Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Over alfred de vigny
| |
[pagina 126]
| |
hart werd vastgeketend aan Me Dorval, het beeld van de romantische heldinnen, die Kitty Bell's rol in ‘Chatterton’ vertolkte. ‘Dit drama werd voor u gemaakt’, schreef hij haar den 15n Augustus 1835. Zij bezat een schier-ziekelijke gevoeligheid, was onbekend met geesteskalmte en hartrust; alles ging bij haar naar de drift: kunst, liefde, vriendschap, geloof. Vooral door hare zedelijke verzuchtingen en smarten trok zij de Vigny naar zich, hoewel deze reeds andere vrouwen had bemind: Eloa, Eva waren immers deknamen. De liefde tot Me Dorval was deels mystiek, (Cf. Paléologue op. cit. bl. 89 env.) deels zinnelijk, zooals ten overvloede blijkt uit de brieven, welke hij haar schreef, (o.a. brief XXXVII der verzameling Sakkelaridès, 3 Juli 1833, en brief 4 Juli 1833). Die vrouw verraadde hem; reeds in de brieven tot haar gericht, uit hij bittere klachten, (o.a. brief 3 April 1835). Hij ondervond slechts laat de ontrouw zijner beminde, (Cf. Paléologue op. cit. bl. 97 env.) maar dan werd het duister in zijne ziel als in een stormzwangeren hemel en de bliksem welke losschiet is La Colère de Samson. Zooals in ‘Moïse’, drukt de Vigny zijne gevoelens, zijne gedachten uit door middel van zinnebeelden en wordt het inviduëele veralgemeend. In al zijne werken bliksemt de eeuwigheid. Toch zijn het meer de geest en de hoogmoed dan wel het hart en het gevoel die spreken in de Vigny's gedicht. Het gekozen zinnebeeld is Samson tegenover Dalila, Samson de Nazareër, die met zijn reuzensterkte de Philistijnsche mannen overwon, maar zelf overwonnen werd door de Philistijnsche vrouwen. Zijn eerste vrouw reeds ontfutselt hem geheimen, verraadt en verlaat hem. Later bemint hij Dalila en deze bedoelt enkel te weten wat de oorsprong is van Samson's kracht. Drie maal weet hij haar met beuzelarijen te verschalken. Eindelijk verneemt zij het geheim nadat zij gedurende vele dagen gedurig aanhield, geenen tijd tot rusten gevende, zoodat Samson's ziel verzwakte en moede werd tot stervens toe (Boek der Rechters, XVIe Hoofdst.). Dalila deed toen Samson slapen op hare knieën en in haren schoot zijn hoofd nederleggen. En zij riep den scheerder en schoor d⁙ zeven haarlokken en zij | |
[pagina 127]
| |
begon hem weg te drijven en van haar weg te stooten: aanstonds immers is van hem de sterkte weggegaan. (Ib.) De Vigny schildert Samson nadat hij zijn geheim heeft verraden en op Dalila's knieën zijn hoofd heeft nedergelegd: Samson's ‘force divine obéit à l'esclave,
Comme un doux léopard elle est souple.’
In de Schrift op menige plaats (o.a. Boek der Spreuken, V, VI, 25, VII, 6 env.; Boek Ecclesiasticus IX, 3 env., XIX, 2-3, XXV, 17 env., XLII, 12) staan strenge bedenkingen tegen de vrouwen, maar de Vigny's Samson overtreft ze alle door zijne strengheid, en onverbiddelijkheid. De strijd tusschen man en vrouw is eeuwig; hij verbeeldt het tweegevecht tusschen goedheid en list. De kamp geschiedt onder het oog van God: De man moet noodlottig verliezen. ‘Une lutte éternelle en tout temps, en tout lieu,
Se livre sur la terre, en présence de Dieu,
Entre la bonté d'Homme et la ruse de femme,
Car la femme est un être impur de corps et d'âme.
Plus fort il sera né, mieux il sera vaincu,
Car plus le fleuve est grand et plus il est ému.
Et plus ou moins, la Femme est toujours Dalila.
Elle se fait aimer sans aimer elle-même.
Toujours voir serpenter la vipère dorée
Qui se traîne en sa fange et s'y croit ignorée;
Toujours ce compagnon, dont le coeur n'est pas sûr,
La Femme, enfant malade et douze fois impur.
Qu'ils seront beaux les pieds de celui qui viendra
Pour m'annoncer la mort. - Ce qui sera, sera!’
De Vigny spreekt daarna op eigen naam en besluit met deze verzen: | |
[pagina 128]
| |
‘Terre et Ciel, punissez par de telles justices
(namelijk het wegrukken der zuilen en het instorten van den afgodstempel) La trahison ourdie en des amours factices,
Et la délation du secret de nos coeurs
Arraché dans nos bras par des baisers menteurs.’
