Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |||||||
Beethoven's levensgenooten
| |||||||
[pagina 314]
| |||||||
Beiden, bijzonder de jongere, waren goede pianisten, leerlingen van Mozart. Vorst Lichnowsky was voor Beethoven een vaderlijke vriend. Hij nam den toondichter ettelijke jaren als gast op in zijn huis, en had voor hem allerhande voorkomendheden. 's Vorsten edele gade, Vorstin Christiane, geboren Gravin von Thun, deelde in de vooringenomenheid van haar gemaal voor den grooten meester. Volgens Beethoven's eigen getuigenis, had zij hem wel ‘onder een glazen klok willen plaatsen, zoodat niets onweerdigs hem aan- of beroere’.Ga naar voetnoot(1) Steeds voor hem bezorgd, wist zij de eigenaardigheden van den meest in zich-zelven gekeerden en weinig met conventioneele begrippen ingelaten meester te verontschuldigen en beminnelijk te heeten bij de andere leden van hare hooge wereld.Ga naar voetnoot(2) Niet altijd liet Beethoven het zich welgevallen. Zijn Vlaamsch bloed was steeds gereed om naar het geniale hoofd te stijgen, en, volgens het zeggen van Mevrouw Cherubini, eene Parijzenaarster: ‘lachte hij ronduit met de hoogdravende vooroordeelen (der Weener damen) en maakte niet meer werk van eene vorstin dan van eene vrouw uit den burgerstand; alles bepaalde zich bij hem bij een beleefd woord.’Ga naar voetnoot(3) De vorst was niet gelukkiger dan de vorstin met den onafhankelijken toondichter. Bij hem was het te 4 uren middagmaal. ‘Nu moet ik,’ klaagde Beethoven, ‘alle dagen om half vier thuis zijn, mij wat opschikken, mijn baard afsnijden, enz. - Dat houd ik niet vol!’Ga naar voetnoot(4) ‘De vorst had eene zeer luide stem, gelijk een klok. Beethoven hoorde hem eens bevel geven aan zijn jager, in geval hij en zijn gast samen klingelden, den laatste eerst te bedienen. Onmiddellijk schafte zich Beethoven een eigen dienaar aan. Hetzelfde gebeurde toen de meester lust kreeg om te leeren rijden - eene snel vergeten kuur; de vorst liet hem over zijnen stal beschikken, doch Beethoven moest zijn eigen paard hebben.’Ga naar voetnoot(5) | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
Deze vlagen van onafhankelijkheid liet de goede vorst eenvoudig overwaaien. Ook later, toen Beethoven zijn dak wilde verlaten, liet hij hem begaan; doch het was hem eene behoefte geworden zijn vriend te zien en meermaals ging hij hem bezoeken. Beethoven woonde dan bij eenen kleermaker, die hem tegelijk tot dienaar strekte. ‘Volgens wederzijdsche overeenkomst moest de meester geen acht geven op 's vorsten aanwezigheid, om in zijnen arbeid niet gestoord te worden. Na een korten morgengroet, placht Lichnowsky 't een of 't ander muziekwerk te doorbladeren, den schrijvenden meester eene wijl te beschouwen en dan weer met een vriendelijk “Adieu” de kamer te verlaten. Zelfs aldus voelde Beethoven zich door dit bezoek gestoord en sloot somwijlen zijne deur. Onverdroten steeg de vorst dan weer de drie verdiepingen af. Doch als de kleerflikker-bediende in de voorkamer zat, bleef de vorstelijke Durchlaucht in diens gezelschap wachten, tot de deur openging en de vorst der toonkunde zich vriendelijk liet begroeten.’Ga naar voetnoot(1) Bij Vorst Lichnowsky werd alle Vrijdagen 's morgens muziek gespeeld. Buiten Beethoven waren daar, volgens Wegeler, ‘nog vier bezoldigde kunstenaren, namelijk Schuppanzigh, Weisz, Kraft en nog een ander (Link?), dan gewoonlijk nog een dilettant, Zmeskall.’Ga naar voetnoot(2) Dat was het beroemd kwartet dat vooreerst Beethoven's werken uitvoerde. Hun instrumenten, alle uitgelezen stukken: de eerste viool een Guarneri van 1718, de tweede viool een Amati van 1667, de altviool van 1690 en de cello een Guarneri van 1712, had Vorst Lichnowsky, op aandringen van Schuppanzigh aan Beethoven geschonken. Deze vermeldt ze in zijn testament van Heiligenstadt. Op de uitvoeringen bij Vorst Lichnowsky waren bijna altijd goede muzikanten en liefhebbers aanwezig. ‘De muzikanten bleven gewoonlijk na 't concert voor het eetmaal. Dan zaten kunstenaren en geleerden ondereen, zonder onderscheid van stand.’Ga naar voetnoot(3) | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
