Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *1]
| |
MONSEIGNEUR DEKEN J.J. GRAAFF TE OUDERKERK N.H. CONSERVATOR VAN HET BISSCH. MUSEUM - HAARLEM
| |
[pagina *2]
| |
TWAALFDE STATIE VAN DEN KRUISWEG TE ZOETERWOUDE BIJ LEIDEN (HOLLAND) IN VEELKLEURIGE MATTE TEGELS DEZE STATIE IS BREED 3.75 METER - DE GEHEELE KRUISWEG ZAL VOLTOOID ZIJNDE ONGEVEER 70 METER LANG ZIJN EN DE GEHEELE KERK VAN BINNEN ALS MET EEN FRIES VERSIEREN
| |
[pagina *3]
| |
EERSTE STATIE VAN DEN KRUISWEG TE RIJSWIJK BIJ DEN HAAG (HOLLAND) DEZE STATIE IS 3 METER BREED 1.20 METER HOOG ZIJVAK BREED 1 METER
| |
[pagina *4]
| |
VOLLEDIGE KAPEL IN 1905 IN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM TENTOONGESTELD - VOORBEELD, NIET VAN HET NON PLUS ULTRA VAN RIJKDOM EN PRAAL, MAAR HOE OP RATIONEELE EN EENVOUDIGE WIJZE EN MET WEINIG MIDDELEN EEN WAARDIG GEHEEL TE KRIJGEN IS
| |
[pagina *5]
| |
RECTOR VAN COOTH HOOFDREDACTEUR VAN DE KATHOLIEK
DR. P.H.J. CUYPERS
| |
[pagina *6]
| |
ROSA MYSTICA
| |
[pagina *7]
| |
PORTRET VAN MIJNE MOEDER - EEN VAN MIJN EERSTE PORTRETTEN GESCHILDERD IN 1894 - FIGUUR LEVENSGROOT
| |
[pagina *8]
| |
PATER H. VAN SCHIJNDEL S.J. VROEGER PRES. G. EN W. TE AMST.
PATER B. VAN MEURS S.J. DICHTER
ELECTR. DRUKKERIJ H.J. KOERSEN, AMSTERDAM | |
[pagina 365]
| |
Over Th. MolkenboerTen jare 1891 was de Amsterdammer Th. Molkenboer bij Dr P.H.J. Cuypers, als bouwmeester werkzaam. Alhoewel hij toen talrijke ontwerpen voor school- en kerkbouw maakte, (deze laatste opgevat in de nieuwe strekking van den centraalbouw met vrij uitzicht op altaar en kansel)Ga naar voetnoot(1) bouwde de twintigjarige jongeling weinig, daar hij zich steeds meer aangetrokken voelde door de schilderkunst. Zijn penseelwerk bepaalt zich tot eene ‘vlucht naar Egypte’, een twaalftal schilderijen, de kristelijke deugden verbeeldend, die de zaal der villa ‘Grasso’ te Vucht versieren, de Kruiswegen van Zoeterwoude en van Rijswijk en een honderdtal portretten. Een eigenaardig man, die Molkenboer! Om reden dat in Noord-Nederland een artikel, de hedendaagsche kristelijke kunst op voldoende wijze behandelend en afbeeldend, moeilijk in een Roomsch-Katholiek tijdschrift zou plaats vinden, is hij genoodzaakt geweest, door de omstandigheden zelf, naar eigen middelen uit te zien, om ons met zijn werk degelijk vertrouwd te maken. En dit doet hij meesterlijk! Immers, onder den titel ‘Christelijke kunst van Th. Molkenboer’ liet hij in Januari 1909 een rijk geïllustreerd album verschijnen, (voornamelijk voor geestelijken opgemaakt en dat in den handel voor leeken 5 gulden kost) waarin hij ons, in een dertigtal keurig-uitgevoerde bladzijden, al 't geen hij sedert zijn vertrek bij Meester Cuypers op het ruime gebied der kristelijke kunst heeft voortgebracht, te zien en te genieten geeft. Hij zet aanvankelijk zijne kunstheorieën nopens den kruisweg in eene drieledige stelling uiteen, te weten: de voorstelling der tafereelen, het decoratieve der schildering en de duurzaamheid van zijn werk. Ten eerste in de nieuwerwetsche voorstelling der tafereelen, meent hij de klip van ‘het realisme in de historische onderdeelen’ te ontvaren. Zijne afbeeldingen van het Kristi-lijden, beweert hij, moeten strekken tot eene leering, tot didactische | |