Zooals men ziet, slaat Samson geen mea culpa, hij denkt aan zijn eigen vernedering wel, vindt het heel te betreuren dat de man vallen moet, maar de gedachte aan schuld, aan de vernedering in hem van den God en het volk der Hebreeuwen bezielt hem niet: Hij is zwak, maar de zwakheid is hem niet toerekenbaar. Hij valt omdat hij vallen moet: dus niet volkomen naar de Schrift, maar weer naar zijn eigen beeld, schiep de Vigny zijn ‘Samson’ die alzoo merkelijk verschilt b.v. van Milton's ‘Samson agonistes’ (Vgl. Dupuy aang. artikel bl. 28 en 29) en van Vondel's ‘Samson’. Wij zeiden boven dat de Vigny eerder vernederd is dan bedroefd. Wie om dergelijke redenen en onder gelijkende omstandigheden het tot-den-dood-toe weeklagend gemoed wil hooren snokken, leze De Musset's ‘Nuit d'Octobre’ of ‘Souvenir’. Deze droeg de wonde niet in het hoofd, maar diep in het hart. Ook van de houding van Leopardi met wien we later de Vigny zullen te vergelijken hebben, verschilt deze van den dichter van ‘La Colère de Samson’. Leopardi zag ‘gelijk een straal des hemels hem verschijnen de schoonheid eener vrouw’. ‘De man beschuldigt te onrechte de vrouw. Zelden wordt de vrouw dat hooge beeld dat hij die ze bemint van haar heeft opgevat. Haar eng brein bevat de gedachten niet.... Gebroken, zegt hij, is nu de betoovering en gebroken met haar het juk, ten bodem toe gesloopt. En mijn hart is erom verblijd.... welkom heet ik weer genie en vrijheid. Laat nu ook het menschenleven zonder drift en mooien waan slechts een sterrenlooze winternacht zijn, tot troost, tot wraak over mijn aardsch lot is het mij voldoende, dat ik, in het weeke gras rustend en onbewegelijk neergestrekt, hemel, aarde en zee bezie.... en glimlach.’ (Hier en daar uit het stuk Aspasia). | |
[pagina 129]
| |
Later zullen we verwijlen bij het gedicht La Mort du Loup (1843). We houden niet stil bij La Flûte (1843), klacht over het ontoereikende der middelen waarover de kunstenaar beschikt, noch bij Le Sauvage (1843) waarin de Vigny tegenover het wild ongelukkig leven eener Indiaansche vrouw stelt de mooie orde van het leven der bewoners uit de Amerikaansche republiek, waarvoor de Vigny zooveel genegenheid koesterdeGa naar voetnoot(1), - niet omdat deze gedichten onbelangrijk zijn - verre van daar, de Vigny schreef niets dat gansch onbeduidend was - maar omdat de dichter ons heenwenkt naar het huis van den herder ‘la Maison du Berger (1844)’ opgedragen aan Eva - of de ideale vrouw - en dat wij zijne ziel moeten bestudeeren op haren tocht door de natuur, zooals we ze reeds beschouwden in hare verhouding tot God, tot de zonde, tot Satan, tot de vrouw. ‘Kom, Eva, zegt de Vigny, verlaat de steden, kom in de natuur, kom meê met mij in den herderswagen, wij zullen ermeê door de wereld gaan; de spoorwegen mogen we niet lijden (1e deel). Het 2e deel is een zang ter eere van de dichtkunst, la ‘Poésie! o trésor, perle de la pensée!’
die echter versmaad wordt door de wereld. In het 3e deel wordt Eva aangeroepen. Eva, qui donc es-tu? Sais-tu bien ta nature?
Sais-tu quel est ici ton but et ton devoir?
Sais-tu que, pour punir l'homme, sa créature,
D'avoir porté la main sur l'arbre du savoir,
Dieu permit qu'avant tout, de l'amour de soi-même
En tout temps, à tout âge, il fît son bien suprême,
Tourmenté de s'aimer, tourmenté de se voir?
Mais, si Dieu près de lui t'a voulu mettre, o femme!
Compagne délicate! Eva! sais-tu pourquoi?
C'est pour qu'il se regarde au miroir d'une autre âme!
Qu'il entende ce chant qui ne vient que de toi.
| |
[pagina 130]
| |
- L'enthousiasme pur dans une voix suave
C'est afin que tu sois son juge et son esclave
Et règnes sur sa vie en vivant sous sa loi.
De beschouwingen over ‘Eva’ verschillen hemelsbreed van diegene over de vrouw in ‘La Colère de Samson’, zooals Salomo's hooglied van zekere spreuken uit het Ecclesiastesboek. Zie hoe de schrijver een bloemenvuurwerk werpt voor Eva's voeten: ‘Viens donc! Le ciel pour moi n'est plus qu'une auréole
Qui t'entoure d'azur, t'éclaire et te defend;
La montagne est son temple et le bois sa coupole
L'oiseau n'est sur la fleur balancé par le vent,
Et la fleur ne parfume et l'oiseau ne soupire
Que pour mieux enchanter l'air que ton sein respire;
La terre est le tapis de tes beaux pieds d'enfant.
Eva, j'aimerai tout dans les choses créées
Je les contemplerai dans ton regard rêveur
Qui partout répandra ses flammes colorées
Son repos gracieux, sa magique saveur;
Sur mon coeur déchiré viens poser ta main pure,
Ne me laisse jamais seul avec la Nature;
Car je la connais trop pour n'en pas avoir peur.
