| |
| |
| |
Het Schaepman-gedenkteeken te Rijsenburg
De 14e Juli was voor 't katholieke Nederland een historische dag.
Hij, die den 21en Januari 1903 in zijn Rome werd begraven, ging nu in zijn Rijsenburg verrijzen. Enkele dagen na zijn vereerden Potgieter te Zwolle.
In de groene vlakte vóor 't Seminarie waren duizenden samengestroomd uit de bijzondere treinen en trams die van Utrecht en Arnhem naar Driebergen kwamen gestoomd.
Een commissie had jarenlang de gelden ingezameld voor een gedenkteeken, dat Holland's grootsten katholiek na vader Vondel waardig zou zijn. De uitslag der prijsvraag had de jury niet voldaan; en op ieders aandringen trad uit den schoot van die jury de groote oude Cuypers zelf op, om een ontwerp te maken.
Nu kon men gerust op iets prachtigs vertrouwen; en de scharen stonden vol verwachting rondom die omhulde massa, door een ijzeren hek met drie granieten banken omsloten. Heinde en verre wapperden feestvlaggen en zwierden festoenen op torens en villa's. Mannen van alle standen stonden daar: vooreerst de familie van den Doctor: zijn broeder Edward, zijn oom H. Schaepman, zijn neven Mgr Dr A.C.M. Schaepman, president van 't Rijsenburgsche Seminarie, en Th.T.M. Schaepman, 1e luitenant der infanterie te Breda.
Dan de hoogwaardigheden der Kerk: Mgr Dr Brouwer, vicaris-generaal, Mgr Roes, deken van Utrecht, Mgr Van Heukelum, pastoor te Jutfaas, (Schaepman's vaderlijke vriend), deken Le Blanc, pastoor te Everdingen, deken van Rossum, pastoor te Benschop, deken Aukes van Leeuwarden, pastoor Eppink van Groningen, A. Van Schaik, president van het Kuilenburgsche Seminarie, Pfr. J.V. De Groot, O.P., heel het onderwijzend personeel van 't Seminarie te Rijsenburg; en onder de menigte priesters de vertrouwden van den Doctor: Mgr Dr A. Jansen, pastoor te Brennik, Dr Ariëns, pastoor Bult van Barnevelt, pastoor Schräder, van Hilversum, pastoor Reymer, Mgr Dr Nolens, Pastoor Dr Van Zinnicq Bergmann, te Tilburg. Op de voorbehouden leeken-plaatsen zaten de officiëele personen: Kolkman, Minister van Financiën, Nelissen, Minister
| |
| |
van Justitie, Bevers, Minister van Waterstaat, de oud-Ministers Loeff en Harte van Tecklenburg; Van der Biezen, Bosch van Drakenstein, Prinzen, Waterschoot van der Gracht, Van Basten Batenburg, leden der eerste Kamer; en uit de tweede Kamer Aalberse en Regout; de hoogleeraren Van der Wyck en De Louter uit Utrecht. Een der puikste groote-koppen-bij een komsten die Holland in den laatsten tijd samenzag. En dan verder op 't plein en heel ver de straat op die onafzienbare menigte menschen vooral uit de volksklasse, door Schaepman bemind ten koste van vele levensjaren.
Juist op den middag kwam Mgr Van de Wetering, de aartsbisschop van Utrecht aan; dadelijk vervoegden hem Mgr Brouwer en Mgr Roes, en de beide Ministers Kolkman en Bevers: en het omhulsel viel. De kolos werd begroet door 't verblindende licht van den gouden zomermiddag, door 't gejuich van duizenden en door 't schetterend welkom der fanfaren.
Daarna sprak van Hinsberg, de welsprekende Rijsenburgsche professor, de feestrede uit; treffend als tekstkeuze, die lijfspreuk van den grooten redenaar: Gods vrije zon.