Anders zou Beethoven het toch niet geduld hebben, moeten wij Ries gelooven. Deze geeft nog de volgende staaltjes van 's meesters onverdraagzaamheid tegenover adellijken trots: ‘Als Prins Louis Ferdinand te Weenen was, gaf eene oude gravin een klein muziek-avondfeest, waarop Beethoven natuurlijk uitgenoodigd werd. Toen men het avondmaal ging nemen, waren aan 's prinsen tafel enkel de noodige plaatsen voor de hoog-adellijken, dus voor Beethoven geen. Hij stoof op, zeide eenige bitsigheden, nam zijnen hoed en ging heen. Eenige dagen later gaf Prins Louis een middagmaal, waarop een deel van 't zelfde gezelschap, onder ander de oude gravin, genood werden. Toen men aan tafel ging zitten, was de gravin aan de eene zijde van den prins geplaatst en Beethoven aan de andere, eene onderscheiding die hij altijd met genoegen herdacht.’Ga naar voetnoot(1) Wij, Nederlanders, deelen in dat genoegen! Zekere graaf Browne had aan Beethoven gevraagd drie marschen voor vier handen te schrijven: ‘Beethoven,’ zegt Ries, ‘componeerde een deel van de tweede marsch, terwijl hij, wat mij nog onbegrijpelijk voorkomt, mij tegelijkertijd les gaf over eene sonate, die ik 's avonds bij den zelfden graaf moest voordragen. Ook de marschen moest ik daar met hem spelen. Terwijl dat gebeurde, stond de jonge graaf P... in de deur der nevenkamer met eene schoone dame zoo luid en vrij te spreken, dat Beethoven, na veel vruchtelooze pogingen om stilte te verkrijgen, plotselings in 't midden van 't stuk mijne hand van het klavier aftrok, opsprong en heel luid zegde: “Voor zulke zwijnen speel ik niet.”Ga naar voetnoot(2) De trots van Beethoven tegenover den Weener adel is nog merkwaardiger als men gedenkt hoe de arme Mozart, in de keuken, bij de dienstboden moest eten, wanneer hij zijnen meester, den Aartsbisschop van Salzburg, te Weenen opzocht.Ga naar voetnoot(3) Van Vorst Lichnowsky of dezes gemalin had Beet- | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
hoven zulke behandeling niet te vreezen. Talrijk zijn dan ook de stukken die hij, uit dankbaarheid, zijn edelen beschermer opdroeg. Vooreerst de drie eerste trio's die aanleiding gaven tot het misverstand met Haydn. Het derde is inderdaad het schoonste en draagt al den echten leeuwenklauw. Voorts de zoo beroemde Sonate pathétique, door iedereen gekend en - ongelukkig! - door alle beginnelingen geradbraakt. Dan de schoone sonate in As dur, op. 26, het diepe thema met de wonderbare variaties, het Marcia funebre sulla morte d'un Eroe, somber-statig voorgeluid der treurmarsch die, in de Sinfonia Eroica, den dood van Beethoven's illusies over Napoleon, den dood van 's dwingelands geestelijk leven, zou bezingen. Ook Beethoven's tweede symphonie is Vorst Lichnowsky opgedragen. Ries verhaalt ons het volgende aangaande de eerste uitvoering van dit werk, dat, tegelijkertijd met 's meesters oratorio “Christus op den Olijfberg,” werd gegeven op den Weener schouwburg, den 5en April 1803. - “De repetitie begon 's morgens om acht uren, en van nieuwe stukken werden, benevens het oratorio, ook voor de eerste maal uitgevoerd: Beethovens tweede symphonie in D dur, het klavierconcerto in C moll en nog iets anders dat ik mij niet herinner. Het was eene schrikkelijke repetitie en om half drie stonden allen daar afgemat en min of meer misnoegd. Vorst Karl Lichnowsky, die van het begin af de repetitie bijgewoond had, liet groote korven vol boterhammen, koud vleesch en wijn halen, 't geen ook geschiedde en voor gevolg had, de goede luim weer in te brengen. Dan bad de vorst dat men nog eens het oratorio zou doorspelen, opdat het 's avonds recht goed zou gaan en het eerste werk van dien aard door Beethoven gecomponeerd op eene hem weerdige wijze voor het publiek zou worden gebracht. De repetitie ving dus weder aan. Het concert begon om zes uren, maar duurde zoo lang dat een paar stukken weggelaten werden.”Ga naar voetnoot(1) Vorst Karl Lichnowsky leefde tot 1814.Ga naar voetnoot(2) Hij mocht | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
dus zijnen lieveling aanschouwen in het volle bezit van zijne glorie. Zijn jongere broeder, Graaf Moritz, was voor Beethoven een levenslange vriend. Hem werd door den meester de teer-zingende sonate in E moll op. 90 (Nr 27) opgedragen. “De fijne zin van Graaf Lichnowsky,” zegt Schindler, ontwaarde in dit werk bijzondere inzichten en naarmate hij het bestudeerde werd hij in zijn vermoeden versterkt. Wanneer hij Beethoven hierover ondervroeg, was dezes antwoord dat hij 's graven liefdegeschiedenis in muziek had willen verhalen; zoo de graaf opschriften verlangde, dan mocht hij het eerste stuk betitelen: Strijd tusschen hoofd en hart, en het tweede: Samenspraak met de geliefde. - Na den dood van zijne eerste gemalin, was Graaf Lichnowky verliefd geraakt op eene hooggeschatte operazangster; zijne agnaten kwamen op tegen eene echtverbintenis en enkel in 1816, na ettelijke jaren twist, kwam hij er toe alle hinderpalen te overwinnen.’Ga naar voetnoot(1) Nevens de broeders Lichnowsky, waren de vorsten Liechtenstein, Lobkowitz en Kinsky ook bijzondere Beethoven-vereerders; maar wie vooral het voorbeeld gaf aan den hoogen adel, was 's meesters keizerlijke leerling: Aartshertog Rudolf. Deze vorst was de jongste broeder van Keizer Franz; in 1788 geboren, overleefde hij Beethoven enkel vier jaar (1831). Hij stierf als Kardinaal-Aartsbisschop van