Elle me dit ‘Je suis l'impassible théâtre
Que ne peut remuer le pied de ses acteurs;
Mes marches d'émeraude et mes parvis d'albâtre,
Mes colonnes de marbre ont les Dieux pour sculpteurs,
Je n'entends ni vos cris, ni vos soupirs; à peine
Je sens passer sur moi la comédie humaine
Qui cherche en vain au ciel ses muets spectateurs.
On me dit une mère et je suis une tombe.’
De Vigny besluit met een kreet ‘Je la hais’ voor de natuur, met een liefdezucht ‘J'aime la majesté des souffrances humaines’ en met een smeeking tot Eva opdat zij te zamen met hem door het leven zou gaan en schouwen over het heen- en weerdeinen der menschelijke geslachten. Alhoewel veel te lang en nog al duister ineengestoken straalt het stuk in het licht der schoonheid veler ver- | |
[pagina 131]
| |
zen; het ademt met volle teugen de lucht der hooge bergen aan de blauwe meren. Wij vermelden enkel een feit uit de Vigny's leven dat vele tongen en pennen in beweging bracht: den strijd om een zetel in de Academie en het onthaal van de Vigny aldaar.Ga naar voetnoot(1) Wij lezen met bewondering het gedicht Wanda (1847) een verzetkreet tegen de verdrukking van Polen, met zeer weinig genoegen de dor- en valsch-wijsgeerige verzen uit les Destinées (1849) waarin de dichter beweert, dat het Christendom de schikgodinnen niet doodde, maar even zoowel de noodlotsleer huldigt als het Mahomedanisme. De dichter wordt eenzamer om eenzamer en slechts in 1858 slingert hij op de wereldzee zijn ‘la bouteille à la mer’ - Conseil à un jeune homme inconnu - Luistert, gij allen die wanhoopt aangaande de uitslagen van uw werk, die moedeloos uwe betrachtingen, uwe jonge liefde laat vergaan in de doodsomhelzingen van de wereldorkanen: Volgt het voorbeeld van den jongen zeekapitein, die, uit het zinkend schip eene flesch werpt waarin zitten opgesloten zijn reisdagboek en de kaart zijner ontdekkingen: ‘Son navire est coulé, sa vie est révolue:
Il lance la Bouteille à la mer, et salue
Les jours de l'avenir qui pour lui sont venus.
Il sourit en songeant que ce fragile verre
Portera sa pensée et son nom jusqu'au port;
Que d'une île inconnue il agrandit la terre;
Qu'il marque un nouvel astre et le confie au sort;
Que Dieu peut bien permettre à des eaux insensées
De perdre des vaisseaux, mais non pas des pensées;
Et qu'avec un flacon il a vaincu la mort.
De dichter beschrijft dan de reis der flesch en hoe ze | |
[pagina 132]
| |
eindelijk opgevischt en de jonge kapitein vereeuwigd wordt: Souvenir éternel! gloire à la découverte
Dans l'homme ou la nature, égaux en profondeur,
Dans le Juste et le Bien, source à peine entr'ouverte.
Dans l'art inépuisable, abîme de splendeur!
Qu'importe oubli, morsure, injustice insensée,
Glaces et tourbillons de notre traversée?
Sur la pierre des morts croît l'arbre de grandeur.
Cet arbre est le plus beau de la terre promise,
C'est notre phare à tous, Penseurs laborieux!
Voguez sans jamais craindre ou les flots ou la brise
Pour tout trésor scellé du cachet précieux,
L'or pur doit surnager, et sa gloire est certaine:
Dites en souriant, comme ce capitaine:
Qu'il aborde si c'est la volonté des dieux.
Le vrai Dieu, le Dieu fort est le Dieu des idées.
Sur nos fronts ou le germe est jeté par le sort,
Répandons le Savoir en fécondes ondées;
Puis, receuillant le fruit tel que de l'âme il sort,
Tout empreint du parfum des saintes solitudes,
Jetons l'oeuvre à la mer, la mer des multitudes:
- Dieu la prendra du doigt pour la conduire au port.
In verband hiermee kan men lezen het stuk aan Eva opgedragen: l'Esprit pur, geschreven weinigen tijd vóór des dichters afsterven waarin hij met een hoogmoed als diegene, welke het ‘non omnis moriar’ ingaf, jubelt: ‘Eva, wanneer je trotsch zult zijn over mij, dan weze het niet omdat ik van adellijken bloede ben maar omdat ik boeken schreef, omdat m'n naam staat: ‘sur le pur tableau des livres de l'Esprit.’
Ton règne est arrivé, pur esprit, roi du Monde!
Quand ton aile d'azur dans la nuit nous surprit,
Déesse de nos moeurs, la guerre vagabonde
Régnait sur nos aïeux. Aujourd'hui c'est l'écrit,
L'Ecrit Universel, parfois impérissable,
Que tu graves au marbre ou traînes sur le sable.
Colombe au bec d'airain, Visible Saint Esprit.
| |
[pagina 133]
| |
Seul et dernier anneau de deux chaines brisées,
Je reste. Et je soutiens encore dans les hauteurs
Parmi les maîtres purs de nos savants musées,
L'Idéal du poète et des graves penseurs.