‘Hij was een zonnekind, Dr Schaepman. O, mocht ik u op deze plek verraden, wat ik zelf ondervond van dezen grooten, blijmoedigen man; zooals hij was in zijn dagelijksch leven, op zijn breede schouders torsend den zwaren last van zijn veelomvattenden arbeid, soms gemoedelijk zuchtend over de zorgen, die het leven ook hem niet gespaard had, blij-genietend toch van de kleine Godsgaven, die hetzelfde leven bieden kan en hem ook wel geboden heeft, en er van mededeelend met een hand die geen tellen had geleerd en nooit wist, wat de andere zoo juist had gegeven. Mocht ik hem schetsen met dat fijn besnaard hart, dat klopte in dat zwaargebouwde lichaam en voelde voor den stoeren zeeman en voor de teedere moeder, dat ruim was als zijn blik die heel de wereld overzag! Hij was een kind van de zon!
De vrije zon!... Naar vrijheid hijgde de Staatsburger Schaepman.... Ik weet waar ik sta en spreek tot het geheele land, dat zich zelf heeft geëerd in de hulde hier een zijner groote zonen gebracht. Daarom juist zeg ik: het hoogste en liefste wat gij hebt, zocht Schaepman overal, altijd: Vrijheid voor het kind en de school, voor de ouders en het huisgezin; vrijheid voor den arbeider, die naar welstand streeft, voor den werkgever, die moet kunnen leiden en besturen; vrijheid voor handel en nijverheid, voor wetenschap en kunst; voor den volksvertegenwoordiger en voor de Kroon; voor Staat en Kerk....
Vrijheid voor waarheid en recht! want wie voor leugen en onrecht de vrijheid opvordert, wordt een bedrieger en een
| |
| |
dwingeland. Maar al behoorde Schaepman tot hen, die gelooven in een onfeibaar gezag in deze feilbare wereld, al zou hij ook, door wie hij zijn overheid wist teruggeroepen, gekeerd zijn als een kind dat moeders stem vernam, toch gaf dat geloof en die gehoorzaamheid slechts leiding aan zijn vrijheidsgeest, zonder dien te verzwakken of te dooden. De wetenschap, dat hij de waarheid had, deed hem nooit in zelf-genoegzaamheid uit de hoogte neerzien op een ander. Hij zou bij niemand misleiding of kwade trouw veronderstellen. Integendeel. Hij wist te goed, dat het geloof een gave is en bad zijn priesterbede van ganscher harte aan het sterfbed van den eerlijken tegenstander, die niet als hij geleefd had en geloofd. Hij had genoeg zelfkennis om de fouten en gebreken van anderen niet al te streng te beoordeelen. Hij was vooruitstrevend genoeg om, waar nog verdedigd kon worden, niemand prijs te geven, te orthodox om onder de leuze van nieuw weten het oud gelooven in te boeten. Hij was, wat men noemt, rond en goed, trouw en eerlijk in zijn vrijheidsliefde...’
Na die zeer geslaagde rede droeg Mgr Brouwer, namens de Commissie voor het Schaepman-monument, het gedenkteeken in eigendom en onderhoud op aan het Groot-Seminarie, 's Doctors geliefde leeraarsgesticht. Dankbaar-welsprekend werd het aanvaard door den president Mgr A. Schaepman.
Daarop de cantate. De muziek, uitgevoerd door een koor theologanten met medewerking der harmonie van Driebergen-Rijsenburg, was het werk van Van Schaik, president van het Kuilenburgsche Seminarie, waar Schaepman zijn eerste collegejaren doorbracht, en de Rijsenburgsche prof. Jansen maakte den tekst, die hier volgt:
Treed, Schaepman, voor! Heel Neerland laat verrijzen
Uw beeld, waardoor het eert zijn grooten zoon.
Wij stemmen in om uwen naam te prijzen
Uit volle borst met luiden jubeltoon.
Grootvorst door 't woord! Hoe wist gij 't volk te treffen,
Te winnen door uw overredingsgloed,
En aller ziel geestdriftig op te heffen
Tot kloeke dâan en hoogen offermoed.
