| |
| |
| |
De vijf planken der doodskist
Die dag zal komen, en hij is niet wijd,
dat ik zal heengaan voor alle eeuwigheid. -
Tot vizioen zal mijn geloof vergloren,
terwijl mijn lijf in de aarde valt verloren. -
Dan wordt gespeeld dit wonderbaar tooneel,
en God en schepsel heeft er elk zijn deel. -
Dees maakt het tot een klucht van Arlekijnen,
waar doode zielen door een lach heen schijnen. -
Maar Godes Recht-en-Liefde-harmonie
maakt van dit spel een heil'ge Tragedie...
Nu lig ik dood, gevezen in mijn kist
en luister stil naar wat mijn roerlooze ooren
zes voeten onder 't aardvlak mogen hooren:
Soror prima. - (Supra, a dextera parte)
Mijn zuster, waarom weent ge?
Soror secunda. - (Supra, a sinistra parte)
uw hoofd langs en uw boezem. -
van dezen doode, die begint te rijpen,
mijn Zuster!... Zie daar voor die smalle spleet
dien vetgeaasden worm eens staan te gapen!...
'ste-Blieft, Mevrouwen; laatme door; 'k ga slapen...
| |
| |
Ge komt van 't festival?... Is 't wel geweest? -
Merci, Mevrouwe!... Prachtig voor de ribben! -
En 'k had gewed met Proke-Pros om 't meest...
en 'k heb gewonnen!.. 'k Kruip nu naar mijn kribbe...
Sa-sa ... en slaap een kuiltjen in den dag...
Salut de seks!.. Propos, wie was die doode?..
Een monnik, zoo het schijnt. -
Ik dacht het half: hij smaakte duf en lag
daar ernstig in een langen, zwarten toge...
't Was een van hen, die gaan met biddende oogen;
wier één hand bloeit als een olijventak,
Wier ziel en lichaam wonen
als tweedracht-zusters onder 't zelfde dak.
't Is geen profijt, Mevrouw... 't Zijn slechte jaren,
wanneer bij ons geen andre binnenvaren
dan zulke!... Maar wat ons wel meer bevalt,
luister!.. dat is 't gekerel, dat daar bralt!..
We zitten te zamen in onze taveerne,
de kerelen mogen er zijn;
we tappen hem graag en we drinken hem geerne,
den vlammenden, koelenden wijn!
We klinken er twee en we drinken er drij,
Dat maakt de kerels blij!
| |
| |
Ja! 't Zit er weeral op daarboven!..
die menschen dwaas toch, zoo der dingen schijn
hoog op te vieren, en der dingen ding,
Laat ze doen, Mevrouwe!..
Voor ons ging 't slechter, zoo het anders ging!..
Die zal het best eens met de wormen trouwen,
die, boven, 't langst met kan en kruik verkeert...
Dat heb ik van mijn oude nog geleerd...
Zoodus, Mevrouwe, laat die keerlen doen;
Die komen mild gemeubeld onder 't groen;
Zie, dat 's ‘Commerce’... Dat is ons percent. -
Wee wie de Dood als moeder niet herkent,..
neen tot de Dood zegt, tot het Leven ja!..
Dien zal de sterke Moeder, nu of na,
met handen van verdoemenisse raken;
met tranen zal hij in het graf ontwaken;
met wanhoop elders, - is 't dat Gods gena...
Vox mundi. - (iterum cantat)
We zitten te zamen in onze taveerne,
en willen we koelenden wijn,
we kloppen op tafel en roepen de deerne;
en moet er een liedeke zijn,
we zingen er twee en we fluiten er drij,
Dat maakt de kerels blij!
o Moeder Dood! o Moeder dood!
Uw gang is een stormende zee,
uw haren de schuimende baren,
uw adem een waaiende wee!
| |
| |
Uw oog is een spannende boog,
uw licht is een koker vol schichten...
Waarom wenschen de menschen het heimwee doof,
dat ze beg'leidt door hun tijdgang,
Zoo die wenschen verslensen als najaars-loof,
dat met zijn goudsel het woud wurgt? -
Om de smart die vermartelt, om 't wee dat knaagt,
gaan zij in klachten den dag door,
en bij nachte verwachten ze wat niet daagt:
troostige zon op hun onrust. -
Met de baren der jaren die ná één slaan,
sterven in schuim van een pluimhoos, -
met de vuurspattende uren, die één wenk staan
boven hun hoofd en gedoofd zijn, -
met de vlagen der dagen, die vol wijd wee,
waaien als sneeuw over zeeveld;...
heel dat strevende leven verwaait gansch meê,
dat er geen adem van nablijft!...
Sorores. - Chorus quintuplex.