J'éprouve sa durée en vingt ans de silence,
Et toujours, d'âge en âge, encor je vois la France
Contempler mes tableaux et leur jeter des fleurs.
Jeune postérité d'un vivant, qui vous aime!
Mes traits dans vos regards ne sont pas effacés;
Je peux en ce miroir me connaître moi-même.
Juge toujours nouveau de nos travaux passés!
Flots d'amis renaissants! Puissent mes destinées
Vous amener à moi de dix en dix années,
Attentifs à mon oeuvre et pour moi c'est assez.
Hoezee voor zulke verzen, en moge de wereld, de jeugd vooral er naar luisteren: Van jongs af hoopt men bij velen te smachten het kiemend zaad van het ideaal, men legt grafsteenen op de boomen van jonge geestdrift, en tracht met eenige geldstukken te sluiten de handen die open en ten hemel geheven wachten op mannaregens van schoonheid. En toch spijt alles, spijt Hellenenwijsheid, spijt zoogezeid-practische raadgevingen ‘slaat door den mist’ het vuur van het ideaal in de jeugd: het is de blauwvoeterij, het is Rodenbach, het is het dragen naar verre landen in ijs bedolven of door evenaarszonnen verzengd van het kruis van den Heiland, het is het heilig verzaken aan alle lusten der wereld, ofwel het vereeren der wetenschap, der dichtkunst, het volgen van de sterren door de diepten des hemels, het zoeken der bacteriën oneindig klein, het werpen van bruggen over afgronden, het sloopen van bergen, het baren van torens, het zaaien van steden, het binden der stoom- en waterkrachten in gareelen en machienen. Dat alles is schoon: in alles is poëzie, in alles kan ideaal schuilen, en zonde is het, één enkel kiempje van ééne edele verzuchting te vermorzelen. Toch zijn er katholieken die de beschouwende kloosterlingen misprijzen, en hen die niet uitsluitend mannen zijn van de daad, en de pedagogen bespotten onze vlaamschgezinde leerlingen om hun borstspeldje met den leeuw, en de menigte gaat mompelende voorbij de laboratoria, sprekende over het onnuttig | |
[pagina 134]
| |
leven dier dorre boekwormen: Een geest van americanisme, van uitsluitende nutsbetrachting is in alles doorgedrongen. Voelt men dan niet dat de mannen van de daad, zoowel goede als slechte, de geesteskinderen zijn van de mannen der gedachte, dat de boeken door contemplatieven geschreven aan de mannen der daad de noodige liefde hebben gegeven, dat indien de moeders de genezing hunner kinders vaak begroeten, dit te danken is aan hen, die in de stilte hunner kamer de ziektebacterie vonden, dat die zoekers en die denkers weldoeners van het menschdom waren. Vergeten dan al die makelaars, al die speculeerders, die kooplieden, dat zij gehoorzamen aan wetten door wiskundigen in studieëenzaamheid gevonden. De wereld leeft van het licht der gedachten en zij wil het niet erkennen. Al deze gevoelens borrelen in mij op bij het lezen dier twee gedichten en ik hoop dat onze jongens van Vlaanderen al de gieters van koud water op het vuur hunner geestdrift zullen voorbijgaan, om zich te gaan lesschen aan de onuitputbare warme bron van het oorbeeld, dat ze in hunne ziel zullen prenten. ‘Qu'importe oubli, morsure, injustice insensée
L'or pur doit surnager et sa gloire est certaine
‘Wat is het leven zonder Oorbeeld en Poësis? O eene onvolledigheid; eene ijdelheid waarin de zielen kwijnen, verdord.’ Christenen hebben daarbij meer te verwachten dan ‘L'arbre de la grandeur sur la pierre des morts.’ Dat is hun schoonste boom niet, neen zij mogen verwachten de eeuwige rust onder den kruisboom van het beloofde land, maar deze wordt aan de bedelvers van talenten, aan de rusters-in-den-tijd niet gegund.
Bij het voortzetten der reis door de Vigny's werken laten wij links liggen het steenen paleis der ‘Les Oracles’ ou ‘Destinée d'un roi’ (1862): een dor zinnebeeld en wij komen aan ‘Le mont des Oliviers’: Jezus, alleen, door | |
[pagina 135]
| |
zijn vader niet verhoord, door zijne discipelen niet bijgestaan, is angstig en bedekt met bloedzweet, en ‘dans sa peine
Eut sur le monde et l'homme une pensée humaine’
Dan legt de Vigny in den mond van Christus, de vragen, die hem zelf bekommerden. Hij braakt verwenschingen en godslasteringen uit: Potsierlijk, inderdaad, indien het zoo helsch-godslasterlijk niet was. Jezus klaagt erover dat Zijne verlossing niet volledig is ‘dat Hij slechts eventjes heeft opgelicht den ellendemantel van Twijfel en Kwaad: Een blik van U, een kreet Uwer stem, een zucht van Mijn hart, een teeken met Mijn kruis kan het eeuwig lijden vernietigen; alles zal veropenbaard worden zoodra de mensch weten zal van waar hij komt en waar hij heengaat.’ Jezus wacht vruchteloos op antwoord en de aarde blijft zonder klaarheid, zonder sterren, zonder dageraad, zonder licht voor de ziel zooals zij het nu nog is. Het einde is ‘la torche de Judas’ en de Vigny voegt daarbij deze schromelijke verzen: Le silence
S'il est vrai qu'au jardin sacré des Écritures
Le Fils de l'Homme ait dit ce qu'on voit rapporté,
Muet, aveugle et sourd au cri des créatures,
Si le Ciel nous laissa comme un monde avorté
Le Juste opposera le dédain à l'absence,
Et ne repondra plus que par un froid silence
Au silence éternel de la Divinité.’
