Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
KunstkroniekEmiel Claus, Brussel, Kunstkring 14-31 Maart. Twee schilders van het Licht, - Is dat geen beter naam, dan het altijd vage Luministen? - Bovendien Claus is misschien, Courtens is nooit een eigenlijk gezegde Luminist geweest, - al heeft hij louter Licht geschilderd, tenzij men, zooals enkelen doen, ook Rembrandt en de Marissen tot de luministen rekent. Voor mij heeft het woord geen aangename klank, ik breng het altijd in verband met neo-impressionisme, met Seurat en Signac en van Rysselberghe, hoewel de laatste, niettegenstaande zijn goocheltoeren, toch altijd een groot kunstenaar blijft;... zoo iets als een opera-apotheose, veel blond-blauw, rose en heel licht groen en goud, loovertjes en klatergoud en vooral de stippelmethode, 't welk voor mij blijft een irritant procédé, al zijn er wel die hebben gestippeld zonder irritant te zijn... Overigens is dit alles een mode, een mode, die voorbij zal gaan, die al aan 't voorbij gaan is; de groote jonge Antwerpsche school, die onze hoopvolle aandacht meer en meer gaat vragen en die het vorig geslacht in de schaduw laat, stippelt nooit. Claus heeft wel eens, toch niet al te veel gestippeld, zooals Edmond Verstraeten stippelt, bijna zonder dat men 't merkt. Irritant wordt hij nooit. Hij deed 't, zooals hij alles doet met groote virtuositeit. Ik houd echter 't meest van den Claus van het Picnic, het Hanengevecht en de Vlaswiedsters, toen hij nog niet was zóo virtuoos. Claus is soms een virtuoos, Courtens is altijd de Zanger, de Zanger van den Nederlandschen grond... Want zijn kunst strekt zich uit over de beide Nederlanden en over de grenzen komt zij nooit. Evenals de groote Vlaming Jordaens en de groote Hollander Rembrandt, is hij geloof ik nooit in Italië geweest. In ieder geval hij heeft Italië nooit geschilderd. Claus is wél, nu onlangs nog, in Italie geweest en had op deze laatste tentoonstelling in den Kunstkring een twintigtal impressies meegebracht van Venetië, van de Lagune, die George Eeckhoudt in Onze Kunst een gloeiende dithyrambe hebben ontlokt... Die impressies waren overbluffend! - rose, goud, blauw, alles van een héel licht palet geschilderd, in yle nevelen, in vlottende waduwen, - opdeinend, | |
[pagina 82]
| |
nooit opdoemend, als feeëriën, altijd lieflijk, nooit geweldig, blond, blond, blond goud, lichttrillend goud en blond (Claus zelfs is héel blond) de Rialto, de Torcello, de Santa Maria del'Salute... ik ken Venetië nog niet, which is my loss, maar te oordeelen naar andere Italiaansche steden, komt 't mij voor dat anderen, Walter Vaes bijv. den geest van Venetië beter hebben verstaan. Toch waren de effekten hier en daar Turneresk, al blijf ik de voorkeur geven aan Turner. Ik zie Claus maar 't liefst bij ons t'huis in Vlaanderen, waar hij zijn heele leven heeft gewoond. ‘Claus begint avonden te schilderen’ zei Karel van de Woestyne en hij is daar in Brussel met een Avond geweest, die aan innigheid niet onderdeed voor Verstraete en Mauve... de Leye langs den licht glooienden berm, met een opalen weerschijn in de verte... evendampig over 't gras en een scheper, die zijn schapen naar huis drijft. - Dát was een schoone Claus, dat was nu de groote Claus, de Claus van mijn lieveling de Vlaswiedsters (Antwerpsch Museum) de Koeien in de Leye (Museum te Brussel) Het Picnic (Verzameling van Z.M.) de Koe in de Beek, Mejuffrouw Dyserinck, Haarlem... ik ben nog te Hollandsch gebleven, het temperament van den schilder is misschien te veel tegenovergesteld aan het mijne, om te savoureeren die felle bravour van jubelende gelen en bessensap rooden, van okerblauwen en kopergroenen, die Vlaanderen lang de Franschen heeft nagedaan; mij treft hierin meer de knappe werkmanstechniek, dan het innig sentiment van den schilder. Gelukkig dat onze jonge school, evenals onze literatuur, zich nu weer meer naar het Noorden heenwendt, of liever dat ze naar Vlaanderen terug zijn gekeerd, dat Courtens