Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Magna peccatrix
| |
[pagina 73]
| |
beminnend en beminnelijk wezen, zal zich de lezing en herlezing getroosten van ‘Magna Peccatrix’ en 't boek niet toeslaan zonder vredebrengende voldoening; en te wenschen ware 't, dat dit werk ook eene nederlandsche vertaling hebben mocht en ons volk werd in de hand gestoken, dat wel gezonde lezing wil en noodig heeft.
* * *
Maria Magdalena huist in eene villa te Magdala, en ze is er het zedelijk slavinneleven doodmoede. Prokulus, de schaker, een roomsche legaat die van hare zielsstemming niets afweet, komt op 'nen schoonen dag aangebold met heel een tal uitgenoodigden, waaronder Fabius, met welken hij eene wedding sloeg dat zijne Magdalena dezes Helena zou kloppen in de danskunst. Hij gebruikt alle denkelijke middelen om Magdalena over te halen haar meesterschap eens flink te bewijzen. Gedwongen stemt ze toe, maar ‘es soll eine Busse sein’ zegt ze Samaritana die haar opsmukte. In het triklinium gekomen, treedt ze na 't gastmaal 't verhoog op, en zingt onder begeleiding ‘einer unirdischen dämonischen Tanzmuzik’ haar spel ‘eine Seele in der Qual’. De dischgenooten zeggen ze bezeten - septem doemonia habebat - en vluchten. Daarop komt een afgezant van Keizer Augustus Tiberius kond doen dat Prokulus naar Rome kan optrekken om rekenschap te geven over zijne afpersing van 't Joodsche volk. Fabius wil Magdalena's hart bemeesteren; onmogelijk; en zijne lieflodderende woorden verklinken eindelijk in een haatvol: hinaus auf die Strasse. Ze vlucht naar Kapharnaüm waar ze Maria weet de moeder van Jezus dien ze opzoekt, maar de nacht overvalt, en in de donkere eenzaamheid komt ze te recht bij Dismas den roover, die Miriams vroegere milddadigheid beloont met gastvrijheid en vervoer naar de stad. Bij Maria stort ze hare heetboetende klachten uit, ze zal den Meester zien. Ze hoort zijne bergrede, en korts daarop valt ze hem te voet bij Simon den Phariseër. Nu is ze weerom bij Lazarus en Martha de goede Miriam van vroeger. Jezus heeft bij hen zijn te huis waar Hij rusten komt na 'nen vermoeienden dag. Dan komt de balseming - bij Simon den leproos, - Jezus' blijde intrede binnen Jerusalem. Den dag van 't groote passiespel gaat Miriam met anderen Jezus te gemoet, en volgt Hem tot onder het Kruis. Den eersten nacht na de Godsmoord ziet ze in extase Jezus' nederdaling ter hel en de verdeeling van 't onderrijk, tot ze eindelijk de verschijning heeft van den Rabboni. In Kapitel XII verhaalt de schrijfster ons de bekeering van Fabius door Prokulus die, christen ge- | |
[pagina 74]
| |
worden, te Rome het ambt uitoefent van exorsist, en den boozen geest verjaagt uit Fabius' eenig kind, den jongen Fabiolus. Kapitel XIII plaatst Magdalena te Marseille. waar ze 't bezoek krijgt van Christus die haar uitnoodigt ‘zum Hochzeitsfest des Lammes’. Maximinus, de bisschop van Marseille vindt ze 's avonds dood in de spelonk.