Olmütz. Zooals wij zagen, was het voor zijne inhuldiging dat Beethoven de onsterfelijke ‘Missa Solemnis’ schreef. In welk hoog aanzien de muziek aan het hof van Oostenrijk stond, wordt ons bewezen door het feit dat de keizer zelf (Keizer Franz) er op de concerten de eerste viool speelde. Keizerin Maria-Theresia, eene Napelsche prinses, droeg aria's voor of zong in meerstemmige operastukken. ‘Zij was heel en al kunstenares’, zegt Schindler.Ga naar voetnoot(2) Na den dood van deze vorstin (1807) was het uit met de concerten aan 't hof; maar toen richtte Keizer Franz zijn strijkkwartet in, dat hem overal volgde, zelfs te Parijs, in 1815, naar 't congres van Aken, in 1818. Hij zelf was | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
1ste viool; zijn generaal-adjudant, veldmarschalk-luitenant, vrijheer von Kutschera 2de viool; zijn eerste kamerdienaar alto, en de opper-kamerheer, graaf Rudolf von Wrbna cello.Ga naar voetnoot(1) Geen wonder zoo in zulk muzikaal midden Beethoven met alle voorkomendheid en vriendschap behandeld werd door zijn leerling, Aartshertog Rudolf. Doch daar ook liet het vrij en vrank karakter van den toonvorst zich niet aan banden leggen. Hij, die Goethe zijn trek verweet naar ‘hoflucht’, wilde door geen etiquette geplaagd worden. ‘Daardoor geraakte de omgeving van Aartshertog Rudolf dikwijls in groote verlegenheid’, zegt Ries. ‘In 't begin wilde men met geweld aan Beethoven leeren welke conventionneele vormen hij naleven moest; doch dit was hem onverdragelijk. Wel beloofde hij zich te beteren; daarbij echter bleef het. Eindelijk, eens dat men hem weer, gelijk hij dat noemde, hofmeesteren wilde, drong hij, in hooge opgewondenheid, tot bij den Aartshertog en verklaarde vlak af dat, bij allen mogelijken eerbied voor zijn persoon, hij zich niet kon houden aan al de stipte voorschriften die men hem dagelijks wilde opleggen. De Aartshertog lachte goedmoedig met dien uitval en gaf bevel Beethoven ongestoord te laten begaan: hij was nu eenmaal zoo en niet anders’.Ga naar voetnoot(2) Hoe hartelijk de betrekkingen waren tusschen toonvorst en keizerlijken leerling, blijkt uit volgend briefken:
‘Lieve Beethoven!
Met veel genoegen heb ik vernomen uit uwen brief van den 27en der vorige maand, dien ik eerst eergisteren avond ontving, dat gij aangekomen waart in mijn lief Baden; ik hoop u morgen voormiddag, als de tijd het u toelaat, te mijnent te zien, daar het verblijf van enkele dagen, dat ik hier genoot, reeds zoo voordeelig werkte op mijne gezondheid, dat ik, zonder dezelve te schaden, weer muziek kan hooren en zelf uitvoeren. Mocht uw verblijf in deze gezonde en schoone streek het zelfde uitwerksel op uwen toestand | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
hebben! dan ware ten volle het doel bereikt dat ik voorhad, toen ik zorgde voor eene woning voor u. Baden, den 7en Juni 1813. Uw vriend Rudolf’.Ga naar voetnoot(1)
Het was dus op aanraden en door bemiddeling van Aartshertog Rudolf dat Beethoven voor de eerste maal het vriendlijke Baden bezocht, een badoord in de nabijheid van Weenen. Dikwijls nog moest de vaak kranke meester er terugkeeren. Niet alleen met Beethoven's gezondheid overigens was de aartshertog bezorgd, ook over zijne geldelijke aangelegenheden bekommerde hij zich. In 1809 werd den toondichter door Graaf Truchsesz-Waldburg, opper-kamerheer des Konings van Westfalen, (Koning Jerome, Napoleon's broeder) de plaats aangeboden van Kapelmeester aan 't Casselsch hof. Gelijk het immer gaat, werd Weenen eensklaps gewaar welk verlies het zou ondergaan indien Beethoven de stad verliet. Eenige grooten kwamen dan bijeen en besloten onder hen te doen wat de eer van de keizerlijke stad vorderde. Aan den toondichter werd verzekerd eene jaarlijksche rente van 4000 fl. aldus verdeeld:
Beethoven had later allerhande last om dit geld te trekken, nadat de politieke verwarring de rente had doen dalen; zelfs moest hij, na Vorst Kinsky's dood, (1816) een proces voeren tegen dezes erfgenamen. Door Schindler wordt ons een schitterend tafereel opgehangen van de Weener hooge wereld, tijdens Beethoven's bloei-periode: ‘Van den adel in Oostenrijk kan men zeggen, dat onderricht en opvoeding, innerlijke en uiterlijke | |||||||
[pagina 321]
| |||||||