nimmer heeft verlaten. Zoo Vlaamsch als Courtens toch is! Zelf Holland ziet hij geheel als een Vlaming, de rijke, sappige, malsche kleur, het blijde, overborrelende licht; van de week ben ik nog eens 't nieuwe stuk in 't Museum gaan zien, waarin het academisch corps toch zoo'n gelukkige keus gedaan heeft!... Het is toch zoo'n echte Courtens, representatief voor hemzelf en voor het ras. We hebben 't er in de Warande al dikwijls over gehad: 't is dat groote stuk met de Zon onder de boomen op 't buiten van Jhr Bernaert bij Vogelensang - enorm zijn die doeken als ze tegen den grond staan! - de vreugde om 't licht, om 't groen, om de zon - alleen een zéer geloovig mensch kan zóo zon schilderen - 't is zoo maar eenvoudige, krachtig - natuurlijke natuur; 't is niet 't ongeschapen licht, 't grondelooze licht van Vondel en Rembrandt, 't is 't licht dat we alle dagen om ons | |
[pagina 83]
| |
zien, - 't is de blijdschap van een kind bijna, om 't licht - om 't leven... hij schildert zoo maar wat hij ziet en doet zijn best om 't zoo goed mogelijk te schilderen - hij steekt nooit vuurwerkjes af. Al offert hij, zooals in de Biggen en den Witten Stier wel eens aan de bravour, in den Zonsondergang achter den Molen en 't Dennenlandschap (beide stukken van den laatsten tijd) hervind hij weer zich zelf en wordt weer de vrome schilder van de Nonnekes in 't Bosch, van de Besjes, van den Christus in de Sneeuw - hij blijft altijd trouw aan zich zelf. Claus is niet altijd trouw aan zich zelf gebleven, - hij is vele malen veranderd en de stukken, die ik reeds tweemaal noemde, duiden de mijlpalen in zijn kunstloopbaan aan. Daartoe heeft natuurlijk ieder 't recht, maar 't komt mij wel eens voor dat hij terwille van 't succes en onder den invloed der Fransche luministen veranderde - en hij heeft enorm succes gehad! - 't gerucht, waarvoor ik niet insta, loopt dat hij op de laatste expositie in den ‘Kring’ voor zestig duizend frank verkocht heeft. Hij en Courtens dwingen de Belgische markt (de Amerikaansche en de Engelsche hebben de Hollanders). Dit is wel eens hard voor de andere artisten, waar zooveel arme tobbers onder zijn, - óok met groot talent - ik denk hier o.a. aan den jongen de Laet die een tobbend genie is - aan Hageman die nu pas een béetje succes heeft gehad en die voor mij bijna de kleur en iets van de kracht heeft van Rembrandt. Voor mij blijft de groote, de schoone Claus, de schilder van de bovengenoemde stukken van de Koeien die door de Leye gaan - van de Vlaswiedsters vooral - dát is een heerlijk stuk, waarvan de meesten nauwelijks weten dat 't een Claus is. Het hangt hier in 't Museum, recht tegenover 't Wintergezicht van den lateren tijd. Claus schilderde dit stuk in 1887, toen hij dus 38 jaar was, want hij is van 49, een heel eindje ouder nog dan Courtens, al ziet hij er eigenlijk jonger uit. Als Claus nu zóo was blijven schilderen, zou hij misschien minder succes hebben gehad, maar hij zou een nog grooter meester geweest zijn! Het is zoo 'n echt stuk, zouden de Hollandsche schooljongens zeggen, - geschilderd in een drang van scheppen en met een drang van liefde voltooid... een heel eenvoudig en toch zoo eigen gevonden gegeven, een lange rits mannen en vrouwen, waarvan de meesten liggen, een enkele staat, om het vlas te wieden, dat in teedere spruitjes uit den grond broest; magistraal van kontour,-skulpturaal en toch maar zoo gewone, grove, plompe menschen the tillers of the earth - zoo 'n beetje als de dieren des velds. Vooral de eene, recht-staande figuur, die in de verte uitspiedt, is heel schoon, schooner nog de verre onein- | |
[pagina 84]
| |
digheid van de licht-blauwe, bijna witte lucht, van de uiterst teere wolkjes, als donsjes. Dat is de eenvoudige, eerlijke, ware Claus, zooals God hem heeft geschapen, het kleine vlasharige boerenjongetje dat, volgens Camille Lemonnier, ‘avait sous les yeux, dès l'âge tendre, les claires eaux, les grands ciels et les labours qu'il peindra plus tard.’