* * *
Maria Magdalena is eene heerlijk oprijzende figuur, en tot in de diepste zielsplooien wordt ze ons meesterlijk en naar waarheid afgeteekend. Geene ‘Schwärmerin’ die de wijvelijke gevoelerigheid maar uitzet en leven laat om een paar lieve oogen, en 's avonds op den kijk-uit zit of hij niet komen zal; geene uitmiddelpuntige Magdalena à la Strauss die de zuivere bovennatuurlijke liefde schendend neerkletst tot de burgerlijke en allerdaagsche, en waarom ge 'nen schrijver van dit kaliber zoudt in de ooren razen: Best houdt gij uw pollen er af; - de Magdalena der Schriftuur. Liefde heeft ze, dat is haar noodzakelijk als lucht en longen, uit gansch haar wezen straalt de liefde geweldig, ze moet iemand weten dien ze beminnen kan, en door welken ze zal bemind worden en begrepen. maar onder de menschen... Zij heeft bemind op zijn Magna peccatrix'sch, doch dat heeft haar heel wat gekost: 't ouderlijk dak en het stil genot er onder, de verdrukking van haar volk, angst en wroeging; en weet ze haar zelve schoon, rijk en aanbeden, en bedeeld met kunstgevoel en wetenschap, dàt liefdeleven is ze bui, en ze voelt honger ‘nach eine Liebe, stärker wie der Tod, reiner wie der Schnee, höher wie der Himmel und endlos wie die Ewigkeit’. - ‘Was liebst du an mir, o Prokulus?’ vraagt ze, en deze mag schoon en geslepen spreken van hare mooie haartressen, van hare lieve stem en wat al meer, - en kan een mensch al beters bezitten dan dat alles? - ‘O ja... eine Seele’! en dit gedacht is vergroeid met haar wezen, - eene ziel die niet leeft van platlandsche liefde, maar die hooger moet en óm hooger beminnen, daar ze is uit goddelijken oorsprong, - en ze heeft den Heer gezien, en Samaritana heeft er haar over ingelicht, ze wil Hem volgen en beminnen, dien, want bij dezen moet en kan maar de echte liefde wezen, en ze moet weg te Magdala of men ook bergen moeilijkheden opstapele. Nu begint de strijd om buiten. Prokulus wordt makkelijk van kant geholpen, doch eerst heeft ze hem haar vast voor- | |
[pagina 75]
| |
nemen 'lijk nen zweepslag doen voelen in den duivelschen dans en dat afgrijselijk klagend lied: hinfliegen muss ich
im Sturme unendlicher Pein.
weh' mir, weh'!
Maar Fabius is nog een dam dien ze geweldig doormoet. Verklikt door Marduk bij hare poging tot ontvluchten, ziet ze Fabius, plots aankomend, de deur versperren. - ‘Und wohin führen dich deine Wege’? - ‘Wohin der Geist mich ruft.’ Wat zal ze? Stoutweg nu toebijten dat ze van hem niet wil heeft geen baat. Ze vlucht naarboven en hangt aan de borstweer van 't dak, dreigend beneden te ploffen zoo hij haar niet vrij laat heengaan. ‘Dir, Herr, getreu bis in den Tod!’ Deze schier uitzinnige heldendaad krijgt de bovenhand op het eergevoel van den romein, die weer met vleierij begint, schoone beloftens en voorstellen tot van bekeeren toe, maar in dien boeienden tweestrijd weet Magdalena alle mogelijke kunstgrepen van Fabius' worstelende liefde af te weren, tot ze hem zachtjes vermanend zegt ‘unsere Pfade sind getrennt’, en dan - Fabius' liefde bots in haat veranderd - wordt buitengeschopt onder het gejauw en gevloek der bijstroomende slaven- en slavinnenbende. Dat geeft niet, ze is vrij, vrij, en de stilte van den avond hoort haar het vrijheidslied aanheffen, dat ge meezingt, verheugd om deze ontlasting. De eerste slag is geslagen, de lievende liefde ontschakeld en op vrije voeten. Nu zal die liefde uitwerken altijd inniger en breeder; verlangend denkt ze slechts op den Geliefde, ze wil maar Hem bezitten. Hem wezen geheel, en met apostolischen gloed zal zij, die om verzoening uitgaat, Dismas die hardop droomt van kruisen, willen verzoenen met den Jezus wiens speelgenoot hij was te Nazareth. Haar mogen Deborah en Nathan de deur wijzen midden een afgrijselijk onweder, ze heeft toch vóór Maria gezegd en bewezen dat ze boetend Jezus opzoekt en ‘wenn mich da draussen der Blitz erschlägt, so sage deinem Sohn, dass ich ihm bis zum Tode treu gewesen bin.’ Christus gaat in 't huis komen waar ze verblijven mocht, en hier staan we voor een spannend hoogtepunt. Christus spreken en handelen doen zelfs op scripturistieke basis is gewaagd spel, en nu blijven we daarenboven nog in eene niet historische samenkomst heel een eind van de openbare verzoening. Menig ander schrijver hadde denkelijk hier geene lawaaiende liefdescène gespaard, ten minste van Magdalena's kant. Anna | |