Inderdaad, dat is bijbelvervalsching, dat is blasphemie op zijn ergste: Door de kreten van De Musset heen in zijn Rolla-prologue of Espoir en Dieu hooren wij iets dat liefde zou willen worden. Volgens de Vigny moet men zwijgen: Is dergelijke verblindheid niet de straf der hoogmoedigen die niet konden vatten wat de visschers van Galilea, de landbouwers, de bedelaars, de vrouwen verstonden? De tulband van hunnen hoogmoed is de wurgketen geworden hunner verstandvermogens. Wij hebben thans geëindigd het bespreken van | |
[pagina 136]
| |
de Vigny's werken ter uitzondering van wat in de vergetelheid is geraakt als het blijspel: ‘Quitte pour la peur’, de brief aan de ‘députés’: ‘De Mademoiselle Sedaine et de la propriété littéraire’, de vertaling naar Shakespeare's ‘Shylock’, de intreeredevoering in de Academie en verschillende andere werken, welke wij in de boekenopgaaf of aanstonds zullen vermelden.
* * *
De Vigny heeft slechts een klein gedeelte uitgewerkt van de door hem opgevatte plannen: Zoo heeft hij zijn gansch leven ervan gedroomd een treurspel te maken over Juliaan den Geloofsverzaker. In 1816 had hij eene schets ervan klaar, welke hij later verbrandde samen met een drama over Roland en over Cléopâtre. (Journal 63-88-106-109-110). Andere ontwerpen zijn o.a.: La Fornarina (Journal 79), La Maine-Guiraud (138), Milon de Crotone (138), L'année de paix 1699 (het eenig jaar zonder oorlog) bl. 159... bl. 159... Poème à faire, Cupidon (162), Un Dieu (170), La Herse (171), L'Hyène (176) en de lange lijst Poèmes á faire (zie Journal 245 enz. Er zijn er een aantal waaronder zeer belangrijke). In het Journal staan insgelijks: Mes visites á l'Academie met portretten van de bijzonderste academieleden, Fragments de Mémoire en eenige kleine gedichten. De Vigny had verder opgevat: een grooten roman: Les Français en Egypte, drie historische romans, een groot blijspel in verzen over Regnard. In de Revue des Deux Mondes 1831, II p. 70-96 en 248-269 staat te lezen Scènes du désert (fragmenten uit l'Almeh). Op de laatste bladzijde wordt vermeld ‘La suite à une prochaine livraison’. Dit vervolg is nooit verschenen. - Sommige der Ideeën uit het Journal zijn oprecht treffend door hunne rake bondigheid. Aldus: ‘Lorsqu'un siècle est en marche guidé par une pensée, il est semblable à une armée marchant dans le désert. Malheur aux traînards! rester en arrière, c'est mourir.’ ‘L'humanité fait un interminable discours dont chaque homme illustre est une idée.’ | |
[pagina 137]
| |
‘Le jour où il n'y aura plus parmi les hommes ni enthousiasme, ni amour, ni dévouement, creusons la terre jusqu'à son centre, mettons-y cinq cents milliards de barils de poudre et qu'elle éclate en pièces comme une bombe au millieu du firmament.’ Een laatste uiting der letterkundige bedrijvigheid van de Vigny zijn zijne pittig-levende brieven met voorname letterkundigen, met vrienden en vriendinnen, en vooral de uitvoerige brief aan prins Maximiliaan-Jozef van Beieren, 17 September 1839 (Correspondance Sakellaridès, bl. 86).
