Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 459] [p. 459] De vloed De golven komen forsch uit verre zee gevaren; ze dringen driest omhoog, ze zijgen needrig neer, herworden en vergaan in telkens breeder baren, en immer kuiven er al krachtiger, al meer. Traag zijn de zoomen in het stijgend nat verzonken. De wrakkenbrokken zijn door 't vloeden overspoeld. Al wat daar steenig stond is in den stroom verdronken, die levensmachtig op de lage landen woelt. Wat zijt ge schoon nu, Schelde, ontzaglijk! Uw begeeren zwelt gretig langs den boord en hunkert staag naar meer. Nog is het breede bed te nauw voor u bij 't keeren, en hobblend hupt ge, als waant ge in 't eindelooze u weer. Uw aâm is zerp van 't zout, uit 't hart der zee gezogen. Uw water is zoo zwart, als vol geheimen. Vaal glimt iedre barenrug, als git van tranende oogen, en zwaar als reuzenstem ruischt uwe eentoonge taal. Wat zijt ge grootsch nu, Schelde. Al 't lage is schuw gekrompen, vergaan in weidsche weelde. Er deint in uwe pracht iets van de zee, de zee waarin de logge rompen der schepen spoorloos zinke' als loensch de bliksem lacht. 't Is goed u zoo te zien, 't is heerlijk bij te komen, al dichter, tot uw baar op mijne voeten breekt, en mee te gaan, óp, neer, met uw geweldig stroomen, waaruit geen mastenspriet meer van 't verleden steekt. Zóó, al 't gebeurde wég. Slechts 't nú, het onbeknelde. Het dreigend vreemde toe; gesmoord het staag geklaag dat traag, als oude vrouw, van 't vroeger schoon vertelde, en áf de zware last die 'k door de vlagen draag. [pagina 460] [p. 460] Hoog op. Méé met den stroom. De baren schuimen. 't Leven is machtig, spijts de wonde en spijts 't verloren bloed. En 'k word door woesten drang ver van 't gewoon' gedreven met iedren golfslag van den overmoedgen vloed. Maar straks? Is 't weer een kracht die weldra zal verwoeden? Stilt dra dat trotsch gestijg en kalmt dan weer uw loop? Zeg, ebt ge dan terug, nog rasser dan bij 't vloeden, met in uw troeblen schoot het lijk der schaamle hoop? Wee! Dan zie 'k, machteloos, uw peil weer lager zakken, dan strekt het steenig strand en bleekt weer 't schrale zand, waaruit de stukken steken der gespleten wrakken die zonken, reeds zoo dicht bij 't lang beloofde land. Dan daalt weer de avond droef. Dan is uw ruischen klagen om wat gij hebt gewild en niet volbrengen kont. Dan rijzen riffen weer van lang-vergane dagen, en schérper bijt uw brak in de oude, diepe wond. Constant Eeckels. Vorige Volgende