner krachten, terwijl Engeland integendeel zijne macht gedurig zag groeien. De pogingen van onze regeering hebben echter dit goed gevolg gehad, dat ze, de geloovigen sterkend en steunend ten tijde van de hevigste vervolging, de volledige uitroeiïng van het katholicisme hebben voorkomen en de mogelijkheid eener herleving voor later hebben gevrijwaard.
Bij de studie van P. Willaert sluit zich zeer nauw aan de verhandeling van Mr M. Eggen, advokaat bij het Hof van Gent: De invloed door Zuid-Nederland op Noord-Nederland uitgeoefend op het einde der XVIe en het begin der XVIIe eeuwGa naar voetnoot(1). Wij vermelden haar des te liever, dat ze in het Vlaamsch gesteld is en door de Koninklijke Vlaamsche Akademie met goud werd bekroond. Langs twee kanten uit verschilt zij met de voorgaande verhandeling: zij laat de staatkundige verhoudingen ongeveer onverlet, om alleen de tastbare uitslagen der uitwijking, nu niet naar het Westen, maar naar het Noorden, na te gaan; en zij steunt niet op onuitgegeven bronnen, maar enkel op reeds gedrukte en gekende gegevens. Op dit gebied is 's schrijvers belezenheid echter zeer groot, en hij heeft daarbij de verdienste, menig reeds half vergeten boek weer voor den dag te halen. Dat hij soms, waar hij zoowel naar Roomschen als naar on-Roomschen kant uitziet, te goeder trouw sommige min vertrouwbare opgaven gereedelijk aanneemt, kan wel hier en daar een vlekje werpen op enkele deelen, maar laat de waarde van het werk in zijn geheel onverlet. Zeer lezenswaard zijn, om het beste te noemen, zoowel het inleidend hoofdstuk over de vestiging der uitwijkelingen in Noord-Nederland in het algemeen, als de daarop volgende onderzoekingen naar hun bijzonderen invloed op taal- en letterkunde, op wetenschappelijk gebied, op handel, nijverheid en kunst. Zonder de begaafdheid en werkzaamheid der geboren Noord-Nederlanders in iets te willen kleineeren, moet men toch bekennen dat de spoedige opbloei en de groote welvaart der afgescheurde provinciën in de xviie eeuw voor een groot deel aan Zuid-Nederlanders te danken is; en te recht herinnert M. Eggen in zijne voorredeGa naar voetnoot(2) aan het woord van Busken Huet: | |
[pagina 491]
| |
‘Antwerpen was de moeder van Amsterdam, evenzoo Brussel die van den Haag’, en aan dat van Muller: ‘In Holland en Zeeland concentreerden zich de beste krachten die het Zuiden groot hadden gemaakt’. De alphabetische registers van eigennamen, die het boek sluiten, zijn van het grootste belang en verhoogen in zeer ruime mate de bruikbaarheid van het werk. | |
4.Nog hadde ik in deze kroniek willen wijzen op eenige geschiedeniswerken van min plaatselijken aard, als daar zijn de geschiedenis der katholieke kloosterorden door Dr. HeimbucherGa naar voetnoot(1), de studiën van A. Luchaire over Paus Innocentius IIIGa naar voetnoot(2), de verhandeling over kardinaal Baronius, den schrijver der Annales Ecclesiastici, van P.G. CalenzioGa naar voetnoot(3), het derde en laatste deel van de geschiedenis van het Vatikaansch concilie door P.Th. Granderath, G.J.,Ga naar voetnoot(4), en andere; doch ik zou dan allicht het getal bladzijden overschrijden, dat den kronisten in Dietsche Warande en Belfort is voorbehouden. Liever dan nog maar een paar Belgische nieuwsjes. Van den 31n Juli tot den 5n Augustus aanstaande wordt te Luik het XXIe Congres gehouden van het archeologisch en historisch Verbond van België. Drie afdeelingen - oor- en voorgeschiedenis, geschiedenis in eigenlijken zin, oudheidkunde, - en voor ieder van hen hoogst merkwaardige verslagen in voorbereiding. Wij treffen aan, o.m., in het voorloopig programma: J. Hamal-Nandrin en J. Servais (Luik): bijdrage tot de studie van het voorhistorische tijdperk in de Limburgsche kempen; Dom U. Berlière: Belgen in dienst van vreemde prinsen en | |
[pagina 492]
| |
kerkvoogden in de xive en xve eeuw; prof. A. Cauchie en L. van der Essen (Leuven): benuttiging der archieven van adellijke familiën uit den vreemde ten bate onzer vaderlandsche geschiedenis; prof. H. van der Linden (Luik): over de geschiedkundige aardrijkskunde van België; J. Cuvelier (Brussel): over de benuttiging der kleine archieven; enz., - al onderwerpen, die van aard zijn den geschiedkundigen gezichteinder onzer schrijvers te verbreeden. Prof. G. Kurth zal spreken in eene algemeene vergadering over de rol der plaatselijke maatschappijen voor geschiedenis en verscheidene geleerden uit den vreemde zullen het Congres met hunne aanwezigheid vereeren. Onder de laatst uitgeschreven prijsvragen onzer officieële instellingen stippen wij aan, voor de Académie royale de Belgique, prijs Teirlinck (1000 frank): geschiedenis van het Vlaamsch proza tot aan de vereeniging onzer provinciën onder Filips van Burgondië, omstreeks 1430; prijs Bergmann (2000 frank): geschiedenis eener Vlaamsche gemeente van meer dan 5000 zielen; en voor de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1000 frank): een repertorium van al de boeken, verhandelingen en tijdschriftopstellen betreffende de vaderlandsche geschiedenis. Het doel der Akademie is iets te verkrijgen in den aard van het werk van Piot voor Nederland; of haar oogwit echter zal bereikt worden schijnt mij eenigszins onzeker. In de Bibliographie de l'Histoire de Belgique van Hgl. Pirenne hebben we immers een zeer bruikbaar, zoo ook niet volledig handboek voor algemeene opzoekingen, terwijl sinds nieuwjaar het tijdschrift Archives belges, dank zij den ijver van prof. Van der Essen, om de drie maanden een volledig driemaandelijksch overzicht geeft van de loopende literatuur. De Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique en de Annales de la Société de l'Emulation de Bruges doen hetzelfde in de beperkte mate, die past aan hun bijzonderen aard. Wat er van zij, de groote bedrijvigheid, die alom in ons land heerschende is op geschiedkundig gebied, mag een zeer verheugend verschijnsel genoemd worden, en de wetenschappelijke zendingen in den vreemden, die nog dit jaar door de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis aan de heeren H. Nélis (naar Parijs), L. Verriest (naar Rijsel) en L. Van der Essen (naar Parma en Napels) werden toevertrouwd, kunnen den ernst van dit algemeen streven enkel verhoogen.
Rome. Alfons Fierens. |
|