Alvorens de jaren geboren waren
zwol van de barensveerdigheid,
lag de nood en de dood over 't braakland;
dood lag het vlak uit van het land,
geen wrakte spoelde naar het strand,
geen zon hield in de sferen stand
en mat er den tijdloop. -
Maar toen is het gloren der zon geboren,
wier vlammend, groot, rood hart
bestatigd en gespijkerd werd
als de ziel in het wiel van den tijdgang;
| |
| |
ze schitterde over dal en hil -
en 't bloeide - en blonk langs kaai en kil
en met haar stillen vasten wil
dreef ze den tijd voort. -
Maar eens gaat verloren dit zonnegloren
en 't kroost, de dagen-al,
wanneer dit stralenstrooisel zal...
zal verstuiven voor 't wuivende noodlot? -
En rusten zal dan weer de zee,
en rusten 't doode land gedwee,
en rusten al dit leven meê...
Hasa! Mevrouwen! Dat 's een lief choraal...
waar haalt ge 't toch vandaan?... Het wil haast schijnen,
of gij soms een geslagen nachtegaal
't Is om bij te kwijnen!..
Wees gerust... 't Is de aard...
de gansche boel nu, zoo hij ligt en staat?..
't Is de orchestratie van haar ouw' cantaat...
Profunda-Terra. - (Cantat)
De zonde is het stof in beweging,
de daad is de zonde in 't gedacht;
er is zonde in de kracht, die er meêging,
en zonde in de lokkende kracht...
| |
| |
Dat 's het lied van Moeder-Aard!..
Niet van de Moeder, die de bloemen baart,
de zonne toebloeit en de menschen voedt,
(want die woont boven), - maar van de Onder-Aard,
diep, duister, nutloos en wier voos gemoed
het leven-zelf verdoemt: onlevenswaard...
Profunda-Terra. - (Cantat)
De menschen, die gaan en die hooren,
van lijden en passie bewust,
en de dieren, die diep en verloren,
in schemering liggen gesust, -
en de bloemen, die bloeiend en lijdzaam
gedompeld in 't duistere zijn, -
ze noemen de ruimte en den tijd saam:
Vorstin en gekroond Soeverein! -
Maar heil wie noch lijden noch aanlust
Noch ziel draagt noch kloppende hert,
en de eeuwen verdoet in nirvaan-rust,
door de eeuwen oneindig inert...
Wat is dat nu voor oude-wijvenpraat?
Niet ieder zal begrijpen, wat ik zing!
Weet gij het, Wiete, gij een advokaat?
Dat is ‘askesis’, ziet ge, een heel diep ding,
zwaar om verstaan, maar maklik na te leven...
Waar staat dit geschreven?
Bij Boeddha, titel zeven!
| |
| |
mijn polivieën!.. 'k Lust al ruim zoo graag
een tafellieken en een goei karwei...
Dat klaart de hersens en dat smeert de maag...
Propos, 'k ga nog eens kijken naar den doode...
Boven de aarde en onder de aarde
Zoo zacht, zoo zacht als een nog zuigend vaarsje,
in moederliefde en zoetemelk gezoden...
Wittewiete. - (Subito attonitus-monstrat crucem, quam mortuus tenet)
Kijkt! Kijkt dan! Kijkt toch!
Lammeke-Smeerbuik. - (recedendo)
Heet zooals een kaarsje!..
Zie, Lamme, hoe hij bleek ziet!..
Och! om der liefde wil!..
| |
| |
Vox moribunda. - (Cantat)
Voor de menschen geen huis staat,
waar geen klacht, geen geruisch gaat!..
waar een hart niet verbloedt en een menschengemoed
niet in verdriet met een kruis gaat...
Lammeke-Smeerbuik. - (Pavescens)
Spraakt gij daar, Proke?...
Vox moribunda. - (Cantat)
Voor de menschen geen lied klinkt,
waar geen schreiend verdriet zingt,
dat bij iederen mensch alle weten en wensch
broos lijk een roos in den niet zinkt!..
o Proke, kom naast mij staan!..
Zie al die geesten... daar... op eene rij gaan!..
regem cui omnia vivunt!..
| |
| |
Door avond-aarde en zinnen-nacht,
heb ik mijn ziel U weergebracht,
dat zij mocht heilig zijn!
Ik heb gewild steeds wat Gij wilt,
met Uwen wil als met een schild
mijn been en borst gekroond!
Mijn Heer, o God, o Soeverein!
steeds heb ik trouw bewaard
Uw zuiver brood, Uw goeden wijn
en 't vuur in Uwen haard.
Van wilden wind en zonnegloed,
mijn voorhoofd was geblaakt
en 't schamel schoeisel van mijn voet
in 't zwerven moêgeraakt!
Ik wist, dat Gij op uur en tijd
uw trouwe dienaars binnenleidt,
de één voor en de ander na! -
Chorus mysticus (e longinquo)
Ego sum Resurrectio et Vita!
E. Fleerackers, S.J. |
|