cultuur, ontwikkeling van wil en karakter, van verstandelijk leven in 't algemeen, in harmonieus evenwicht heerschten... Eene aristocratie die zulk een hoogen graad van beschaving had bereikt, en daarenboven over onuitputtelijken rijkdom beschikte, was wel in staat de belangen van kunst en wetenschap te bevorderen. Dat was inderdaad het geval bij de Weener edelen, doch vooral voor de toonkunde. Over 't algemeen werd de muziek zonder pronkzucht bemind, haar tooverachtige bekoring liet men op zich werken, al kwam zij van vier uitvoerders of van honderd; zij werd aangewend als een zeker middel om geest en gemoed te vormen en aldus aan de gevoelens eene edele richting te geven. Het Duitsche volk in zijn geheel was toen nog gewoon in zijne muziek te zoeken: eenvoudige grootheid, echte aandoening en rein menschelijk gevoel. Het begreep nog de kunst: het onuitsprekelijke en geestig verhevene uit het tooverrijk der tonen af te leiden en voor zich te winnen... “Wie het muzikale Weenen van toen niet gekend heeft, weet niet wat het heet onbevangen muziek te hooren en te genieten”. Zoo spraken de oude muzikanten later over die dagen’.Ga naar voetnoot(1) De groote namen van dezen adel heeft Schindler ons bewaard. Het waren: ‘de vorsten: Liechtenstein, Esterhazy, Schwarzenberg, Auersperg, Lobkowitz, Lichnowsky, Trautmannsdorf en Kinsky; dan de graven: Czernin, Erdödy, Fries, Appony, Sinzendorf, Harrach, en andere nog; namen van dewelke er vele prijken op de titelbladen van Beethoven's werken uit deze en ook uit de volgende periode’.Ga naar voetnoot(2) Niet enkel bij de mannen heerschte deze voorliefde voor de muziek; onder de warme Beethoven-vrienden waren ook eenige begaafde vrouwen - onder andere Barones Dorothea von Ertmann, een der beste pianisten van Weenen, door Beethoven geheeten zijne ‘Dorothea-Caecilia.’ Mevr. von Ertmann was geboren Graumann, uit Francfort am Main. Haar echtgenoot stond aan het hoofd | |||||||
[pagina 322]
| |||||||
van het K.K. infanterie-regiment ‘Hoch- und Deutschmeister’, welks muziekkorps, - dank zij de vorming door den overste gegeven, - uitmuntend was. ‘Deze kunstenares in den meest eigen zin van het woord’, zegt Schindler van Barones von Ertmann, ‘muntte vooral uit in het voordragen van het liefelijke, teedere, naïeve, zonder daarvoor het diepe en gevoelvolle te verwaarloozen... Wat zij daarin teweegbracht was bepaald weergaloos. Zij wist de meest verborgene bedoelingen van Beethoven's werken te raden met de zelfde zekerheid als stonden zij voor hare oogen geschreven. Ook in het nuanceeren der maat, wat in vele gevallen niet door woorden kan aangeduid worden, slaagde deze hoogbegaafde. Haar was de kunst eigen den geest van iedere phrase terug te geven in de gepaste beweging en zin aan zin kunstig te verbinden, zoodat alles gemotiveerd voorkwam. Onzen grootmeester vervoerde zij daardoor menigmaal tot hooge bewondering... Zij bracht in verscheidene door anderen veronachtzaamde stukken ongehoorde effecten voort... Wanneer zij bij voorbeeld het mysterieuze largo van het trio in D dur, op. 70, voordroeg, werd het bij de toehoorders een ademloos luisteren; maar dan overstelpte zij ze weer met liefdewonne door het spelen van het tweede deel der sonate in E (moll) op. 90.Ga naar voetnoot(1) Het gedurig weerkeerende hoofdmotief van dit stuk nuanceerde zij telkens anders, zoodat het nu eens koesterend en liefkozend klonk, dan weer zachtmelancolisch... Niet moedwillig waren deze uitingen. Zij sproten eerder uit het voorbeeld van Beethoven zelf, uit zijne eigene wijze van interpretatie... Niemand meer dan deze dame had zich die manier eigen gemaakt... Zij alleen was een conservatorium... Beethoven had dus meer dan eene reden haar te vereeren als eene priesteres der toonkunst...’Ga naar voetnoot(2) Aan deze hoogbegaafde droeg Beethoven zijne 28ste Sonate op (in A dur, op. 101) door Marx ‘de Sensitive’ geheeten.Ga naar voetnoot(3) Deze sonate inderdaad, zooals de vooraf- | |||||||
[pagina 323]
| |||||||
gaande die Graaf Lichnowsky's liefde-idylle zou verbeelden, ademt eene teederheid, eene innige streelende minzaamheid, schaarsch in Beethoven's werk, en die ik als het vrouwelijk element in zijn karakter zocht te bestempelen. Met recht werd zij opgedragen aan de vrouwelijke vertolkster van den meester, die, volgens Schindler's getuigenis,Ga naar voetnoot(1) enkel dat wilde uitvoeren wat met hare physieke kracht en haar vrouwetemperament overeenstemde. Ook de bijzondere tact van Barones von Ertmann in het vrij afwisselen van de maat kwam haar te pas in 't uitvoeren dezer sonate, zoo kiesch en gevoelvol. Aan dit werk hecht zich de bijzonderheid ‘dat, onder al de sonaten van Beethoven zij de eenige was, die in 's meesters leeftijd, in 't publiek werd voorgedragen; dit geschiedde op een concert door Schuppanzigh ingericht in Februari 1816, en de toondichter was er aanwezig. Hij had het spelen van zijn werk toevertrouwd aan eenen kunstig-ontwikkelden liefhebber, Stainer von Felsburg, na hem ingewijd te hebben in het poëtische van zijn gewrocht... Het eerste en derde stuk bestempelde de meester als “droomerige gewaarwordingen;” hun voordragen vordert vrije beweging.’Ga naar voetnoot(2) Beethoven stuurde zijn werk aan Mev. von Ertmann met den volgenden brief.
