Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |||||||
Kroniek van geloofsverdedigingEenige werken over geloofsverdediging
Beginnen wij met twee handboeken waar de godsdienstleer in haar geheel beknopt wordt uiteengezet. De HH. Dankelman en Wijnen verdeelen hun werk in 3 deelen: 1. de Geloofsleer, 2. de Zedenleer, 3. de Genademiddelen. Reeds in het 1ste deel wordt gehandeld over het werk onzer heiligmaking; dat deel handelt gansch over de Kerk. Ons dunkt dat hier beter het 3de deel zou bijgevoegd worden, want het werk der heiligmaking geschiedt toch wel meest door het toepassen der genademiddelen (genade, sacramenten). De eerste bladzijden van het boek zijn gewijd aan een waarheid, die men dikwijls te veel weg laat in de handboeken over godsdienstleer: t.w. welke de laatste eindbestemming is des menschen. Ons inziens, had een onderscheid tusschen het eerste of primaire einde des menschen: (= Gods verheerlijking door Hem te kennen en te beminnen) en het ondergeschikte of tweede einde (= het volmaakt geluk dat de mensch hiernamaals eens genieten zal | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
zoo hij God getrouwelijk gediend heeft op aarde), de zaak klaarder doen uitschijnen. Merken wij op het artikel over de verhouding tusschen rede en geloof (bl. 55) waar klaar de beginselen worden vóórgedragen. In de verhandeling over de H. Drievuldigheid (bl. 84) hadden wij geerne wat meer uiteengedaan gezien, wat er te verstaan is door de begrippen van natuur en persoon: daaruit immers worden de meeste opwerpingen getrokken, t.w. uit de valsche opvatting dier begrippen. Ook (bl. 83) de bewijzen der H. Drievuldigheid uit het Oud Testament, zooals Gen. I, 26 ‘Laten wij den mensch maken tot ons beeld en gelijkenis’ zouden we maar liever weglaten; er kan meer gesteund worden op de klare teksten zooals: ‘Gaat en onderwijst alle volkeren, hen doopende in den naam des Vaders en des Zoons, en des H. Geestes’ (Math. 28, 19). Waarom niet dit één bewijs gekozen, en langer uitgelegd? Niettegenstaande dit boek veel goeds bevat, moeten we nochtans voorbehoud maken over zekere wijzen van spreken. Zoo b.v. (bl. 90) bevestigen de schrijvers: ‘De natuurkunde heeft met volle zekerheid bewezen dat levende wezens alleen door levende wezens kunnen voortgebracht worden’Ga naar voetnoot(1). Door die woorden schijnt de volstrekte onmogelijkheid der generatio spontanea, door de natuurkunde voor goed bewezen. Nochtans ‘par ces expériences, Pasteur ne fournissait pas, ainsi qu'on le répète trop souvent, la preuve expérimentale de l'impossibilité absolue de l'autobiogenèse. Il montrait seulement que, en se plaçant dans les conditions actuelles les plus favorables, on ne constate l'atokogenèse (= origine sans mère) d'aucun être vivant, voisin de ceux que nous connaissons aux degrés les plus inférieurs de l'échelle organique. Mais on ne pouvait rien conclure touchant la possibilité d'une autobiogénèse, dans d'autres conditions, d'ètres vivants plus simples que nos microbes actuels’Ga naar voetnoot(2). Daarom moet er in de bewijzen van Gods bestaan altijd meest gesteund worden op de bewijzen getrokken uit de toevalligheid der schepselen, uit de kenteekens van uitwerkselen (effets) die in de schepselen liggen en eene oorzaak eischen, uit de orde in de natuur heerschend enz... Op bl. 92 staat er ook een stelling die aan menigen katholiek wonder schijnen zal: ‘alle katholieke godgeleerden zijn het eens dat door die dagen der Genesis perioden van duizenden jaren moeten verstaan worden’ - of zouden er heden geen goed aantal | |||||||
[pagina 469]
| |||||||
