Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Avondzon Het wijde woud laat in de loome lucht zijn regenzware groene wimpels hangen, en door 't geruisch van 't stervend dag-gerucht weerklinkt de klare klank der merelzangen. Oranje-rood verzinkt de zon in 't woud wiens dikgetakte kroon laait in de stralen, naar 't ver kasteel dat haar is opgebouwd in eindloos-diepe en heimnisvolle dalen. Met bloênde voren is de lucht doorploegd, de wolken, die nog even tintellachten in volle zonneweelde, staan bedroefd en weggepeinsd in roode treurgedachten. Hun breede mantel dekt het kleurenspel der witbebloemde wei, die haar festoenen voor 't woud spant, waar, op donkre stammen, hel te pronken hangen al de zonblazoenen. Een golving rozer weelde ziet ge slaan door 't woud, de varen schittren van topazen, op roô bazuinen langs de stronken staan de stralen 't afscheidslied der zon te blazen. Nu treen in maagdenstoet de stralen heen, hun slijpen slepen langs de stille struiken, eerbiedig volgen ze op haar roze schreên hun koningin, - een laatste lach, - ze duiken. En alles wordt zoo lusteloos, zoo stil; het nedernijgend woud bedroomt de spelen der grijze nevels, - nog een droef getril valt door de bange verte uit tortelkelen. [pagina 237] [p. 237] O Zon, die nooit ontwordt of ondergaat, en onbewogen aldoor licht en leven breedgutsend neerspoelt over al wat staat in uwen gullen glans te schitterbeven! O heimnisvol begloorde verte-Stad, wier machtge koepels, rustig in de transen van eindloos verren vrede, staan bespat en druipen van 't gelaai der glorieglansen; wier lichtgekeide straten, goudbeboord, en héél vermooid met lommermilde palmen, weerklettren van gezang, dat immer voorten wegdrijft voor 't gedein van nieuwe psalmen; O 'k voel wel diep mijn arme ziel een straal uit U, mijn Zon, en levend slechts om 't leven waarheen 'k me weet bij elken ademhaal steeds dichter op den stroom der hoop gedreven. En luistrend staande in 't luidop-droomend woud, hoor 'k in 't geneur der onbestemde zangen van dezen grootschen avond, duizendvoud herhaald het lied van mijn zoo diep verlangen. O hemelZon - en Stad! - in stil geween bedenken we uwen glans, en hoopvol schrijden we U tegen, banend ons door 't donker heen 'nen weg naar eindelooze glorietijden. Westerloo. Joz. De Voght. Vorige Volgende