* * *
Treurig was de levensavond van dien werker: In 1860 schrijft hij: ‘Ik leef veel eenzamer dan menig monnik, ik ga zoo weinig mogelijk uit en breng mijn avonden door met lezingen voor mijne arme goede Lydie wier leven in gevaar is en die ik zoo goed mogelijk troost.’ - Nochtans woont hij regelmatig de zittingen der Academie bij: ‘Il était le plus exact et le plus conscienceux de nos confrères’ schreef Sainte Beuve (aang. artik. 798). - Lichamelijke pijn kwam de toestand van den zielzieken denker nog verergeren: de kanker knaagde aan zijne maag als de gier aan Promêtheus (het beeld is van hem); hij beschrijft zich zelven aldus in een zijner allerlaatste brieven ‘malade qui ne cesse de souffrir et qui ne peut pas marcher et à qui vous conseillez de se promener et qui ne peut pas aller d'une chambre à l'autre sans soutien et qui est non pas au pain et à l'eau, mais au lait et à l'eau.’ Den 17n September 1863 ontsliep de dichter: Hoe hij gestorven is blijft eene strijdvraag: Maurice Masson (Alfred de Vigny, 1908. - Bloud, Paris, bl. 45) geeft de stukken op van het geschil: ‘Intermédiaire des chercheurs’ 20 Janvier. Mercure de France, 15 Février 1907, p. 719-721. Dr Cabanes: Une tentative de conversion d'Alfred de Vigny - Mercure de France, 1900; Brief de Vigny. - Correspondance 354-358. Études religieuses, historiques, etc. - Nouvelle série IV, Paris, Doumol 1864, p. 265-266. | |
[pagina 138]
| |
Revue de Paris, 15 Juillet 1900, id., p. 307-308, nota. Masson beweert, dat de twijfel niet is opgehelderd. Longhaye houdt voor zeker (aang. werk, bl. 248) dat de Vigny gebiecht heeft en den priester omhelzende zeide: ‘welke goede daad heeft u thans verricht.’ 's Dichters uiterste wil staat gedrukt als aanhangsel bij het Journal d'un Poëte. Hij stelt zijn vriend Louis Ratisbonne aan als eigenaar zijner werken onder voorwaarde dat hij nooit den eigendom zou afstaan en zelf aan zijne erfgenamen dezelfde voorwaarden zou stellen. Ratisbonne heeft gepubliceerd Les Destinées et Journal d'un poëte tot in 1847. Hij heeft de uitgave alsdan gestaakt, omdat de dichter begon te schrijven over nog levende personen.
Thans wil ik pogen ‘sine ira nec studio’ de Vigny's beeld te teekenen. Eerst het physisch naar de Lamartine: Het voorhoofd van Alfred de Vigny, ontdaan van zijne naar achter gestreken haren was gegoten als dat van een Esseniaanschen wijsgeer uit Judaea voor eene gevoelige doch altijd heldere gedachte; glad en licht met blank en carmijn dooraderd was het gevormd om naar buiten te weerkaatsen het binnen-schijnend denken. Een bevallig invallen der slapen boog het om de oogen.... Op zijn zelden-gesloten lippen droomde gewoonlijk een glimlach; vierkant-hoekig was zijn stevige kin, goed stond hem het ovaal van zijn gelaat. Zijne gelaatskleur was in weerwil van eene ziekte, die alhoewel doodelijk toch zacht was, blankrozig als die eener maagd. Hij geleek meer op een onsterfelijke dan op een zieke. Zijne stem had dien ernstigen en gelijkmatigen galm die eigen is aan geesten uit de hoogte tot de menschen sprekende; hij zou geweest zijn een redenaar uit eene andere wereld tot de onze het woord voerende.’ De hoofdtrekken van de Vigny's zielbeeld kunnen als volgt geteekend worden: De Vigny was een hoogmoedig, individualistisch idealist die het ware oorbeeld niet kende en daardoor verstandelijk en zedelijk | |
[pagina 139]
| |
gekwetst nederviel op de rots van het akeligst pessimisme alwaar hij eerst de geweldigste verwenschingen losbulderde om daarna te worden de stoïcijnsche zwijger. De Vigny's hoogmoed steekt de oogen uit. Hij hield zich voor den doorluchtigste uit zijn geslacht. Hij neemt wel zorg altijd met zijn eigen bezig te zijn alhoewel hij beweert, dat het woordje moi het moeielijkste is uit de Fransche taal. Hij wil een Mozesrol spelen en de les te lezen aan den allerhoogste is hem lief. Hij verachtte in den grond van zijn hart het kleine, het middelmatige, de massa, de democraten: ‘Oh fuir, fuir les hommes et se retirer parmi quelques élus, élus entre mille milliers de mille’ schrijft hij (Journal 54). In dit opzicht nochtans is zijn leven niet één geweest: Eerst was hij koningsgezind, en hoogst trotsch over zijnen adel. De Juli-omwenteling ontslaat hem van zijn politiek bijgeloof (Journal 49). In de politiek heb ik geen hart meer, schrijft hij. (Id. 49). De Restauratie werd volgens hem noch gevreesd noch bemind. (Id. 87). In 1835 vindt hij dat de eenige verdragelijke regeering eene is, waarvan de grondwet op deze der Vereenigde Staten zou gelijken en dat de minst slechte regeering diegene is, welke men het minst ziet, gevoelt en betaalt. In den brief aan prins Maximiliaan-Jozef van Beieren drukt hij