katholieken gevonden worden die de verklaring der perioden verwerpen?... Verder op bl. 109 en 101 wordt er gesproken over de ontwikkelingsleer of evolutie. Hier diende er onderscheid gemaakt te worden tusschen de materialistische en de katholieke opvatting van het evolutionisme. Met het oog op deze laatsteGa naar voetnoot(1), zouden schrijvers misschien zoo categoríek niet vastgesteld hebben dat deze leer onwetenschappelijk is. Immers vele katholieken, godgeleerden en natuurkundigen, kleven deze leer aan. Hier eenige voorbeelden: 1o Albert Gaudry, membre de l'Institut, prof. de paléontologie au musée d'histoire naturelle de Paris, b.v. in zijn boek Les Ancêtres de nos animaux dans les temps géologiques, Paris, 1888. 2o Gilson, directeur du Musée d'Histoire naturelle de Bruxelles, prof. de zoologie à l'Université de Louvain, b.v. in L'Unité du groupe des crustacès. Annales de la société entomologique de Belgique, T. XLVIII, p. 433 sq. 3o Wasmann, Die moderne Biologie und die Entwiklungslehre, Freiburg, 1904. 4o de Lapparent, o.a. in zijn voorrede tot het boek: L'Évolution des Espèces organiques, par Leroy. 5o J. Laminne, prof. à l'Université de Louvain, in zijn werk La Theorie de l'Évolution, Bruxelles, Dewit, 1908. Deze lijst zouden wij nog kunnen langer maken, met er de namen bij te voegen van verscheidene Leuvensche hoogleeraren, dewelke de ontwikkelingsleer, in hare katholieke opvatting wel te verstaan, ten minste als een wetenschappelijke hypothèse aannemen. We hebben deze namen aangehaald omdat wij meenen dat, in apologetiek, op de opwerpingen tegen het geloof uit de evolutieleer getrokken, er ook zou moeten geantwoord worden dat zulke leer in zekere mate en binnen zekere palen, door een katholiek aannemelijk is, en ten bewijze, dat er vele katholieken, en niet van de minste, deze leer aankleven: bijgevolg strijdt deze leer in haar zelve niet tegen het geloof, maar slechts dan wanneer zij door een Haeckel b.v. misbruikt wordt.
* * *
In zijn geloofsleer, vangt P. de Groot, S.J., aan met het bestaan van God; doch op die bewijzen zou veel meer gesteund moeten worden; 't is immers daar de grondwaarheid waarop alles berust, en waarop door het ongeloof heden meest gebeukt | |||||||
[pagina 470]
| |||||||
wordt.Ga naar voetnoot(1) Daarna geeft hij ons een korte ‘apologetiek’: in een eerste deel handelt hij over den geopenbaarden godsdienst, en daarna over de katholieke Kerk. Alzoo komt hij aan de echte geloofsleer, waarin hij beknoptweg beurtelings spreekt over God, de schepping, de verheffing en den val des menschen, den Verlosser, de genade en de genademiddelen; daarna komt de zedenleer, en eindelijk de voleinding. Dit boek is heel goed, doch wat kort: een handboek. De bladzijden over de zedenleer in het algemeen (bl. 207-217), waar schrijver handelt over: de wet, de zedelijke handelingen, het geweten enz... zullen aan vele lezers eenige goede begrippen leeren over kristelijke zedenleer, dewelke maar al te dikwijls veronachtzaamd worden en niet genoeg bekend zijn. Een enkele opmerking weze ons geoorloofd. Op bl. 120 duidt schrijver de gaven aan waarmede onze eerste ouders door God bevoorrecht werden; zoo spreekt hij van de heiligmakende genade, waarmede hunne ziel versierd was, en daarna ook van de bovennatuurlijke gave die zij ontvingen ‘van de afwezigheid van allen strijd tusschen de ongeregelde begeerlijkheid en de rede’. Verder ook vermeldt hij ‘een andere hun medegedeelde bovennatuurlijke gave’ te weten ‘de ingestorte kennis van al de waarheden die zij weten moesten, zoowel in de bovennatuurlijke als in de natuurlijke orde.’ - Welnu de heiligmakende genade was voorzeker een bovennatuurlijke gave (don surnaturel) doch die andere gaven moeten niet bovennatuurlijk, maar wel buitennatuurlijk (dons préternaturels) genoemd worden. Immers ‘bovennatuurlijk is iets wat èn de krachten èn de eischen der schepselen (versta aller schepselen) te boven gaat’ (bl. 119); buitennatuurlijk integendeel is iets dat de krachten en de eischen des menschen te boven ging, doch niet deze van andere wezens, zooals b.v. der engelen, die, uit hunne natuur, onsterfelijk zijn, en geen opstand kennen van zinnelijke begeerlijkheid tegen de rede. Doch, deze kleine opmerking daarlatende, verdient het boek van de Groot in zooveel handen mogelijk verspreid te geraken.
