Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 334] [p. 334] Allerheiligen Beata pacis visio... Nu dringt mijn droomend oog den Hemel binnen, waar levend Godes licht de lucht doorgloeit, ja, zelf de lucht is, die verzadend vloeit in 't diepste wezen der verrukte zinnen. Nu ziet mijn blijde ziel de duizendtallen van zilvren Englen, zwevend in die lucht; nu hoort mijn geest hun smeltend snaargerucht onzegbaar zoet door 's Hemels ruimten schallen. En wuivend staan de ceders en de palmen, onsterflijk, in d'onsterfelijken gaard; aan sterren lijkend, en met goud omblaard er bloemen bloeien die lijk wierook walmen. Daar woont en wandelt, in die wonderdreven, het blanke volk der Heiligen zonder tal, Dat ademt en voor eeuwig aad'men zal d'onsterfelijken dampkring van Gods leven. O, ziet ze gaan in smetloos reine kleeren! Van liefde straalt hun wezen, zingt hun mond de liefde doet hen streven, elken stond, met glanzende oogen, naar de Zon des Heeren. De Zon des Heeren, in de diepe verte daarginder zetelt, en haar felle gloed is 't brandend glanspunt, waar het leven zoet oneindig uitstraalt in hun aller herte. Zij zendt haar licht naar alle hemelzijden, en doet de zielen, in dien glans gebaad, van groote vreugde trillen, steeds verzaad en altijd langend naar dat warm verblijden. [pagina 335] [p. 335] Zoo gaan zij heen, en zingen zoete talen, en zien de bloemen en de sterren aan, doch wenden weer ter schitterende baan, om weer te zien het zaligend Zonnestralen. En telkens gaat dan, als het golvend bruisen der machtig-groote waatren van de zee, hun nieuwe jubel door de hemelsteê, opstijgend in onendig wisselend ruischen. Al de Engelen slaan dan aan hun gouden snaren, en 't zwellend koor ontlaat het machtig lied dat vult de verten van het vreêgebied, en doet door ieder versche vreugde varen. O wentelstroom van altijd zoeter weelden! O zee van liefde en diepe zaligheid! Geen tong en heeft u zingend ooit gezeid; geen brein voor u vindt weerdig-schoon verbeelden! O Hemel, die, bij droomend vóórbespieglen, de tranen van geluk me ontvloeien doet, hoe zal 't mij gaan als ooit mijn oog eens moet uw palmenkruinen zien van verre wieglen? Hoe zal mijn ziele dan, op lichte vleuglen zich reppen uit den band des lichaams heen, en spoeden naar het Licht der eeuwigheên, onstuimig wiekend als de stoutste veuglen? Hoe zal ik vliegen naar der Zonnen Zonne, en duiklen in den glans die haar omstraalt, en trillend meêdoen als het koor herhaalt - d' hoeveelste maal? - den lof der Levensbronne! O God, laat me eens dat eenig heil genieten! Met uwe kracht omgloei en wapen mij, opdat ik, ach, het niet onweerdig zij Uw eeuwgen gloed door mij te voelen vlieten! 1 Nov. 1907. Al. Walgrave, pr. Vorige Volgende