‘Weenen, 23en Februari 1816.
Mijne lieve weerde Dorothea-Caecilia! Dikwijls hebt gij mij moeten miskennen, daar ik U contrarie moest schijnen, aan de omstandigheden lag dat grootendeels, vooral vroegertijd, toen mijne wijze minder dan nu aangenomen werd. Gij kent de toespeling der ongeroepen apostelen, die vooruitkomen door gansch andere middelen dan het Evangelie; onder zulken heb ik niet willen gerekend worden. - Gelief nu te aanveerden, wat U dikwijls toegedacht was, en wat U moge brengen een bewijs mijner verkleefdheid aan uw kunsttalent en aan uw persoon. Dat ik U kortelings niet bij Cz.Ga naar voetnoot(3) kon hooren | |||||||
[pagina 324]
| |||||||
spelen, is aan mijne ziekelijkheid toe te schrijven, die eindelijk voor gezondheidskracht schijnt te willen wijken. Ik hoop haast van U te hooren, hoe het te St Pölten met de - gaat en of Gij ietwat houdt van uwen vereerder en vriend L. van Beethoven. Alle schoons aan uwen weerden man en gemaal van mij.’Ga naar voetnoot(1)
De ‘ongeroepen apostelen,’ volgens Schindler, waren de pianisten, die zonder ziel of zin op het instrument rammelden. Te St Pölten lag op dit oogenblik het regiment van Generaal von Ertmann. ‘Aan de A dur-sonate schakelden zich onmiddellijk de beide sonaten (voor piano en cello) in C en D dur, op. 102. De meester wijdde deze gedichten aan zijne hoogvereerde vriendin, Gravin Marie Erdödy, geboren Gravin Niszky, die hij reeds had uitgelezen door de opdracht der beide groote trio's, op. 70. Wat deze dame jaren lang voor Beethoven was, zegt een enkel woord: hij noemde ze zijnen “biechtvader.” Bij den adel der geboorte paarde zij den adel van 't gemoed... Gravin Erdöly veranderde nooit in haar echt vriendschappelijken omgang met den meester, noch in de hulde die zij hem openlijk bracht... Rond 1820 ging zij zich te München vestigen.’Ga naar voetnoot(2) Aldus Schindler over de tweede begaafde Beethovenvereerster. Gravin Erdödy schijnt omstreeks 1779 geboren te zijn; zij trouwde rond 1795 - dus in hare eerste jeugd - met den Hongaarschen graaf van dien naam. Uit haar eerste kraambed had zij eene ongeneesbare kwaal gehouden, zoodat zij niet meer dan twee, drie maanden op het jaar buiten haar bed overbracht. Desniettegenstaande had zij drie gezonde, bloeiende kinderen, die zij gedurig bij zich had. Muziek was haar eenig genot; met dikgezwollen voeten, hinkte zij van de eene piano naar de andere en speelde zelfs ‘Beethoven's zaken recht braaf... daarbij nog | |||||||
[pagina 325]
| |||||||
zoo vroolijk, zoo vriendelijk en goed,’ zegt Reichardt in een brief van 5 December 1808.Ga naar voetnoot(1) Deze ‘zeer nette, kleine, fijne’Ga naar voetnoot(2) dame was voor Beethoven eene trouwe vriendin; doch met haar ook rezen soms stormen op in 's meesters zoo licht opgewonden gemoed, zooals volgend briefken getuigt:
‘(Voorjaar 1809).
Mijne lieve gravin, ik heb gefaald, dat is waar, wil het mij vergeven, het is voorzeker geen opzettelijke boosheid van mijnentwege, indien ik u wee aandeed - sedert gisteren avond eerst weet ik juist hoe alles staat, en het doet mij diep leed dat ik zoo handelde, - wil uw biljet koelbloedig lezen en zelf oordeelen, of ik dat verdiende, en of gij mij daardoor niet zesvoudig vergolden hebt, indien ik u beleedigde zonder het te willen zend mij vandaag nog mijn biljet terug, en schrijf mij slechts eenige woorden, dat gij weder zoet zijt, ik lijd er oneindig door, indien gij dat niet doet, ik kan niets doen, indien dat zoo moet voortduren - ik verwacht uwe vergiffenis.’Ga naar voetnoot(3)
Steeds de zelfde Beethoven! warmhartig, eenvoudig van gemoed, nederig gelijk een kind en altijd gereed zijn ongelijk te bekennen. De omgang van den meester met zijn ‘biechtvader’ schijnt eenige jaren lang wat te verflauwen, tot, in 1815, de vriendschap weer opfleurt:
‘Den 29en Februari 1815.