* * *
Met het werk van Devivier, treden we meer op het eigenlijke gebied der apologetiek: de twee voornoemde werken waren meer geloofsleer. Men beelde zich niet in dat dit werk een | |||||||
[pagina 471]
| |||||||
slaafsche vertaling is van het welbekende Fransche werk Apologie du christianisme, dat reeds 20 uitgaven beleefde: het is eerder een vrije bewerking, die aan die Nederlandsche vertaling meer waarde geeft dan de oorspronkelijke Fransche uitgave bezat. Eene inleiding van 104 bladzijden gaat vooraf, breedvoerig handelend over het bestaan Gods, en over de ziel met hare vrijheid, hare onstoffelijkheid en hare onsterfelijkheid. Daarna begint eigenlijk de apologie. Ware ik in de plaats des schrijvers, ik noemde dit liever apologetiek, t.w. deze waarheden die het aanvaarden van het geloof (in zijn geheel genomen) als redelijk en verplichtend aantoonen. In het 1e gedeelte, dat handelt over den christelijken godsdienst, komen heel schoone bladzijden voor. Zie b.v. de verhouding tusschen rede en geloof (blz. 118-125), waar er gewezen wordt op de rol der rede in de zaken des geloofs, op de geheimen van den godsdienst, en op het middel waarop de rede met zekerheid het bestaan eener goddelijke openbaring kan leeren kennen. Een schoon gedeelte is ook ditgene dat handelt over de echtheid der Evangeliën (van bl. 131-150): het komt van de hand van den welbekenden hgl. J. van Kasteren. Op bl. 225 wordt ons het bewijs geleverd ten voordeele der goddelijkheid van Jezus' zending en zijn werk, getrokken uit de wonderdadige vestiging en verspreiding van den christelijken godsdienst: daar zou moeten gewezen worden op het werk van Harnack, die vruchteloos poogt die verspreiding als natuurlijk te doen doorgaan.Ga naar voetnoot(1) In het 2e deel handelt het boek over de Katholieke Kerk, en bewijst dat zij de ware Kerk is. Op bl. 343 wordt beschreven de heiligheid, dewelke bijzonderlijk tot positief kenteeken der Kerk dient, te weten ‘de heiligheid van hare leden, en vooral de heldhaftige heiligheid van sommigen hunner.’ Waarom dan op bl. 356-7 niet meer die heiligheid der leden in het algemeen doen uitkomen, door het aantoonen van al het goede dat heden b.v. rondom ons door de Katholieke Kerk gesticht wordt? Waarom voor de heldhaftige heiligheid niet meer gewezen op de heldhaftige werken van naastenliefde, van zelfopoffering enz., dewelke dagelijks door onze heldhaftige missionnarissen en kloosterzusters b.v. verricht worden? Merkwaardig mogen wij ook noemen het artikel over den | |||||||
[pagina 472]
| |||||||
Paus en de onfeilbaarheid (bl. 304-332). Het werd gansch bewrocht en geschreven door Dr van Oppenraey: zoo wordt b.v. het traditiebewijs voor het primaat of het oppergezag des Pausen (bl. 315-319) goed doorgevoerd. Nadat de schrijver ons den weg leeren kennen heeft tot de alleen ware katholieke Kerk, handelt hij verder over zeer nuttige leeringen en weerlegt hij vele valsche beschuldigingen die eilaas, maar al te veel verspreid zijn: hij spreekt over het liberalisme, over de zoogezeide onverdraagzaamheid der kerk, de inquisitie, het proces van Galileï, de Bartholomeus-nacht, enz...: dat is meer apologie dan apologetiek, maar is uiterst nuttig. Eindelijk is het laatste hoofdstuk (bl. 546-606) gewijd aan de kerk en de beschaving. Uit het voorgaande besluite men hoe dit boek groote diensten bewijzen kan, en hoe het verdient aan iedereen aangeraden te worden. Een kleine bemerking om te eindigen: als er woorden en aanhalingen van andere schrijvers aangegeven worden, zou er moeten in nota verzonden worden naar het werk en de bladzijde waaraan deze citaten ontleend zijn; zoo b.v. bl. 212 voor Pascal en Lacordaire; bl. 290 voor Freppel en Euler, bl. 319 voor Harnack enz., enz.