[pagina 76]
| |
von Krane geeft niets van dat al, en is ze niet ten volle bevredigend in deze moeilijke omstandigheid, toch gaat ze wel diep de psychologie in van Magdalena's stille evangelische liefdc. Jesus spreekt Miriam niet aan, doch zijn kleed raakt eventjes de neergeknielde, en zegenend steekt Hij de hand over haar hoofd, weze 't dan om belooning of aanmoediging. Miriam heeft hem gezien, en nu bespiedt ze Hem door den voorhang der eetzaal waar Hij met zijne moeder avondmaalt, en zij heeft het graan gemalen en 't brood gebakken welk Hij eet. En als ze 't de verbaasde ouden vertelt, die meenden te bemerken dat Jezus haar wel kende toen ze Hem van haar spraken, is ze er vol van ‘dass er mehr von ihr und ihrer Seele und ihrem Leben wusste, als sie selber’; en ‘er würde schon zu seiner Zeit sich ihrer annehmen, wenn es ihm gut dünkte’. Tot hiertoe nochtans is Magdalena's liefde meest op den lijdenden kant gebleven; wel heeft ze haar losgewrongen van de buiten-wereld, wel bemint ze Hem, en heeft ze de volle verzekering der komende verzoening, - 't is makkelijk alles verlaten, lastig toch zich zelf ontzeggen, - het innerlijke der hoogste liefde ligt nog ongeploegd, en daar moet het kouter door der zelfverloochende liefde met machtige snede. Zij die den wil mijns Vaders volbrengen komen maar in het rijk Gods, heeft ze gehoord, en ‘nicht für Träumer war die Botschaft am Berge erklungen, sondern für Handelnde.’ Ze moet onder de menschen vrij, spontaan hare schuld bekennen, smaad en schande met al de gevolgen ervan dragen, en toch boomvast verbonden blijven met den beminde. En ze durft openlijk de voetwassching aan bij Simon den Phariseër waar tal uitgenoodigden zaten, en schimp- en lasterwoorden haar in de ooren tuitten. Wat scheelt het ‘wenn mich nur der eine nicht verachtet, auf den es einzig ankommt, der eine, der meine Sünde kennt, aber auch meine Liebe!’ En ze voelt van Jezus' lippen vergiffenis neervallen over hare ziel en stillen vrede. Doch hier in het tafereel der verzoening blijft spijtiglijk de schrijfster beneden hetgene we verwachtten en verwachten mochten. Zoo schoon had ze ons tot nog toe de opzoekende Magdalena ontleed en beschreven, zoo machtig wist ze ons belangstellend meê te drijven overal waarheen de heldin keerde, tot we komen op 't hoogste waar de liefde ze afwacht, en we krijgen dat te weten lijk we 't op ons duimken wisten, in het bijna letterlijk verhaal der schriftuur, zoodat we dit oogenblik de zielsaandoeningen der vergevene Magdalena niet vatten mogen, en niet meêvoelen den jubel om eene geestelijke verrijzenis. | |
[pagina 77]
| |
Nu toch bloeit de liefde op tot eene stille schoone zonbloem, die aldoor keert naar den wentel van haar voedend Licht, en hier schrijf ik een woord over uit P. Lacordaire: ‘l'amitié... son aliment est une convenance immatérielle entre deux âmes, une ressemblance mystérieuse entre l'invisible beauté de l'une et de l'autre, beauté que les sens peuvent apercevoir dans les révélations de la physionomie, mais que l'épanchement d'une confiance qui s'accroît par elle-même manifeste plus sûrement encore, jusqu'à ce qu'enfin la lumière se fasse sans ombres et sans limites, et que l'amitié devienne la possession réciproque de deux pensées, de deux vouloirs, de deux vertus, de deux existences libres de se séparer toujours et ne se séparant jamais. L'âge ne saurait affaiblir un tel commerce, car l'âme n'a point d'âge... á mesure que les évènements passent sur la vie de deux amis, leur fidélité s'affermit par l'épreuve’Ga naar voetnoot(1). Miriams leven is versmolten met Jezus'leven, heelemaal een, zijn gedacht is haar gedacht, 't mag onduidelijk zijn en niet te vatten voor anderen, wee doen en tranen kosten, zijn wil is haar wil. Lazarus sterft, ‘der Herr kan helfen trotz allem’, zegt ze tegen Martha, ‘er weiss was er zu tun hat, er wird uns helfen!’ Maria, die met Nathan en Deborah te Bethanië is aangekomen, zegt dat Jezus gaat doodgebeuld worden voor 't menschdom, en na vruchteloos liever gedachten en middelen gegrepen te hebben, zucht Magdalena ook het ‘Vater im Himmel, dein Wille geschehe!’ Wanneer de Apostelen, na Jezus'blijde intrede, over diepzinnige woorden redekavelen en luidop droomen van een tijdelijk Messiasrijk, weet zij tot hoogen uitleg en blijde opbeuring woorden te vinden welke maar alleen de liefde kan ingeven. Nu licht de groote dag aan van Christus' dood, en Magdalena's karakter stijgt tot de hoogste uitdrukking. Ze hoort van verre 't geroep en 't gehuil boven Jerusalem weerklinken, ze verstaat niet eerst dat ‘crucifige’ doch na uitleg, vliegt ze de stad binnen, 't gedrang in, en of ze geschopt en gestooten wordt, of 't bloed van haar voorhoofd druipt bij'nen zweepslag, hare liefde staat boven dat alles sterk, getrouw, onwetend het om-en buitenstaande, en verlangend slechts het wederzien van dien eenen - ze wil vooruit! en ze volgt den triestigen stoet, en onder het Kruis ligt ze, zijnde daar het volle wezen van boetende liefde, erbarmend medelijden, en de hooge instemming in 't offer onder hartroerend scheiden. En nu ‘der Friede des Todes liegt über Golgotha.’ | |
[pagina 78]
| |
Doch hare liefde wanhoopt niet. Christus heeft voorspeld te zullen verrijzen, dat is haar genoeg. Petrus mag jammeren, Lazarus in moedeloosheid verzinken, Martha mistrouwen, de Heer heeft geruststellend gesproken, en ze weet maar één antwoord: ‘Lass uns hoffen, beten und vertrauen.’ En in den geest ziet en volgt ze immer den geliefden Doode, ze dringt met Hem het onderrijk Satans binnen, waar ge bij hoogst ingrijpende samenspraak en beschrijving de verdeeling bijwoont van het land der dooden, tot ze na het grafbezoek, Hem op het ééne woord: Maria! lijvelijk nabij vindt, en aan zijne voeten neervalt; en met vreugdebevende lippen gaat ze 't rondzeggen: derr Herr ist auferstanden! Dat is de bescheiden analysis der prachtige onphantastische maar scripturistische ‘Magna Peccatrix’, de psychologie eener die over alle berghooge moeilijkheden in 't bezit gekomen van den Beminde, geen stond meer faalt of twijfelt, doch immer met stijgenden gloed bemint, van ziel tot ziel, zonder noodwendigheid van uitertijke betooning, en gereedelijk aanvaardt en deelt elke teleurstelling, elk offer, al naar eisch van den Beminde. Maar ik begrijp niet waarom de schrijfster ons in een afzonderlijk volgend kapitel op de hoogte moet brengen van het latere der twee bijhelden Prokulus en Fabius. Vast, wij hadden recht op volledige inlichting over deze twee die zulken rol speelden bij den beginne, - en ze geeft ons hunne bekeering; - recht ook te weten dat Magdalena in eene vervolging op een schip zonder stuur werd de zee ingezet, te Marseille aanlandde, en daar het beschouwend leven voortleidde, intusschen Lazarus ter geloofsverkondiging uittrok, - en dat vermeldt ons Prokulus, en zoo wordt de hoofdpersoon niet weggemoffeld. Maar omdat we na Magdalena's vlucht geen woord meer hooren over hen, geen enkel, komt me dit gedeelte wel historisch-supplementachtig voor, en kalmpjes neergeschreven tot bevrediging van den benieuwden lezer. Prokulus ook, maar Fabius vooral, scheen zoo een echt Romeinsche type, breed genietend wat de omstandigheden te genieten aanbrachten, groothartig soms, ook wel vrouwelijk teeder, en zoo zot verliefd op Magdalena dat hij de vindingrijkste voorstellen wist te doen om ze toch tot blijven om te praten, en zelfs ten einde aller poging, beloven durfde met haar tot den Nazarener te gaan ‘ihm nachfolgen als Bettler... aber Hand in Hand mit dir’, - en wel liever zagen we dezen, ook Prokulns, bedrijvend weerkomen in den loop van 't verhaal, b.v. den passie-tijd of -dag. 't Geheel had er zekerlijk bij gewonnen in boei en belangstelling, en we waren ontlast geweest van die lange soms wel-wat-vervelende | |
[pagina 79]
| |