U, Leeraar dank, die van uw machtig weten
Aan ons, aan allen deelde in overvloed;
Der wijsheid woord, door de uwen nooit vergeten
Wordt wil en wet der mannen van uw bloed.
| |
| |
U, Harpenaar, die met uw forsche akkoorden,
Waaruit uw hooge geest en ziel weerklonk,
De majesteit der Schoonheid kleedde in woorden,
Waarin genie bij Gods genade blonk.
U, Staatsman vroed! Gij schouwdet in 't verleden
De toekomst in. Steeds vooraan in 't gevecht,
't Vizier omhoog, hebt gij tot 't eind gestreden
Voor Vorst en Volk, voor waarheid, vrijheid, recht.
Geest en gemoed, u zelf hebt gij gegeven
Als Neerlands zoon aan 't dierbaar Vaderland,
Als priester Gods uw volle zieleleven
Aan Christus' Kerk in liefde en trouw verpand.
Fier op uw leus hebt gij den draak doorstoken,
Gij, Ridder zonder vrees en zonder blaam,
Op logen, dwang en onrecht U gewroken.
Heil U, gij reus, onsterflijk blijft uw naam!
Na die lang-bejubelde cantate, legde Mevr. van Vollenhoven, in wier edel huis Dr Schaepman zoo welkom was, een prachtigen krans aan de voeten van haar grootsten vriend; ook de studenten van 't Seminarie brachten hun eerekroon; maar nog hartroerender was de bloemenhulde die de lieve juffer Kolkman, 's Ministers dochter, aan haar peter Schaepman bracht.
* * *
Het voetstuk van 't machtige monument is in blokken ijzersteen, cirkelvormig aangelegd. Daarop rijst een zeshoekige gothisch bewerkte zuil, 10 meter hoog. Aan de voorzijde, naar de straat, staat het standbeeld: Priester Schaepman, de rechterhand gebiedend geheven, en de linker steunend op een bundel papieren: Onderaan het indrukwekkend levensgroote beeld, Schaepman's leuze: Credo pugno, gebeiteld in 't goud; daaronder 't naam- en datum-schrift: Dr Herman Johan Aloysius Maria Schaepman, geboren te Tubbergen, den 2en Maart 1844, overleden te Rome, den 21en Januari 1903, en aldaar op het Campo Santo dei Tedeschi begraven.
Vijf reliefs op de pyramide-vlakken: In 't vak rechts van 't standbeeld is gebeeldhouwd de Staatsman, sprekende in de Tweede Kamer en wijzende den waren weg, omgeven door zijn
| |
| |
luisterende vrienden van verschillende richting: Kolkman, de Beaufort, Kuyper, Goeman Borgesius, van Houten. Daaronder is gebeiteld uit Schaepman's O' Connell: ‘Hij heeft zijn vaderland lief gehad met een liefde, die alles overtrof, die geen offer te groot, geen inspanning te machtig deed achten, met eene liefde, die hem alles heeft doen vergeten, alle verwaarloozing, minachting, vergetelheid, verwerping.’
Links staat de Volksman in een vergadering aan 't volk verkondigend de blijde boodschap zijner katholieke democratie. En daaronder een tekst uit Schaepman's Görres: ‘Waar van den strijd voor waarheid, recht en vrijheid wordt gewaagd, waar tot mannelijk pal staan wordt gemaand, waar tot kloekmoedig voorwaarts schrijden wordt geroepen, daar is zijn naam een wachtwoord en een leus.’
Het derde vak geeft den Priester, mislezend, richtend naar 't Seminarie zijn ‘Dominus vobiscum’, met een citaat daaronder uit Schaepman's Alberdingk Thijm: ‘Hij heeft zijn deel gevonden, het middenpunt van zijn streven en strijden, zijn leven en lijden, in de katholieke Kerk. Aan haar heeft hij gewijd al de teederheid van den zoon, al de geestdrift van den zanger, al den ernst van den vorscher, al de kracht van den man.’
