Langzaam aan verkoelde zijn vlammende gramschap. Naar een gepast middel zocht hij om de schurken hun straf te doen voelen.
Op zijn breed voorhoofd vormden zich dikke rimpels van 't overpeinzen hoe hij het aan boord zou leggen om de booswichten de strop om den nek te hangen en ze te kelen.
Soms stond hij te midden van zijn werk strak voor zich uit te staren, dan weder drongen schaaf en beitels dieper in het knerpend hout, dan bonkte de hamer feller als vuurden innerlijke machten hem ten strijde, als sloeg hij reeds op de dieven als de ‘Duvel op Geerke’.
Geluiden van wagens en menschen gingen hem voorbij zonder dat hij ze hoorde of zag. Met zijn dagelijksch werk en zijn wraakplan hield hij zich enkel bezig. Hij dacht en herdacht maar.... Tot opeens het hem helder als licht werd.
Met geen ‘klemmen en voetangels’ zou hij ze nog willen afschrikken, maar in de lucht moeten ze vliegen.
Op een morgen als de late winterzon met haar roodgulden stralen het werkvenstertje goudkleurde en een rozige stofbundel door het venster stak, zat Jan met een vroolijk gezicht knielend voor een hoop houtblokken.
In een twintigtal boorde hij diepe gaten, vulde ze met schietpoeder en stopte ze dan dicht met een zwaren eiken stop, zoodat niemand iets van het gevulde merken kon. Tevreden over zijn arbeid, legde hij de bommen buiten om gestolen te worden. Zoo de dieven nog den lust en den moed hadden dit hoopje hout mede te nemen, dan zou hij met voldoening hooren spreken van ‘ontploffingen’, ‘in-de-lucht-springen’. Heel het dorp zou in opschudding komen. Zijn verbeelding ontwierp hem de leukste tafereelen.
Bij zijn ontwaken ging hij elken morgen eerst een bezoek brengen aan zijn ontplofbare kachelknabben. Maar als hij zag dat ze nog geen beenen gekregen hadden, kropte het spijt hem in de keel.
Was er verraad in 't spel? Zouden ze lont geroken hebben? Dat kon niet. Hij had er niemand over gesproken en niemand had iets van zijn voornemen kunnen gewaar worden.
Vurig hoopte en verlangde hij dat de dieven nog eens zouden terugkomen, al was 't maar éen keer. En zij kwamen weder....