Want Claus is, als zoovelen onzer schilders, een boerenkind, zijn ouders hadden een pottenwinkeltje bij de Leye, waar hij liep rond te spelen en te spijbelenGa naar voetnoot(1) met zijn vriendjes, tot hij opgemerkt werd door Peter Benoit. Hij was toen loopjongetje bij een banketbakker, wat een vak schijnt te zijn bevorderlijk voor kunst. Hij begon toen al een beetje met verf te kladden. Op aandrang van Benoit ging hij naar Antwerpen, waar hij bij den ouden Geefs in de leer kwam en al vast, om dadelijk zijn kost te verdienen, Heiligenbeeldjes beschilderde, die Geefs verkocht; 's avonds teekende hij naar ‘plaaster’ in de Academie. Maar ‘een dag’, zooals de Transvaalsche boeren zeggen, begon 't hem te vervelen en liep hij weg, naar een classe de Nature, waar een meester van naam voorstelde om hem te doen teekenen naar levende modellen... honden, die levend aan een ladder werden gehangen, afgenomen als ze nog warm waren en zóo in de gewenschte houding gelegd. Claus vond dit een griezelig procédé en liep wéer weg. Toen werd hij voorgedragen voor den prijs van Rome, maar hij had in den prijs van Rome geen zin; de prijzen van Rome mislukken dikwijls ‘il allait passer des heures au port, regarder manoeuvrer les équipes, débarquer les émigrants, crever la bourrasque des ciels d'octobre par-dessus la Tête de Flandre. Après de tels spectacles, il ne peut plus se résigner à traiter le sujet du concours dans sa banalité conventionnelle et quitte l'académie. Il est libre, il suit son instinct, il expose pour la première fois à Gand, son portrait du sculpteur Joris est remarqué.’ Een tijd lang heeft hij te Antwerpen gewoond, waar hij het atelier had, waar Hendrik de Braekeleer zoo lang geweest is. Hij heeft een reis door Spanje en Marokko gemaakt, waarna Verlat hem een tijd lang beïnvloedde ‘et l'incitait à une peinture àpre, découpée et lapidaire...’ Een veelbewogen, uiterlijk veelbewogen leven - innerlijk wel - heeft hij niet gehad... gelukkig de menschen die geen geschiedenis hebben. In 1887 trouwde hij. | |
[pagina 85]
| |
‘Entre la rivière et la chaussée un pavillon de chasse gardait un air de mystère sous ses hêtres et ses châtaigniers.’ (Zie Maison Zonneschijn 1899, Luxemburg, Parijs). Hij huurde 't eerst, kocht 't later, vergrootte het, hij woont er nog. Dat teekent den geheelen man ‘Zonneschijn’! 't Is een zonnig-blonde man met een zonnige kleine blonde vrouw... En toch, hoezeer van 't Noorden zijn uiterlijk ook schijne, hij zou geen Noorderling, geen Hollander kunnen zijn. Hij is veel meer zuidelijk dan Courtens, al heeft Courtens donkere haren... Claus is als een blonde Italiaan. ‘So tell her swallow, thou that kwowest each
That bright and fierce, and fickle is the South
and dark and true and tender is the North...’
