| |
| |
| |
Boekennieuws
AAN LAGER WAL, door Frits Leonhard, Rotterdam W.L. & J., Brusse, 1907, 247 blz. Pr. fl. 2.40.
Op de eerste bladzijde lees ik dat van Frits Leonhard vroeger verscheen: Het Knechtje, Kleine Bandeloozen, Emigranten, (tooneelspel). Van dat alles heb ik niets gelezen, maar 'k zal het lezen zoogauw het me onder de oogen komt. Want getuige deze roman ‘Aan lager Wal’, is Frits Leonhard voorwaar de eerste de beste niet.
Algauw is de inhoud gegeven van 't eenvoudige boek. Mijnheer Kwik in de overtuiging van zijn talent meent zich als parasiet op de maatschappij te mogen neerzetten en geraakt zoover dat hij met vrouw en kinderen er uit wordt geschopt.
Naar mijn bescheiden meening zijn er aan dit boek nogal eenige gebreken:
1o) De karakteriseering van Vrouw Kwik mist logische eenheid, en wordt alzoo onmogelijk of toch zeer onwaarschijnlijk. De laatste helft der dramatiseering van 't verhaal berust op een sulligheid van 't mensch die we haar in 't 1e deel volstrekt niet kunnen aanzien: Dit kindsch- willooze- lijdzame- menschje is immers dezelfde niet meer ‘die haar man wel door mekaar had kunnen rammelen’ of die 't ontschieten kon met ‘Verrek, treiter van een vent!’
2o) Het 3e hoofdstuk: Een schooljuffer in wording, is zeer vervelend, om de matheid van de stof zelf en om die van den stijl (de schrijver werd moe en misschien zijn eigen onderwerp een beetje beu.) Daarbij de telkens weerkeerende on-levenswaarheid van die klas-tooneeltjes: straatschavuiten, anders uitstekend getroffen, die daar zitten als sanctjes als juffer hun kleurpapiertjes geeft om te fröbelen. Enfin, dit hoofdstuk is voor de ¾ verdunde tendenz.
3o) Een organische fout van 't heele werk schijnt me te zijn dat de dingen, die nochtans altijd op een zelfde psychologisch plan liggen, niet immer door dezelfde oogen worden gezien, om de beurt immers door de oogen van Kwik's dochtertje en door schrijvers oogen zelf. Dat kan voor de oppervlakte van 't werk tamelijk onverschillig zijn, maar de zielkundige lijn, die anders wel stevig ware geweest, is er door geknakt.
Na deze grieven heb ik niets meer dan lof voor dit merkwaardige boek.
De figuur van Mijnheer Kwik meen ik nagenoeg iets eenigs te zijn in onze oudere en jongere romanliteratuur. Bij onze ouderen buiten Beets vind ik niets zoo realistisch sober, wars van romantische aandikking, in alle bijzonderheden uitgewerkt,
| |
| |
en bij de modernen gaat alles te koortsig ofwel te zenuwachtigangstvallig om een type als dit voor te brengen niet vluchtig en ook niet vervelend. Hier krijgen we een gezegende middenmaat: genoeg en niets te veel, Thackeray kon dat zoo en Dickens ook, en Balzac natuurlijk. Er is wezenlijk iets van Balzac's kunst in deze vaste, verrassend-levendige, alles-gevende en toch knap gedrongene teekening. Zoo meesterlijk ware deze Kwik in zijn lummelsluie zelfzucht als Grandet in zijn gierigheid, bleek niet uit het geforceerde van zekere trekken dat Leonhard nog niet heeft dien genialen dóórkijk van den Franschen meester in de diepste levensdiepten. Toch zou 't me niets verwonderen dat binnen jaren Leonhard's held in onze letterkunde geldt als een blijvende type van hen die op hun zeven gemakken door 't leven heen willen al was 't over lijken.
Hij is van alles, mijnheer Kwik: pianomeester, sigarenhandelaar, declamator, teekenaar, schrijver, dichter, fröbelonderwijzer, filosoof natuurlijk ook; en hij is eigenlijk niets anders dan een verwaand- verloopen vadsigaard. En 't is er een met vrouw en kleine kinderen.
Sedert lang verdient hij geen cent; zijn vrouw, een slaafje van een mensch, vindt het middel om buiten haar zware huistaak soms iets te winnen. Maar niet zoogauw is dat geld in huis of Kwik klauwt het in zijn zak, en 't moet op in sigaren, en in godweet wat, terwijl er thuis geen eten is. Als 't op is komt hij terug, om, hij, de denker, zijn vrouw haar domheid te verwijten; om haar te beduiden dat, ondanks al zijn herseninspanning de boel verkeerd loopt door haar schuld en door die van zijn hebzuchtige vrienden en door die van de heele rotte maatschappij.