Ik heb mijne weerde gravin uw schrijven met veel genoegen gelezen, evenals de vernieuwing uwer vriendschap voor mij. Lang was het mijn wensch u eens weder te zien, en zoo ook uwe kinderen, want hoewel ik veel heb geleden, heb ik toch mijne vroegere gevoelens voor kindsheid, voor schoone natuur en vriendschap niet verloren. - Het trio en alles, wat anders niet uitgekomen is, staat u lieve gravin van harte ten dienste - zoodra het geschreven | |||||||
[pagina 326]
| |||||||
is, zult gij het ontvangen. Niet zonder meegevoel en deelneming heb ik dikwijls gehoord naar uwen gezondheids-toestand, nu zal ik mij echter persoonlijk bij u aanbieden, en mij verheugen te kunnen deelnemen in al wat u betreft. - Mijn broeder heeft u geschreven, gij zult wat geduld met hem moeten hebben, hij is een echt ongelukkige lijdende mensch. - De hoop op de komende lente zal, zoo ik wensch, ook op uwe gezondheid den besten invloed hebben en u misschien in de beste werkelijkheid verzetten. - Vaar recht wel lieve weerde gravin, ik beveel mij aan uwe lieve kinderen, die ik in mijnen geest omarm - ik hoop u haast te zien. - Uw ware vriend Ludwig van Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
De broeder, Carl van Beethoven, waarvan er spraak is in dezen brief, was de vader van Beethoven's neefken. Krank was hij inderdaad; hij stierf in November van 't zelfde jaar. Nog andere brieven aan Gravin Erdödy handelen daarover. In den zomer van 1815 verbleef de gravin op haar buitengoed Iedlersee, met hare kinderen, hun magister Brauchle, den violoncellist Linke, een lid van Schuppanzigh's beroemd kwartet, en den Ambtman Sperl. Levendig was toen het verkeer met den waarschijnlijk te Brühl gevestigden meester:
‘Lieve lieve lieve lieve lieve Gravin ik neem baden die ik eerst morgen mag laten, derhalve zal ik u en al uwe lieven heden niet zien - ik hoop dat gij betere gezondheid geniet, voor betere menschen is het geen troost hun te zeggen, dat anderen ook lijden, doch vergelijkingen moeten altijd gedaan worden, en dan vindt men wel, dat wij allen maar enkel op eene andere wijze lijden, dwalen. - Neem voor u de beste uitgaaf (het beste handschrift) van 't kwartet (waarschijnlijk dat in F moll, op. 95) en geef tegelijk met een zachten handslag de slechte aan den Violoncello; zoodra ik bij u weer kan komen, zal ik zorgen hem in 't nauw te drijven, vaarwel, wil in mijnen naam uwe lieve | |||||||
[pagina 327]
| |||||||
kinderen omarmen, kussen, hoewel, het valt mij in, ik de dochters niet meer mag kussen, ze zijn immers al te groot, hier weet ik geen raad mee, gelief te handelen naar uwe wijsheid, lieve gravin uw ware vriend en vereerder Beethoven’.Ga naar voetnoot(1)
‘Mijne lieve weerde Gravin!
Gij begiftigt mij nu al weer, en dat is niet zooals het moet, gij ontneemt mij daardoor al de kleine verdiensten, die ik bij U kon hebben. - of ik morgen bij u kan komen, is onzeker, hoe zeer het ook mijn wensch is ___, doch binnen eenige dagen gewis, al was het maar 's namiddags, mijn toestand is tegenwoordig zeer verwikkeld, mondelings meer daarover, wille U groeten en al uwe mij lieve kinderen in mijnen naam aan uw hart drukken, aan den Magister eene zachte oorveeg, aan den Opperambtman een statig kniksken, den Violonzello wordt opgedragen zich op den linken Donau-oever te begeven en zoolang te spelen, tot alles van den rechten Donau-oever wordt overgetrokken, op deze wijze zou uwe bevolking rap toenemen ___ ik volg overigens getroost den weg over den Donau gelijk vroeger, met moed wint men overal, als hij rechtveerdig is. ik kus u menigmaal de handen, herinner U uwen vriend Beethoven Stuur dus liever geenen wagen, liever wagen! dan eenen wagen! De beloofde muziekstukken volgen uit de stad.’Ga naar voetnoot(2)
Hoe luimig dit briefken des te droever klinkt het volgende aan Magister Brauchle:
‘Lieve Brauchle!
Nauwlijks ben ik thuis, of ik vind mijnen broeder lamenteerend vragend naar de peerden - ik bid u, bewijs | |||||||
[pagina 328]
| |||||||
mij toch den dienst u naar Langen Enzersdorf te begeven wegens de peerden, neem op mijne kosten peerden in Allersee, ik zal het u hartelijk geerne vergoeden. - Zijne krankheid (mijns broeders) brengt al zekere onrust bij, laat ons toch elkander helpen waar wij kunnen, ik moet nu eenmaal zoo handelen en niet anders! - ik verwacht eene aanstaande vervulling mijner bede en een vriendelijk antwoord deswegen van u - spaar geene kosten, ik draag ze geerne. Het is niet de moeite weerd wegens enkele lompe gulden iemand te laten lijden - in ijl uw ware vriend Alle schoons der lieve Gravin. Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Nu zou de gravin zich nog meer verwijderen, waarschijnlijk naar een harer kasteelen in Hongarië. Haar vriend schrijft haar dien schoonen, weemoedigen brief:
‘Mijne lieve vereerde Gravin!