zijne bewondering uit voor de socialistische denkbeelden van Fourier en Saint-Simon (Corr. 86), in 1848 stelt hij zich aan de kiezers uit het Charente-departement voor. Uit zijne verklaring vermelden wij het karakterteekenende ‘si mes concitoyens veulent chercher dans les années écoulées pour y voir ma vie ils y trouveront une indépendance entière, calme, persévérante, inflexible. La république doit être le gouvernement de tous par chacun et de chacun par tous’. ‘Je n'irai point, chers concitoyens vous demander vos voix. Dans ma pensée le peuple est un souverain juge qui ne doit pas se laisser approcher par les solliciteurs et qu'il faut assez respecter pour ne point tenter de l'entraîner ou de le séduire.’ De uitslag was dat in het gansche departement geen honderd kiezers op de Vigny stemden. (Verhaal der verkiezing: Echo de Paris, 27 april 1881). | |
[pagina 140]
| |
Onder zijne plannen treffen wij aan: Le désert, (Journal 261) en daarin den volzin: ‘Le désert, c'est toi, démocratie égalitaire, c'est toi qui as tout enseveli et pâli sous tes petits grains de sable amoncelés.’ Hij laat een egge vallen tusschen hem en het volk. (Journal 172.) Ook de zinnelijkheid met alles wat stoffelijk was misprees hij in het diepste zijner gedachten. ‘Alfred de Vigny, schrijft Dumas over hem, (aanhaling bl. 72 Paléol.) raakte de aarde slechts voor zooveel dit noodig was; wanneer hij zich bij toeval op een bergtop plaatste scheen dit reeds eene toegeving te zijn voor het menschdom. Wat ons, Hugo en mij, vooral verwonderde was dat de Vigny hoegenaamd niet onderhevig scheen aan die groote behoeften onzer natuur waaraan eenigen onder ons (onder anderen Hugo en ik) voldeden niet enkel zonder schaamte maar met een zeker zingenot. Niemand onder ons had ooit de Vigny aan tafel gezien.’ Hoe ook deze idealiteit eensdaags verging op de stormen der zinnelijke liefde hebben wij hooger uiteengezet. Sterkeren en wijzeren dan hij zijn gevallen. (In verband daarmêe leze men het ontwerp: L'Ame et le Corps. Journal 247.) De Vigny niettegenstaande dit voorval was toch een echt idealist. De denkbeelden zijn de bruiden zijner ziel. Zij zijn zijne levensgezellinnen, de werkelijkheid voor hem. Hij onderscheidt met moeite het werkelijk bestaande van het gedachte, het verbeelde of het gedroomde (men leze daarover Paléologue, aang. boek bl. 72 enz.) Aan het strand van de wereld ondervraagde hij angstig de golven van tijd en ruimte. Pijnlijk waren zijne droomen, nevels hingen over zijne vergezichten. Hij zag in God niet den goeden almachtige die schiep uit liefde, redde uit liefde, die allen oproept naar de liefde: Zijne godsbeschouwing is misschien de lasterendste, welke ooit een denker heeft uitgedrukt. In de zwarte tijden van het heidendom komen geen heviger haatkreten uit Lucretius' mond. God, zegt hij, heeft in verre tijden, de menschen bij verstek veroordeeld. Niemand weet waarom. De processtukken zijn verloren geraakt. Van in het begin der wereldgeschiedenis heeft hij ongelijk gehad, namelijk tusschen Caïn en Abel. God is de verantwoordelijke toelater van | |
[pagina 141]
| |
het kwaad; alle, zelfs de noodigste inlichtingen aangaande oorsprong en einde, heeft hij halsstarrig geweigerd, ook aan zijn eigen zoon (Le Mont des Oliviers). Daarom is de wereld verbolgen op de onrechtvaardigheid van den Schepper en telkens als een godsverachter optreedt zooals Ajax Oilei's zoon, dan huldigt en bemint hem de wereld, zoo werden geliefd Satan, Orestes en don Juan. Zij allen die tegen den onrechtvaardigen hemel streden, werden bewonderd en bemind in het geheim door de menschen. Het menschdom is in eenen kerker gesloten en het moet den onbekenden cipier bedanken, die nog wat vreugde geeft. Eens toch zal de dag der openbaring aanbreken, op het Laatste Oordeel zal God zich komen verrechtvaardigen voor al de zielen en alles wat leeft. Hij zal verschijnen en verklaren, waartoe de schepping, en het lijden, en des onschuldigen dood, enz. Op dit oogenblik zal het verrezen menschdom de rechter zijn en de eeuwige, de Schepper zal geoordeeld worden door de weer tot het leven opgestane geslachten der menschheid. (passim. Journal 25, 30, 31, 32, 63, 92, 93, 103, 253.) Belangrijk zijn ook de gedachten, Croyance et religion (Journal 168 enz.) De mensch in zekeren zin is grooter dan God. ‘Hij kan zich voor iets opofferen (ontwerp van Cassandra, 265, Journal id. 170.) Het schromelijkste is wel het plan: ‘Elévation’, (Journal 104.) Een jongelingsziel staat terecht voor God na zelfmoord. God zegt: ‘Waarom dooddet gij uw lichaam?’ De ziel antwoordt: ‘Om u te bedroeven en u te straffen.’ Men leest nog in zijn Journal inédit (aang. Paléologue, bl. 116): ‘Si tel malheur auquel je pense m'arrivait j'irais mettre le feu à une église pour me venger de Dieu.’ De Vigny gelooft dus in God, in voorzienigheid, enz., maar mag men niet Longhaye nazeggen (op. cit. bl. 245-246.) ‘Vigny n'est pas athée et j'oserais presque dire qu'à certains moments je le regrette.... Ne souffrirait-on pas moins à l'entendre dire simplement: Il n'y a pas de Dieu’. ‘Le blasphème, getuigt Faguet nopens de Vigny, est chez lui naturel, et il est douloureux.’ | |