En altijd heeft hij nieuwe plannen, die bepaald moeten slagen, en altijd moet zijn gezin verhuizen om te gaan wonen daar waar hij ditmaal een goudmijn heeft ontdekt. Ondertusschen ‘denkt’ en drinkt hij voort, en vrouw en dochter sollen maar verder.
Wat kan hij er aan doen? Met zijn besten wil komt hij er niet, en als hij zich zóó afmat is 't immers toch uit liefde voor zijn vrouw ‘die hij eigenlijk niet zoo arm had moeten trouwen - zegt hij haar bier-hikkend - want hij kon er wel rijkere krijgen’ en uit liefde voor zijn kinderen ‘die er eigenlijk nooit moesten gekomen zijn’.
Maar de familie van zijn vrouw, die rijke padden uit Amerika, wat voor gladakkers zijn dat? Die stikken hun geweten in 't goud, want ze vergeten hun eersten plicht, die is hun ongelukkige Hollandsche familie te onderhouden. Maar nu is 't geduld uit. Zijn vrouw moet maar dadelijk om geld schrijven, want hij heeft een grootsch plan, en dat zal uitvallen als hij maar bankjes heeft.
Zijn vrouw schaamt zich dood, maar op den duur schrijft ze toch, want er is honger in huis en een kindje bij. De Amerikaansche familie zendt twee aandeelen-coupons. Twee coupons? Wat kan Kwik daarmee aanvangen? De salamanders willen zeker gekken met hem? Nu, hij zal ze gaan uitwisselen. En als de 3/4 zijn doorgefuifd:
- ‘G'n avond, sprak hij toonloos en plofte neer op een stoel. Even sloeg hij zijn oogen op en maakte een afwerend
| |
| |
gebaar om te beduiden dat hij moê was, moê! Zijn rechterhand greep in zijn zak en kwam na veel woelen met een smak op tafel terug. Onhandig spreidde hij daarna een hoopje zilvergeld voor zich uit en wezenloos zag hij rond. Werktuigelijk had Nans (zijn dochter) zijn bewegingen gevolgd en staarde naar het weinigje geld dat op tafel lag uitgespreid. Was dat alles wat vader van het gewisselde geld thuis bracht?
- Da's geld... geld van de coupons begrijp je, sprak Kwik, versuft naar zijn vrouw ziend.
Niemand gaf antwoord. Waarom deden ze hun mond niet open nu hij thuis was? Waren ze van plan stommetje te spelen? Zijn vrouw was een schalk en Nans was een kleine schalk. Waar was zijn Gloria? Waar was zijn jongste dochter die als een ster in zijn leven was gekomen en zijn toekomst zou verhelderen? Waar was zij dan toch? En zoekend met zijn oogen stond hij op, maar een krampachtig losbrekend snikken van zijn vrouw doorvlijmde zijn versufte hersens en bracht hem in de werkelijkheid.
- Stil vader, sprak Nans met een vinger op haar mond en wees naar het doode kindje. Zet uw hoed af!’
Zoo doet Leonhard, als hij een dramatische draad wil te voorschijn brengen in 't episch weefsel waarop Kwik zoo prachtig uitkomt. Wie zal 't hem te onzent afdoen in treffenden eenvoud?
'k Herhaal het, een boek zonder lawaaierigheid, een zeer ernstig kunstwerk.
J.P.
KRUISBLOEMEN door C. Eeckels. - Lodewijk Opdebeek, Antwerpen. Pr. fr. 2.50.
Het titelblad geeft raak de beteekenis weer van dezen tweeden bundel gedichten, van onzen rijkbegaafden katholiek C. Eeckels. Boven het weegekreun der zwoegers, der arme vrouwen dragende in hunne armen tengere-ziekelijke kinders, straalt uit van op den berg het kruis. Onder die zwoegers strompelt mede de dichter van Kruisbloemen. Het eerste deel Processie genieten we minder om het gemis aan gevoel, maar graag en met medelijdend hart volgen wij den schrijver op zijne kruisbaan bij den eenige, den eenzame. Wij bidden mee met hem het Leid ons niet in bekoring, we genieten zijne stille uren, gaan met hem door de Mei en plukken de Kruisbloemen, om, dan zijn leven te overschouwen in een lied van vergezichten en smartafgronden. Het Kind, dat heel juist Eeckels' opvatting en den aard zijner dichtkunst teekent.
‘Ik zag het lente worde' in zomerrijpheid bloeien
en leerde 't kind alleen het lied van winterwee
Gij liet uw zonne in 't blauw van klaren hemel gloeien,
en 'k toonde slechts de nacht met zware wolkenzee.