* * *
Een heerlijk werk van geloofsverdediging is het boek van Maryan Morawski. Wie met de huidige gedachten, zooals zij aan het geloof vijandig zijn, in voeling wil komen, leze dit boek. De vertaling Bij het meer van Geneve, door V. Ermann, is de Nederlandsche vertaling van een werk dat den grootsten bijval genoten heeft. De schrijver, een Oostenrijker, was binst zijn leven, eerst leeraar in de wijsbegeerte, en daarna, gedurende dertien jaren achtereen, der godgeleerdheid, aan de Hoogeschool van Krakau. Hij overleed den 6 Mei 1901. De waarde van zijn boek wordt ons reeds hierdoor bekend gemaakt dat het, in korte jaren, uit het Poolsch, zijne oorspronkelijke taal, in verscheidene talen werd overgezet. Zoo bestaan er tegenwoordig reeds een Duitsche, een Russische, Tschechische, Hongaarsche en een Hollandsche vertaling. Naar men zegt, zijn ook thans een Serbokroaatsche en een Fransche vertaling op touw. De Nederlandsche vertaling, welke wij hier den lezer aanbevelen, zal voorzeker, voor zorg in den vorm en in de uitgaaf, voor geen andere moeten onderdoen. Wie ooit de Soirées de St-Pétersbourg, van De Maistre, las, | |||||||
[pagina 473]
| |||||||
kan zich reeds een denkbeeld vormen van de wijze waarvan de schrijver zich bedient om zijn lezers te overtuigen: t.w. de gezellige, leerrijke samenspraak. Men denke toch niet aan een samenspraak, die verveling zou mêebrengen: de letterkundige toon en het hooge belang der behandelde onderwerpen maken het boek boeiend en aangenaam. Een heel gezelschap van verstandige, denkende lieden van alle gezindheden bevindt zich samen bij het meer van Geneve, en bespreekt in zeven avondstonden de volgende onderwerpen, die den inhoud van het boek uitmaken: 1o de godsdienstvraag in onze dagen; 2o de moderne wetenschap en de godsdienst; 3o God en het kwaad; 4o het christendom onder de godsdiensten; 5o Christus; 6o Katholicisme en Protestantisme; 7o Katholieke kerk en Nationale kerk. Men ziet dat die vraagstukken ook voor ons van het grootste belang zijn. In de hedendaagsche gedachtenwereld in alle vakken, zoowel wijsbegeerte als geschiedenis en natuurlijke wetenschappen, blijkt de schrijver gansch t' huis, en kent hun verhouding en stand ten opzichte der godsdienstvragen. De vertaler heeft ook deugdelijk werk gedaan met aan het boek een uitgebreid aanhangsel van aanteekeningen te hechten: daarin (van bladz. 252 tot 325) kan de lezer allerhande uiterst nuttige begrippen, wetenswaardigheden en mêedeelingen vernemen. Die aanteekeningen bewijzen zeker een groote belezenheid. Zelfs in letterkundig opzicht, mag het boek, en de vertaling ook, merkwaardig heeten. Men leze b.v. (bl. 61-62) de beschrijving van het zedelijk en het physiek kwaad op deze wereld, of verder nog de prachtige Christusbeschrijvingen. We aarzelen dus niet om het boek ten zeerste aan te bevelen, en we twijfelen er geenszins aan of dit boek zal, zoo schrijver het in zijn inleiding verhoopt, leveren: ‘een korten weg, waarop moderne geesten... tot overtuigingen kunnen komen, waaraan zij behoefte hebben’.