[pagina 142]
| |
Wat hij over de natuur en de vrouw dacht hebben wij vroeger besproken; in de glorie heeft hij lang geloofd maar overwegende dat de schrijver van Laocoon onbekend was heeft hij hare ijdelheid ingezien. (Journal, bl. 42; vgl. id. 97.) En toch was er in de Vigny eene groote liefdekracht voor het menschdom. ‘Ik bemin de majesteit van het menschelijk lijden.’ Dit herinnert het woord van Dostoïevsky's Raskolnikow tot zijne beminde Sonja. ‘Niet voor U Sonja kniel ik maar voor het lijden van het gansche menschdom.’ De eerbied voor het lijden is bij de Vigny evenals bij den grooten Rus een eeredienst geworden; zijn medelijden en zijne liefde waren niet gericht op het menschdom in globo, maar op bepaalde menschen: ‘Je n'ai fait de mal à personne’ schrijft hij. (Journal bl. 56.) J'aime l'humanité, j'ai pitié d'elle (98). ‘Vingt fois par jour je me dis: “Ceux que j'aime sont-ils contents?”... “Je pense à celui-là, à celle-ci que j'aime, à telle personne qui pleure: vingt fois par heure je fais le tour de mon coeur.” (Journal bl. 174.) Hij beschouwde den evenmensch als een medebroeder in het lijden, als zijn medegevangene in den levenskerker. Zijn medelijden omvatte de ellenden van het menschdom. Eene zijner gedachten was dat alle misdaden en ondeugden uit de zwakheid voortkomen en slechts medelijden verdienen.’ (Journal 31). St Bernardus, een der bannelingen uit ons aardsche tranendal, zuchtte, maar in eene reusachtige opwelling van vereering sprong hij ten hemel in den heerlijkeu Salve regina zang. Hij riep tot de ‘spes nostra’ de hoop, het leven der ongelukkigen, de ster in den nacht. Ook het liefelijk licht dier ster mocht de Vigny niet ontwaren; hij loochende het bestaan ervan: ‘De hoop vooral moet in den mensch vernietigd worden,’ schrijft hij. ‘De waarheid over het leven is de wanhoop. De godsdienst van Christus is een godsdienst van wanhoop vermits hij van het leven wanhoopt en slechts in de eeuwigheid hoopt.’ (passim Journal). Die afwezigheid der hoop is volgens ons het doorslaande kenmerk van het pessimisme: Wie het geluk als ons einddoel erkent, zelfs in de verte, zelfs schemerend door het wee dat opnevelt uit de ellenden van het menschdom is | |
[pagina 143]
| |
geen pessimist. De winter mag guur zijn, al de boomen tot lijken maken, stremmen den vloed en de bruischende schoonheid der stroomen, sneeuwzerken rollen over de zon; de hoop echter wacht op den: ‘Jam hyems recessit’ hymnus, de doodzerken zullen wegrollen en de verjongde boomen zullen staan als blanke bruiden huiverende in den lentewind. Het wee mag het lichaam en de ziel aan stukken scheuren, het hart met den dolk der droefheid doorboren, wanneer de hoop daar is dan geuren rozen aan de dolken en de wonden van het hart groeien toe. Geen volkomen lijden zonder eeuwigheid. Geen pessimisme, zoolang men de hoop erkent. De graad van het pessimisme wordt gemeten aan de houding tegenover de hoop. De Vigny dien we reeds als den hevigsten godslasteraar aanklaagden is ook de zwartste der vorsten in het hellerijk van het pessimisme. Volgens Brunetière (aang. werk bl. 15) is de Vigny pessimist geboren en heeft hij zich daarover niet kunnen troosten, dat hij op de wereld was. De Vigny zelf spreekt dit ten stelligste tegen en houdt herhaaldelijk staande, dat de somberheid hem niet aangeboren was, dat ze bij hem was aangekweekt in het College (Journal 59 en 233.) Volgens Dupuy (aang. art.) is Byron grootendeels de schuld van de Vigny's pessimisme. Dat alles is opperbest overeen te brengen. De neiging van de Vigny's ziel naar de somberheid zal versterkt geweest zijn door de levensomstandigheden en door het lezen van zekere werken, diegene namelijk van tijdgenooten: Byron, Schopenhauer, Leopardi. Faguet (op. cit. bl. 134), verklaart het pessimisme van de Vigny door de bitterheid van het hart gepaard met geestesscherpheid; inderdaad een mensch met diepgaanden geest en gevoelig hart, aan wien het geloof en de hoop ontbreken, moet noodzakelijkerwijze pessimist worden, want in het leven en de wereld zelve is er te veel dat den geest niet voldoet, en het hart kwetst: het gedurig failliet der wetenschap, der sociologie, der liefdegevoelens.
(Vervolgt.) L. Dosfel. |
|