En toch wendde ik me, wars van vreugde, naar me zelven,
Ik sloot me in dompig hok van 't enge
'K ben oud reeds als de grijze in 't woelen dat me omringt.
| |
| |
De dichter besluit:
leer mij het vreugdelied van uw millioenen englen.
En lijk ik met mijn kind uw stekelkroon hervlocht,
uit doornen van mijn wee, zal ik U bogen strenglen
van zege uit bloemenpracht. En heb ik nu de tocht
ter Schelderots gedaan, U volgend in de verte,
gebeden bij het kruis, gewacht bij 't grijnzend graf,
eens juicht het alleluia jublend uit het harte,
en wentelt van de groef de zware deksteen af.
Dan zal uit de' ouden mensch weer levensjeugd verrijzen,
in glans van Paschenzon, wier glorie nimmer dooft.
De herfst is zomer dan, en weelge paradijzen
verlokken dan met groen en koelte en sappig ooft.
Dan zal ik in de rust die over erf en wegen
gedaald is op de vlerk van vrede, U beter biên.
Dan is de schrei van nu een dank om grooter zegen,
En zult ge 't bleeke kind in volle bloeikracht zien.
Wordt ras die won'ge tijd? Is 't weenen weeldrig dauwen
op diep gezonken zaad van echte vreugd geweest?
Mijn God, dan bid ik nog, lijk in het felst benauwen,
In 's Vaders naam, en van den Zoon, en van den Geest.’
Zoo bidt de dichter: of hij verhoort is geweest zullen latere bundels leeren, echter denken wij dat het vreugdelied der engelen is gemaakt voor de hemelen, en voor de wereld past, het ‘suspiramus gementes et flentes’ zooals de dichter het menigmaal heerlijk doet in zijne bundels Heimwee en Kruisbloemen.
Niet voor de vreugd op aarde is de mensch geboren en ik ben benieuwd te weten welke vreugdeliederen dichter Eeckels ons schenken zou: hoogliederen van liefde voor vrouw, voor natuur?
Het gemoed dat hij ons uitzingt schijnt niet bestemd tot het vlindergestoei op bloempjes van een dag of tot vreugdegeschater.
Wij denken veeleer dat hij een zwaarmoedig-diep dichter blijven zal en wij zijn er om den dichter zelf en onze letterkuude niet kwaad om.
Het recht tot bestaan der katholieke smartliteratuur verdedigden wij reeds meermaals en wij bewonderen immer voort ‘les chants immortels’ ‘qui sont de purs sanglots’.
Dat ik dus Eeckels' gedichten over het algemeen bewonder is licht te gissen: Ik houd meer van de ernstige vaart van den stroom dan van beekjesgebabbel en schouw op naar den reuzeneik met meer genot dan ik neerzie naar het bloempje aan mijnen voet.
Ik ben toch niet blind voor Eeckels' kleine gebreken: hij tast soms naar den gepasten vorm en lijdt wel eens aan breedsprakigheid. Ook is er een zekere eentonige zwarigheid in menig gedicht - verder hier en daar on-taal.
Mogen weldra die strooi-pijltjes-gebreken wegdrijven op den vloed van echte dichtkunst die stroomt uit het gemoed van den dichter: Voor mij, ik herhaal het, is dit gemoed goed zooals het is: Het is vol hooge en diepe katholieke smart d.i. smart die op gebeden en hoop ten hemel gaat.
Godfr. Hermans.
| |
| |
LANGS WEG EN BAAN. Opstellen van verscheiden aard door Kanunnik Dr J. Muyldermans, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, Jul. de Meester, Rousselare, 348 blz.
Weer een zwaar boek van dien zeer degelijken Vlaamschen werker. Opstellen, die her en der lagen verstrooid en die Kan. Muyldermans liever niet als krantenkost met den dag zag verloren gaan: daarom verzamelde hij ze in bundel. En hij heeft overschot van gelijk. 't Zijn voordrachten of studiën over godsdienst, zedeleer, opvoedkunde, taal, vaderland. Allemaal kloek gedachte en kloek geschreven stukken. Al zijn de stijl-idealen van den geleerden Kanunnik niet heel en gansch de onze, toch voelen wij wel dat door die stalen taal zinderingen loopen, die 't metaal soms gloeien doen, en die komen uit een hart, laaiend van 't beste dat God aan de wereld gaf: geestdrift voor de eer van Hemzelf en voor 't heil van de menschen. Kanunnik Muyldermans heeft een grooten voorraad in zich van hetgeen een mensch goed maakt en groot - waarachtig en blijvend. En wij heeten 't gelukkig voor Vlaanderen dat hij in zich voelt de drift om zijn binnenste naar buiten te brengen.