In 't vierde vak wordt de Hoogleeraar voorgesteld, kerkgeschiedenis en geestdrift doceerend aan zijn theologanten; en daaronder een woord uit zijn Wachter: ‘De historie is de dienares van God en haar feiten vormen een wolk van getuigen rondom de onfeilbare waarheden door God op den bodem der geschiedenis gelegd. Die feiten omgeven het geloof als een breede hofstoet, in blanke gewaden gehuld, den lof zingende des Konings, hoog prijzende zijne waarheid.’
't Vijfde reliëf vereeuwigt den Dichter in zijn studeerkamer, bevolkt met idealen; en 't arduin zingt mee de prachtige stroof uit zijn Vondel:
‘Dichter zijn, 't is de aard beheerschen,
Met onbreekbren vorstenstaf.
't Is de volle kracht bezitten,
Die de Schepper 't schepsel gaf.
't Is als de aadlaar opwaarts stijgen,
Met den blik omhoog gericht,
Om den vollen straal te vangen
Van het gouden zonnelicht.’
En 't Centrum gaat aldus voort met de beschrijving: ‘De zes pijlers die de vakken steunen... dragen in verband met de
| |
| |
daaronder in beeldwerk voorgestelde hoedanigheden van den gevierden man, symbolen van eenige der deugden en gaven, die in hem op meer bijzondere wijze hebben uitgeblonken.
Rechts boven het standbeeld het geloof (fides); links de moed (fortitudo); rechts boven de naar het seminariegebouw gerichte zijde de liefde (charitas); links daarvan de wijsheid (sapientia); op de beide overige de rechtvaardigheid (justitia) en de volharding (perseverantia).
Uit en door het geloof toch leefde de groote Christen, uit het geloof schepte hij den moed tot onversaagden strijd voor dat zelfde geloof.
Het geloof was een licht, de rechtvaardigheid een richtsnoer voor den Staatsman zoowel als voor den volksman. Het eene verscherpte zijn blik in moeilijke vragen op wetgevend en maatschappelijk gebied, het andere deed hem ieders rechten eerbiedigen, zich tegen elke aanmatiging verzetten.
De wijsheid was het kenmerk van den geleerde zoowel als van den priester en den dichter. Hooge wijsheid sprak uit zijn onderwijs, uit zijn poëzie, uit zijn andere geschriften.
De deugd echter, die met het geloof, geheel zijn leven en werken beheerschte, was de liefde - tot God op de eerste plaats en dan tot den evenmensch - de liefde voor het vaderland en voor al wie er met hem toe behooren - de liefde voor al wat, zwak en miskend, zijn hulp en verdediging behoefde.
Volharding eindelijk deed hem, ten spijt van teleurstelling en tegenspoed, getrouw blijven aan de eens aanvaarde taak, en zoo de eerlijke overwinningen bevechten, wier vruchten het dankbaar nageslacht duurzaam zal genieten.
In de zes tympanen of frontaal-velden staan gebeiteld, aan de voorzijde, Schaepman's blazoen als schrijver: een gouden pen over een veld van azuur met de zinspreuk: Credo pugno; boven de afbeelding van den priester het zegevierend Kruis, herinnerende aan Christus, den Koning, Wiens trouwe dienaar hij was, rechts daarvan de Alpha, links de Omega.
Ter voorzijde, rechts van het blazoen en boven de voorstelling van den Staatsman, zegt ons het monogram van Christus, dat Diens wet de grondslag voor alle staatsmanswijsheid en wetgeving moet wezen; terwijl links het monogram van Maria ons spreekt van de kinderlijke liefde van den in het monument verheerlijkte tot de Heilige Moedermaagd en zijn blakende ijver voor de eer van Haar, Wier lof de priester menigmaal in zoö heerlijke taal verkondigde en de dichter in zoo bezielde akkoorden bezong.