* * *
Het werk van geloofsonderricht Science et Foi, is reeds genoeg gekend om zijne degelijke en wetenschappelijke uitgaven. Na de verhandelingen over La Résurrection du Christ devant la critique contemporaine, door Hgl. Ladeuze, le Matérialisme contemporain et le Problème de la vie, door Hgl. Grégoire, le Modernisme, door kardinaal Mercier, wordt ons een nieuw gerecht | |||||||
[pagina 474]
| |||||||
opgediend van deugddelijke, smaakvolle spijze, evenals zijne voorgangers. Ik bedoel het werk van Hgl. Laminne La situation actuelle du Catholicisme en face de la Science. Er heerscht maar al te dikwijls rondom ons een dwaas, doch diep ingeworteld vooroordeel, ongelukkiglijk zelfs bij vele katholieke leeken, dat er tusschen geloof en wetenschap een noodzakelijke tegenstrijdigheid bestaat, alsof de tweede uit hare natuur aan het eerste moest vijandig zijn, en tot tegenovergestelde besluitselen leiden. Waaruit dit voortkomt of wie daar schuld aan draagt, zullen wij maar liefst niet onderzoeken: eene zaak is zeker, het is dat die tegenstrijdigheid tusschen godsdienst en wetenschap door zoo goddelooze als onwetenschappelijke schriften en bladen, zoodanig in de ooren geblazen wordt, dat velen daar ten slotte dwaas-weg geloof aan hechten. Daar tegen is dikwijls het gezag in de Kerk krachtdadig opgekomen, en kort geleden nog, heeft paus Pius X de volgende modernistische stellingen veroordeeld: ‘De vooruitgang der wetenschappen eischt dat de begrippen der kristelijke leering over God, over de Schepping, over de Openbaring, over den Persoon van het Menschgeworden Woord, over de Verlossing hervormd worden’ en verder: ‘Het huidige catholicismus kan met de ware wetenschap niet overeen gebracht worden, tenzij het hervormd worde in een zeker niet dogmatisch christendom, d.i. in een breed en liberaal protestantismus’Ga naar voetnoot(1). Om dit heerschend misverstand eens goed uit den weg te ruimen, heeft Hgl. Laminne, reeds om zulkdanige apologetische werken vroeger bekendGa naar voetnoot(2), eerst in een voordracht te Luik gehouden en thans In het huidig werkje, het standpunt willen aantoonen, dat heden de Kerk tegenover de wetenschap inneemt. In bondige en klare samenvatting worden beurtelings voor de oogen des lezers gevoerd, de stelling der Kerk ten opzichte der wijsbegeerte (pragmatisme, ontwikkelingstheorie toegepast op de waarheid, monisme en idealisme) - verder ten opzichte der natuurlijke wetenschappen, en eindelijk ten opzichte der geschiedenis (van het Oud en het Nieuw Verbond en van de Katholieke Kerk). We trekken in 't bijzonder de aandacht op de 5 bladzijden, die schrijver wijdt (bl. 24-29) aan de Evolutieleer. In korte woorden legt hij ons voor oogen de katholieke opvatting dier leer, en toont | |||||||
[pagina 475]
| |||||||