tweespraak, waar dan ook nog, en schier noodzakelijk, zoovele retrospectieve zinsneden tusschen dringen. Weerom prachtig is het eind-kapitel. Magdalena te Marseille ziet in 'nen nachtelijken droom Nero's hoven, en de lijven der opgebonden christenen verkronkellen in den knetterenden pekbrand, ze hoort het volk 't Ave Cesar uitjubelen, en gemartelde kinderkens noodschreien tot hunne moeders, die 't vlammend hoofd wenden en zuchten: Christe eleison. 's Anderendaags treedt hare spelonk binnen een vreemdeling, die zijne christelijkheid aflegt in den vredegroet. Ze bevraagt hem over de broeders te Rome, hij vraagt haar uit over haar leven. - ‘Und was dünkt dich um deine Sünde?’ - ‘Sie brennen mich ewig, aber ich weiss, dass sie abgewaschen sind im Blute des Lammes.’ - ‘Amen.’ Es wurde abermals still... Magdalena konnte die Augen nicht von dem Fremden lassen. Da fielen ihre Blicke auf seine nackten Füsse. - ‘Bist du verwundet? Das rote Blut rinnt von deinen Füssen!’ - ‘Ich bin durch die Dornen gegangen.’ Sie wustte nicht, wie ihr geschah. Hastig nahm sie den Wasserkrug, um die Verletzungen zu kühlen. Sie kniete nieder, und weil sie kein Tuch hatte, um das Blut zu stillen, tauchte sie ihr langes weisses Haar ins Wasser und legte es auf die hellschimmernden Füsse. Da gewahrte sie, dass sie durchbohrt waren...... - ‘Rabboni...!’ - ‘Maria...!’ Der dunkele Mantel fiel -, vor ihr stand der Herr der Herrlichkeit im Strahlenglanz.’ Eene heerlijke verschijning, en de englenkoren zingen den lofzang van 't Lam. - ‘.... Ach Herr, mein Gott, da sehe ich die lilienglänzende Schar deiner Jungfrauen... und ich Arme habe keine Lilien für dich!’ - ‘Du brachtest mir die rote Rosen der Busse!’ De engelen naderen en kronen Magdalena. ‘So schmücken wir dich zum Hochzeitsfest des Lammes.’ Jezus spreekt de evangelische woorden uit over haar. - ‘Damit neigte sich der Herr über Magdalena und seine Lippen berührten ihre Stirne.....’ Anna Freiin von Krane weet heel haar inboeiend verhaal te | |
[pagina 80]
| |
sieren met verrassende tafereelen wier tragischen gang ge volgt, belust op nieuw komende, en beschrijvingen die hoog boven 't allerdaagsche wegdrijven, - en ten klare legt ze, eene rijke inbeelding nevens voorzichtige behandeling der schriftuurfeiten, eene diepe zielekennis en een meesterschap over woord en gedachtenvloed. Zoo hebt ge tusschen het schoonste nog de feestdans, de vlucht, de aankomst bij Maria die Magdalena met barmhartige armen ontvangt, en haar onder het weven van een rood koningskleed een smartliedeken zingt over haren Zoon, Christus' dood en nederdaling ter hel. De twee tortelduiven welke Miriam te Magdala uitzendt naar Jezus, en die haar op de schouders vallen onderweg, spelen wel een vroom intermezzo, maar ik weet juist niet waarom de Meester dat nutteloos wonder doet der plotse heeling van 'nen doorschoten vleugel, aan iets dergelijks apocrief-evangelisch werden we in 't verhaal niet gewoon gemaakt, en men kon het wel te gezocht-teeder vinden. Het karakter der bijpersonen is ook goed weergegeven en volgehouden. De lieve Samaritana is de Miriam in Fabiola; Marduk, een doortrapte jood, die met zijne hoffelijke en onderdanige asjebliefjes steeds baatzuchtig elkeen in de hand werkt om geld te scharrelen; Judas is in lange de Judas niet dien ge steken zoudt in aureool van medelijden, maar wel deze dien de Meester bedoelde in zijn ‘mundi estis sed non omnes’ en in welken hij zijnen verklikker voorspelde, de Judas der Evangeliën ‘qui abiit in locum suum.’ En ik heb dit heel schoon boek gesloten na stil genot en hooge voldoening, en ten volle overtuigd dat het, om de tegenstelling van een leven als dit, hoogst kleurig en aanlokkelijk af te schilderen, en den strijd uiteen te zetten eener hoog opwillende ziel, hoegenaamd niet noodig is voor te komen met tastelijke walgelijkheden, en ook dat men tot machtige compositie, in de Schriftuur onderwerpen bij de vleet kan vinden, die niet noodzaken de evangelische waarheid te kortvleugelen of te verminken om de inbeelding volle vlucht te laten. Zulks heeft Anna Freiin von Krane eens te meer bewezen. En ‘Magna Peccatrix’ is eene mooie brok hooge romanliteratuur.
Westerloo, IX-08. Joz. De Voght. |
|