[pagina 366]
| |
schilderijen, die bij den aanschouwer het begrip kweeken van de hooge lessen uit dit lijden stralend, opdat dit begrip ons late meêleven en onze godsvrucht opwekke. Door eene kleurige, gedachtenrijke symboliek tracht de kunstenaar zijn doel te bereiken: Ziehier welke symbolische kleuren voorkomen in de 12e statie van den Zoeterwoudschen Kruisweg: De achtergrond is, lijk in de overige, diepblauw, eene gedachtenruimte verbeeldend. Kristus, als hoofdfiguur, staat altijd in het midden, en is in wit gehuld, als het vlekkelooze offerlam. De H. Maagd Maria is gekleed, niet in 't blauw, zooal gewoonlijk, maar wit en paarsch (onschuld en waardigheid). De H. Joannes, bruin en groen (kracht en hoop). Maria Magdalena, geel en paarsch (boetvaardigheid en vroegere rijkdom). Nicodemus, de knielende man, naast het kruis, rood (ten teeken van zijn wereldlijk aanzien), eindelijk voorspelt de knielende vrouw, met wit en blauw (de Joodsche kleuren) de bekeering der Joden tot het kristendom. Rechts de statie: het Lam Gods, en links: de Ark van Noë op de wateren; zoo wordt elke statie opgehelderd en voltooid door twee sierende zijtafereelen, met voorbeelden uit de H. Schrift, die tevens, én als omlijsting, én als omschrijvingen van den hoofdinhoud der Statie zelf moeten gelden, zoodat heel de cyclus onzer geloofsbelijdenis op den tempelmuur in symbolische tafereelen wordt afgemaald. Nu, of het volk, het ‘vulgum pecus’ veel van die symboliek zal snappen, is eene vraag, waarop de h. Molkenboer zelf, in weerwil van zijn didactisch doeleinde, moeilijk zal kunnen antwoorden. Door soberheid van lijn, en weglating van al wat onze aandacht van de hoofdgedachte zou afleiden, streeft de kunstenaar, ten tweede, naar werkelijk decoratieve schilderkunst. Het wil hem voorkomen ‘dat dit werkelijk decoratieve der staties meer schuilt in hun opvatting dan in de vlakke kleuren om kernachtige omtrekken’. Nochtans, in den rythmus en den stijl die hij laat heerschen in zijne groepeering, vinden we wel wat overdrevene symetrie, die eenigszins vergoed kan worden door de versmelting van de kleurenharmonie der tafereelen met de verscheidene tonen der kerkwanden, zoodat de staties, uit de verte gezien, geenszins haren goeden indruk verliezen. Eindelijk streeft de h. Molkenboer naar duurzaamheid. Hij voert derhalve zijne kruiswegen uit in een bijzondere soort tegels, door hemzelven ervoor gemaakt, tegels, die hij voorspelt zóó duurzaam te zijn als de kerkmuren zelf. Dit geldt inzonderheid voor de mistige streken onzer Noorderbroeders, waar | |
[pagina 367]
| |
soms noch doek, noch paneel tegenstand genoeg aan het vochtig element bieden. Tot daar de theorieën van den kunstenaar over kruiswegschildering: dat ze veel goeds bevatten, zal iedereen met ons bekennen, alsook dat kruiswegen, gelijk die van Zoeterwoude en Rijswijk een heel wat beter figuur zouden maken dan andere kostelijke, peperduur betaalde schilderijen die in sommige onzer kerken pralen. Maar voornamelijk treedt de heer Molkenboer op den voorgrond als portretschilder; zoo heeft hij, van den 12en tot den 24en Januari l.l. in Pulchri-Studio (den Haag) eene tentoonstelling