Courtens en Claus, zóo hebben ze dikwijls samen in de Vlaamsche School gestaan. Courtens ‘dark, true and tender’. Hiermee wil ik nu niet zeggen dat Claus ‘fierce and fickle’ is. Ik had hem vroeger al eens gezien in Holland op de Rembrandttentoonstelling en herkende hem van zijn portret. Dat voor in het boek van Lemonnier lijkt heel goed, al is hij een beetje ouder geworden. Hij is ook niet groot, heel lenig en bewegelijk. Zijn figuur is als van een man van dertig jaar; 't gezicht, de nek vooral, is bruin gebraden en, zooals bij landlieden, sterk gegroefd. Toch heeft hij niets boersch, maar iets heel gentlemanlike- en gedistingeerds. Ik sprak hem niet aan omdat hij er zoo moe uitzag en erg door een paar Amerikanen werd geëmbêteerd. Hij had een buitengewoon aangename stem - voix de charmeur - en sprak rap, rap, rap... yes, yes, yes... ik geloof niet dat hij heel veel meer Engelsch kende. De Amerikanen, met lange, goudgevulde tanden radbraakten Fransch. Zijn vrouw is een lief vrouwtje, ook héel blond, fijntjes en teertjes als een Dresdensch porceleinen poppetje, toch sterk door de zon gebrand en gezond, met een klein, parmantig, grasgroen hoedje. Dit is voorloopig al wat ik van Claus heb te vertellen, later als ik hem in zijn huis te Astene bezocht heb, kom ik nog eens op hem terug. Ik houd persoonlijk meer van Courtens, over hem en zijn tentoonstelling geeft onderstaande den korten indruk weer.
Courtens is van 2 tot 14 April in de Forstzaal geweest met 38 van zijn stukken, die eigenlijk alle meesterstukken waren uit verschillenden tijd en hoewel wij de meeste kenden - zijn kunst verveelt toch nooit. Hij had veel verkocht, in aanmerking genomen de slechte tijden en de - voor België - tamelijk hooge prijzen die hij vraagt. | |
[pagina 86]
| |
't Antwerpsche Museum kocht, zooals ik uit goede bron vernam, 't prachtig boom en boschgezicht, dat hij op 't buiten van Jhr Bernaert heeft geschilderd en waar hij den laatsten tijd scheen 't mij, nog in veranderd had - 't verschiet was nog waziger geworden. De Besjes (Vieilles de Schiedam) het mooiste stuk dat hij ooit schilderde, is nog zijn eigendom; dat hoorde nu eigenlijk t'huis in een Hollandsch Museum, omdat 't zoo'n innig Hollandsch stadsgezicht is, ook wat opvatting aangaat en kleur, vermalscht door Vlaamsche sappigheid en Vlaamsche verve; de Hollanders zijn echter zoo onuitstaanbaar eigengerechtig en eigenwijs, dat ze bijna uitsluitend van Hollanders, desnoods van Franschen en Engelschen, maar bijna nooit van Belgen koopen, of liever ze koopen niet - ze krijgen 't graag cadeau en als er dan een mooi stuk of een collectie naar 't buitenland, 't eeuwig opslokkende Amerika gaat, beginnen ze luid te jammeren. Bijna de heele Kann-verzameling te Parijs is nu weêr naar Amerika verhuisd. Bizonder onderscheidden we onder de minder bekende doeken: Voor 't Onweer, geweldig en toch niet overdreven van kleur, In de Branding, Slecht Weder voor Ostende, misschien onbewust eenigszins Marisachtig, Maneschemer, een juweel, Morgen in de Kempen, de Schuitjager, heel stout van kleur en Regenzon in de Duinen, een heel eigen kijk op 't blonde Hollandsche landschap, ook Hollandsch van toon; dan de prachtige Molen tegen den dalenden gloed van de ondergaande zon en 't groote Drentsche landschap met schapen, waarover ik 't in mijn groot Courtens-stuk al heb gehad. Courtens heeft tegenwoordig ook een huis te Brugge, waar hij bijna altijd is den laatsten tijd - ik heb hem in een glimp gezien, hij zag er goed uit, alleen een beetje ouder geworden. De overige doeken liet ik onvermeld, omdat ik ze den laatsten tijd herhaaldelijk in de Warande had behandeld. In mijn verslag over de drie jaarlijksche, kom ik nog eens op hem terug.Ga naar voetnoot(1)
26 April 1908. A.W. Sanders van Loo. |
|