De bekroning van het geheel, zijnde een voorstelling van
| |
| |
den ridderlijken heilige, St. Joris op den helschen draak zegevierend, vat geheel de strekking van het monument nog eens kort samen. Verlicht door het geloof, heeft Schaepman als priester, als burger, als staatsman, als leeraar, als volksman, als dichter, zich met al de heerlijke, hem door God geschonken talenten, geheel en al met de zegenrijkste gevolgen voor Kerk en maatschappij, gewijd aan den strijd tegen het gedrocht van leugen en onrecht, voor waarheid en recht: Credo pugno!’
* * *
Zoo staat hij daar, rijzend boven zijn volk, voor altijd nu, juist gelijk hij bij zijn al te kort leven rees boven dat volk, kophoog door zijn gestalte, zijn ziel en zijn genie. Zoo staat hij daar ten eeuwigen trots van de Nederlandsche geslachten die hem zullen komen groeten, als den patroon van al de grooten in kunst en wetenschap en staatsbeleid, hij van wien Dr Kuyper getuigde: ‘Zelden zag de geschiedenis in éen man zooveel gaven vereenigd.’ Zoo staat hij daar en zal hij blijven staan, voor of tegen alle modernen, die zijn of die zullen zijn, en die nog altijd het raadsel hebben op te lossen hoe die éene man was wat zij vooralsnog allen te zamen niet waren.
Wij ook, wij brengen daar aan zijn arduinen roem ons nederig eeresaluut. En toch wil ons hart nog altijd liever naar ginder, waar hij ligt op de plaats die hij zelf voor 't laatst heeft gezocht, naar dat Rome waar hij heenstrompelde met zijn afgebeuld hart om er te genezen of te sterven. Naar zijn Rome moest hij, bij zijn Paus Leo, die driemaal zijn handen had gelegd op het hoofd van zijn lieven Hollander, die hem driemaal had gemaakt tot zijn man van wapenen. Zijn Paus had het hem immers nog kort te voren gezegd: ‘Tu es le plus fidèle de mes fils; je te recommande de continuer à défendre l'Eglise et la cause catholique en Hollande.’ - ‘Oui, St. Père, jusqu'à la mort’, was 't antwoord. En Leo daarop: ‘Et moi, je vous bénis jusque dans la mort!’
En beiden hebben woord gehouden! Een laatste maal sukkelde de gebroken reus naar 't Vatikaan om zijn stervenszegen. Het ‘ego semper laboro’, dat hij sedert zijn twintigste jaar had gewijd aan zijn Kerk, had hem uitgeput, den paladijn; nu hijgde hij om dat dierbaarste, dat zijn Paus hem had beloofd. En Leo's bevende hand zalfde over 't onmeedoogende merk van den dood, het glorieteeken van 't eeuwige leven....
Een laatste maal toen rechtte hij zich op, de groote Doctor, op 't plein van St. Pieters, leunend aan de obelisk van Sixtus
| |
| |
Quintus met de gouden letters in de blauwe lucht: Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat!.... Hij schreide, maar dankbaar ging hij in vrede.... Den 21en Januari 1903 lag te Rome, gehuld in de pij van St. Franciscus, het lijk van een der grootsten en edelsten van ons geslacht.
Te Rijsenburg kunnen we gaan klappen in de handen; hier zullen wij knielen.
Op zijn memento wilde de Doctor niets dan den zaligen tekst: ‘Nihil est morte beatius beata’. Maar met koninklijke eer werd hij naar 't Campo santo gedragen; maar boven zijn graf welft voor eeuwig de koepel van zijn faam, zoo hoog en zoo sterk als de koepel van St. Pieter daarneven; maar over zijn graf giet alle dagen de Italiaansche zon een nieuwen stroom van gouden licht, en de gloriewacht van den Romeinschen sterrenhemel komt alle nachten waken over zijn roem - onsterfelijk.
J.P. |
|