Zooals ik zie mocht mijne onrust voor U ten aanzien uwer reis in uwe gedeeltelijke pijnen op uwen reisweg reden vinden, - doch gij schijnt werkelijk het doel te kunnen bereiken en zoo troost ik mij, en tegelijk spreek ik u zelve nu troost toe, wij geëindigden met den oneindigen geest zijn enkel voor lijden en vreugde geboren, en bijna zou men kunnen zeggen, de uitstekendsten krijgen door lijden vreugde. ik hoop nu haast weer tijding van u te ontvangen, veel troostelijks moet u door uwe kinderen geworden, wier oprechte liefde en het streven naar alle goed voor hunne lieve moeder reeds eene groote belooning voor haar lijden kunnen zijn. - Dan komt de vereeringsweerde Magister uw trouwste schildknaap - dan veel ander gepeupel waaronder de gildemeester Violoncello,Ga naar voetnoot(2) het nuchter Gerecht in OpperambtGa naar voetnoot(3) - waarlijk een gevolg waarnaar menige koning zou uitzien. - Van mij niets - dat heet van niets niets. - God geve u verdere kracht om | |||||||
[pagina 329]
| |||||||
tot uwen Isistempel te geraken waar het gelouterde vuur al uwe kwalen moge verslinden en U als een nieuwe feniks moge doen oprijzen. Weenen op den 19 Wijnmaand 1815. In ijl Uw trouwe vriend Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Wat al verheven gedachten was het Beethoven's ‘biechtvader’ gegeven te vernemen! Men weet niet wat meest te bewonderen, of de hooge vlucht van den geest, of de diep-christelijke opvatting der smart, of het nederige van 't gemoed - van niets niets! Enkel genialen hebben zulk een klein gedacht van het eigene. Ook Beethoven's gevoel voor familieleven, zijne genegenheid voor kinderen komt uit in dien prachtigen brief. Welhaast ging hij daar mogen aan toegeven, door het adopteeren van zijn neefken. Daarop zinspeelt zijn volgende brief:
‘Weenen, den 13en Mei 1816.
Mijn weerde lieve vriendin!
Gij zoudt misschien en met recht gelooven, dat uw aandenken volkomen in mij is uitgedoofd, maar dit is enkel schijn, mijns broeders dood veroorzaakte mij groote smart, doch daarna groote inspanning, om den mij lieven neef te redden uit de handen zijner bedorven moeder, dat gelukte, echter tot hiertoe kon ik nog niets beters voor hem doen dan hem in een Instituut te besteden, zoo dus van mij verwijderd, en wat is een Instituut in vergelijking met de zorgen eens vaders voor zijn kind, want zoo beschouw ik mij nu, en heen en weer zin ik, hoe ik dat mij dierbaar kleinood nader bij mij kan hebben, om gezwinder en voordeeliger op hem te kunnen werken, - doch hoe moeilijk is dat voor mij! - Nu is mijne gezondheid ook sedert 6 weken wankelend, zoodat ik meermaals aan mijnen dood, edoch niet met vrees denk, enkel voor mijnen armen Karl sterf ik te vroeg. Zooals ik uit uwe bladzijden aan mij zie, lijdt Gij | |||||||
[pagina 330]
| |||||||
ook wel zeer, mijne lieve vriendin. Het gaat anders niet met den mensch, ook hier moet zich zijne kracht vertoonen, dat wil zeggen, volharden zonder te weten en zijne nietigheid voelen en weder zijne volkomenheid bereiken, waartoe ons de Hoogste daardoor wil weerdig maken. - Linke zal nu wel reeds bij u zijn, moge hij bij u vreugde wekken op zijne darmsnaren. - Brauchle zal zich zeker niet van Brauchen verwijderen, en gij zult gelijk altijd dag en nacht van hem gebruik maken.Ga naar voetnoot(1) - Wat den vogel betreftGa naar voetnoot(2), ik verneem, dat gij met hem niet tevreden zijt, hoe dat komt, weet ik niet, gij zoekt, zoo ik hoor, een anderen hofmeester; wil niet overijlen en maak mij met uwe inzichten en uitzichten daarin bekend, misschien kan ik u goede wenken geven, misschien ook doet gij aan den Sperl in de kooi onrecht.Ga naar voetnoot(3) - Uwe kinderen omarm ik en druk het in een Terzett uit zij zullen wel dagelijks vorderingen maken in hunne volmaking. - Laat mij recht gauw, heel gauw weten, hoe gij het hebt op de kleine nevelvlek der aarde, waar gij nu zijt, ik neem voorzeker, zelfs als ik het niet altijd aanstonds toon of uit, groot deel in uw lijden en vreugd. Hoe lang blijft gij nog, waar zult gij daarna leven? - Met de opdracht der Violonschell-Sonaten zal eene verandering gebeuren, die echter U en mij niet zal veranderen. Lieve dierbare Gravin in ijl uw vriend Beethoven’.Ga naar voetnoot(4) (Adres): ‘Madame la Comtesse d'Erdoedy née Comtesse Nizky à Padua (en Italie).’