geopend: een honderdtal portretten, waarin men de trapsgewijze opklimming kan nagaan van Molkenboer's kunstvaardigheid. Inzonderheid zijn de laatst geschetste conterfeitsels, wier afbeelding we aan de dienstvaardigheid van den kunstenaar te danken hebben, met bewonderenswaardige teekentechniek en pakkende realiteit behandeld. Niet het haarjuiste der gelaatstrekken, zooals eene fotographie, maar het sprekend beeld van den persoon, het innigste wezen van den mensch, van het karakter, de ziel, dat geeft zijn stift of penseel meesterlijk weer. In dit vak, gelijk ook in zijne kruiswegafbeeldingen, rekent hij toon, belichting en ruimte als bijzaak, naar 't voorbeeld der groote Duitsche portrettisten der 16e eeuw, Holbein en Cranach; of, indien hij iets op den achtergrond laat doorschijnen, laat hij het ons voorkomen als een gelukkig gevonden symbool, dat tot den afgebeelden persoon zelf schijnt te behooren, zooals de geopende, fijn geordende linnenkas achter 't portret zijner nederige moeder, de boekenreeks achter het verstandig hoofd van den geleerden pater Van Schijndel en het antiek Lieve Vrouwkesprentje aan de zijde van den ouden deken Graaff, conservator van het bissch. museum van Haarlem. Zie ook, welke vroolijkheid er straalt uit den leutigen kop van den volksdichter Van Meurs! We moeten nochtans hier bijvoegen dat het oog van den kunstenaar minder open stond, toen het er op aankwam de frissche kleurigheid der vrouw of de heldere levenslust der zorgelooze jeugd weer te geven. Voor de eerste ontbreekt hem de kunst van Ingres, voor de tweede, die van Van Dyck. In het meubelvak (want daar doet hij ook aan meê) komt de h. Molkenboer met geen nieuwe gedachten voor den dag; trouwens, iedereen zal het met hem eens zijn dat in kunst overdaad spoedig banaal wordt; weg dus met het opeenstapelen van klatergoud en marmerpracht: door eenvoud wordt de hooge adel gekenmerkt, en de kristelijke kunst is edel in den hoogsten graad. | |
[pagina 368]
| |
Verder verlustigt ons de kunstenaar in het album met artikeltjes over kleinkunst (met den kelk kan ik minder vrede hebben, wegens de plompheid zijner onderdeelen) en handelt achtereenvolgens over glas en lood, faïence, grafmonumenten, boekbanden, prentjes, borduurwerken, ja, zelfs tableaux-vivants om te sluiten met een laatste woord over zijn gedanen arbeid. De hoofdgedachte van zijne kunst lijkt me te zijn het streven, vóór alles, naar waarheid, met het oog op de eischen van het werk, van zijne bestemming en de plaats die het bekleeden moet. Met conventie of wereldsche modegrillen kan hij niet om; ook zal hij zich wel wachten te werken naar de eischen van 's menschen onwetendheid of behaagzucht. Daarom vreest hij wel wat ‘dat zijn werk te scherp lijke, in tegenstelling met het zoutelooze wat gewoonlijk door den handel als kristelijke kunst wordt aangeprezen’. ‘Bewust streef ik geen enkelen stijl na’. Geen enkele stijl, ja, maar de Ouden, Grieken en Gothieken, dwingen hem tot hulde. Nochtans, zoo eindigt hij, ‘dat de veneratie voor het verleden ons niet weerhoude in onzen tijd onzen plicht te doen’. Laat ons, onder zeker voorbehoud, met den h. Molkenboer hetzelfde verhopen. Em. Broes. Hoogstraten. |
|