aan hoe zulke opvatting, 1o met het geloof hoegenaamd niet in strijd komt, doch 2o veeleer sommige geloofswaarheden bevestigt. Hij wijst er op hoe de katholieke evolutieleer (die een Schepper vereischt voor het begin der wezens) reeds door den H. Augustinus en den H. Gregorius van Nyssa werd voorgesteld.Ga naar voetnoot(1) Onder de waarheden dewelke, volgens schrijver, door het recht opgevatte Evolutionisme bevestigd worden, worden de volgende aangehaald: het begin der wereld in den tijd, de noodzakelijkheid van een God bewezen door de orde in de schepping, en door de noodzakelijkheid eener oorzaak van het heelal. Was het Brunetière niet, die vroeger ook op dezelfde aanwending van de ontwikkelingstheorie ten voordeele der Apologetiek gewezen had, als hij beweerde dat deze leering doelmatigheid in de schepping aanduidde, en bijgevolg een bevestiging was der katholieke leer over een verstandige, wijze Goddelijke Voorzienigheid? Ten slotte, mogen wij gerust beweren dat schrijver aan de Apologetiek een waren dienst bewezen heeft, en dat zijn werk bij elken lezer van goeden wil menig vooroordeel voor goed zal wegvagen.
* * *
Op het einde van het verloopen jaar, bracht ons Tanquerey, schrijver van theologische werken, in zijn Additamenta twee verhandelingen die de apologetiek kunnen aanbelangen: over de eene, te weten over het modernisme, zullen wij níets zeggen: de lezers kennen genoegzaam deze zaak.Ga naar voetnoot(2) Het ander gedeelte, dat wij hier aantoonen, handelt over de methode in apologetiek. In 56 bladzijden overloopt schrijver de geschiedenis der apologetiek, met een woord over de verschillige schrijvers, stelsels en boeken, van de HH. Vaders af tot op onze dagen. Het is een overzicht als in vogelvlucht van de apologetiek van af de HH. Vaders door de Scholastieken heen, (waar bijzonderlijk de ‘Summa contra Gentiles’ van S. Thomas vermeld wordt), voorbij de apologeten van sedert de Hervorming, voorbij dezen der XIXe eeuw, (Lacordaire, Newman, Deschamps enz.) tot | |||||||
[pagina 476]
| |||||||
eindelijk de apologeten onzer dagen. In dit laatste deel, wijdt hij een 8-tal bladzijden aan de immanentiemethode van Blondel enz.. Te recht doet hij opmerken dat deze methode alleen, zonder de historische bewijzen erbij, onmachtig is om het feit der Openbaring te bewijzen; bijzonderlijk geldt dit voor de bovennatuurlijke Openbaring, die feitelijk door God aan den mensch geschonken werd. Ons inziens had schrijver van in den beginne moeten het begrip aangeven van apologie en apologetiek, dewelke nu gestadig door malkaar vermengd worden. Een andere bemerking voor bl. xxxiv: daar wil hij ons leeren waarin de traditioneele apologetiek bestaat. Men moet, zegt hij, het feit bewijzen der Openbaring, en de plicht voor den mensch dezen geopenbaarden godsdienst te aanvaarden. Daarna moet men, door uitwendige en inwendige bewijzen, aantoonen dat de christelijke godsdienst juist die geopenbaarde godsdienst is, denwelken de mensch bijgevolg aankleven moet. Zulk begrip is niet volledig: met zulk een beschrijving der apologetiek zou ook een Protestant kunnen instemmen. Daarom moet er nog een deel bijgevoegd worden: de apologetiek moet daarbij nog aantoonen dat, naar Christus' wil, die geopenbaarde godsdienst moet gevolgd worden in de Katholieke Kerk. Zoo begreep het b.v. Devivier, in het werk hierboven besproken, en zoo moet het zijn. In deze korte bladzijden zullen de priesters b.v. een bondig denkbeeld kunnen opdoen over verschillige methoden van apologetiek.
H.X. |
|