Zooals blijkt uit het adres van dezen brief - waarin het Beethoven-gemoed zoo volkomen uitstraalt met zijne kinderlijke vroolijkheid brekend door de mannensmart - was | |||||||
[pagina 331]
| |||||||
Gravin Erdödy naar Italië gereisd. Hare kinderen had zij op haar familiegoed in Kroatië gelaten. Daar stormde haar eenige zoon Fritzi op eenen morgen de kamer zijner zuster Marie binnen, kloeg over hoofdpijn en zonk dood voor hare voeten. Nog was Beethoven's brief niet vertrokken, toen hij dit vreeselijk ongeluk vernam. Hij schrijft dus den 15en Mei weer aan zijne arme vriendin, doch dezen brief laat ik onverlet om enkel den laatsten nog mee te deelen van den meester aan zijn hooggeschatten ‘biechtvader’:
‘Heiligenstadt, 19en Juni 1819.
Mijne vereerde lijdende vriendin! dierbaarste gravin.
Te veel ben ik dezen tijd overendweergeworpen, te zeer met zorgen overladen en van den 6en October 1816 af altijd ziekelijk; sedert 15en October overviel mij een sterk ontstekings-chathar, waarmee ik lang in bed blijven moest, zoodat het verscheidene maanden duurde, vóór ik maar eventjes uitgaan mocht, de gevolgen daarvan waren tot nu toe nog onuitroeibaar, ik veranderde van arts, daar de mijne, een listige Italiaan, zulke bijbedoelingen op mij had en hem redelijkheid zoowel als doorzicht ontbrak; dit geschiedde in April 1817. Ik moest dan van den 15en April tot 4en Mei alle dagen 6 poeiers gebruiken, 6 koppen thee; dat duurde tot 4en Mei; van dien tijd af kreeg ik weer een soort poeier waarvan ik er weer 6 per dag moest nemen, daarbij moest ik mij 3 maal met een volatile-zalf insmeren, daarmee reisde ik hier naartoe, waar ik baden neem. Sedert gisteren kreeg ik nu weer een medicijn, namelijk 1 tinktuur waarvan ik weer 12 lepels per dag moet nemen. Alle dagen hoop ik het einde van dezen bedroefden toestand, alhoewel het wat gebeterd is, schijnt het toch nog lang te moeten duren vóór ik gansch genezen ben. Hoe zeer dit alles op mijn bestaan moet werken, kunt Gij denken! Mijn gehoortoestand is verergerd, en eertijds reeds niet in staat zijn voor mij en mijne noodwendigheden te zorgen, wat nu als nog... en mijne zorgen zijn nog vergroot door mijns broeders kind. Hier heb ik niet eens eene ordentelijke woning, daar het mij moeilijk wordt, voor mij zelf te zorgen, wend ik mij nu tot dezen dan tot | |||||||
[pagina 332]
| |||||||
genen, en vaar overal slecht, en ben een buit voor ellendige menschen. Duizendmaal heb ik aan U, lieve vereerde vriendin gedacht en nu ook, maar mijn eigen leed drukte mij ter neer. C. heeft mij Linke's brief overgemaakt, hij is bij Schwab, ik heb hem kortgeleden geschreven, om te hooren, wat de reis naar U wel zou kunnen kosten? heb echter geen antwoord gekregen; daar mijn neef vacancen heeft van den laatsten Augustus tot einde October, kon ik misschien alsdan, moest ik hersteld zijn, tot U komen, zeker zou het ons aan kamers om te studeeren, en een gemakkelijk bestaan niet ontbreken, en was ik eens een tijd lang onder oude vrienden welke ondanks dit of dat duivels-menschen-tuig mij nog altijd bijgebleven zijn, dan zouden misschien gezondheid en vreugde wederkeeren. Linke moest mij schrijven hoe ik de reis het minst kostelijk zou kunnen doen, want ongelukkig zijn mijne uitgaven zoo groot en door mijn ziek zijn, daar ik weinig kan schrijven, mijne inkomsten klein en dat klein capitaal, dat ik van mijn afgestorven broeder kreeg, mag ik niet aanraken, daar mijne wedde altijd minder en bijna niets is, moet ik dat bewaren. Openhartig schrijf ik u dierbaarste gravin, doch wil even daarom niet verkeerd verstaan, ik heb niets noodig en zal gewis niets van u aannemen; de zaak is enkel op de hoogst-mogelijk spaarzame wijze tot u te komen; alles zonder onderscheid is thans in den toestand daarop te denken, mijne vriendin zij derhalve hierover niet bekommerd. Ik hoop dat uw gezondheid in steeds meer gewenschten toestand is, dan ik vroeger vernemen moest. Moge de Hemel toch uwen kinderen de voortreffelijkste moeder bewaren, ja reeds enkel om wille van hen zoudt Gij de hoogste volheid der gezondheid verdienen. Vaarwel! beste vereerdste gravin, laat mij welhaast van u hooren. Heiligenstadt 19en Juni 1817. uwen waren vriend Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Met dezen jammerbrief moeten wij afscheid nemen van Beethoven's vrienden en vriendinnen. Gravin Erdödy | |||||||
[pagina 333]
| |||||||
overleefde den meester nog tien jaar; doch sedert 1820 verdwijnt zij uit Beethoven's leven, en een geheim zweeft over haar lot en over dat harer kinderen. Dat Beethoven zoo openhartig alles met haar behandelde, spreekt voor den adel van haar eigen natuur. Vond de toondichter nooit de vrouw die hem haar gansche leven en liefde zou wijden, dan toch had hij toegewijde vriendinnen. In een volgend hoofdstuk zullen wij van naderbij onderzoeken de smarten van het steeds liefdedorstig hart des grooten, genialen mans.
24en Mei 1908. M.E. Belpaire. |
|