Wie geeft ons mannen van karakter? Vóór jaren stelde Pol de Mont aan de Vlamingen die vraag, en velen schaterlachten - met reden - omdat ze kwam van Pol de Mont. Dezelfde vraag klinkt luide uit Kanunnik Muyldermans' werk. En thans zal wel niemand lachen. Als antwoord erop mogen we wijzen naar zijn groot voorbeeld. Ontzaglijk velen mogen om overtuiging, om lessen in hooger leven schoolgaan bij hem.
J.P.
TOETIE WALTHER door J. Van Merle bij Van Langenhuysen, Amsterdam. - Prijs fl. 1.90. Gebond. 2.25.
Ik heb dit boek, niettegenstaande zijne opvallende gebreken, doodgraag gelezen om de schoonheid van de hoofdpersonnage: Toetie Walther, alias Jozefina Walther, te Soerabaja geboren, bezocht aldaar de katholieke school, en alhoewel levende bij gansch onverschillige ouders, vergeet ze nooit wat ze daar hoorde. Ze blijft engelachtig-rein, een teedere dochter, een troosteres van al wie lijdt, een steun voor hen die zwak zijn. Wanneer ze jonkvrouw is, begeert ze katholiek en kloosterzuster te worden, maar aan het sterf bed van een vriend betrapte ze eene longontsteking die ontaardt tot vliegende tering. Ze wordt gedoopt en doet hare eerste Communie op haar sterfbed.
Het is hoog-reine, echt-katholieke kunst: heel eenvoudig enkel belangrijk door de zielsontleding, bewonderend-innig en ragfijn: Het is ongeveer een romannetje, zooals bij ons met minder meesterschap over taal en stijl, Juffer Duykers er schrijft.
Wij spraken over opvallende gebreken: en inderdaad er zijn in het verhaal te veel donderslagen door reine luchten: twee plotselinge dooden. Het is te veel genaaid uit episodenlapjes. Hier en daar ook is de zinbouw heel mank.
En toch is ons laatste woord een gelukwensch aan den ons tot nog toe onbekenden schrijver en eene warme aanbeveling van het boek bij het lezend publiek van Vlaanderen: Vooral voor dames die eenigen tijd uit de kostschool zijn - heel jonge
| |
| |
meisjes dienen het boek nog niet te lezen - is het opperbest geschikt.
Iedereen overigens mag verheugd zijn om het verschijnen van dit specifiek-katholiek werk: een strekkingsboek ja, maar zonder de gewone gebreken: De lessen spruiten voort niet uit buiten-de-behandeling-liggende zedepreeken, maar uit het eenvoudig toonen van Toeties schoone ziel.
Ik las eens: ‘het schoonste gedicht is een heilig leven.’
In dien zin is Toetie Walther een echt-schoon boek.
L.D.
UIT EEN PEN, door Justus Van Maurik. - De Nederlandsche boekhandel. Pr. 0.75.
In deze verzameling novellen is Justus weer heel wat beter in zijn eigen element dan in den roman ‘Krates’ -.
In de galerij der volksportretten hangt hij de sprekendlevende beeltenissen van De Nachtwacht, David de Loterijman, Een knorrepot, Oude Sientje. Humor en spot tintelen in Een kleine Surprise en Muziekkenners. Met tranen op het einde door een vreugdedageraad doorblonken, werd Herr Hagenbachs erfenis geschreven, en Cesar doet ons denken aan ‘Uncle Tom's Cabin’ aan het lijden der arme negerslaven. - Er ligt iets episch in het verhaal der tochten van dien armen zwarte op zoek naar een hem steeds-ontglippend geluk.
Men ziet: er is in het boek voor elk wat.
L.D.
SUPPLEMENT VIVAT'S GEILLUSTREERDE ENCYCLOPEDIE. Afl. 108.
Dit supplement gaat van bladzijde 401 tot 480 beginnende met Fainéant tot aan Heilgymnastiek. We mogen van deze afleveringen zeggen wat we vroeger meer dan eens gezegd hebben over het gansche werk, zonder pretentie geschreven maar ernstig. In deze aflevering hebben we opgemerkt de artikelen Fraismachines, Frankrijk, Fundeering, Geboortenstatistiek, Kloosterstatistiek van Nederland, Godshuizen, Groei, Handelsregister en Heilgymnastiek.
| |
Schoolboeken
HISTORISCHE SCHETS VAN DE NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE VOOR SCHOOLGEBRUIK EN HOOFDACTSTUDIE door Dr C.G.N. De Vooys. Wolters, Groningen. 204 blz. Pr. fl. 1.75.
Een handig-net, zeer prettig boekje gevende het voor schoolgebruik noodige, heel beknopt maar meestentijds toch voldoende, heel objectief en doorgaans onpartijdig, al te gunstig gestemd nochtans waar het socialistische student-schrijvers geldt.
Niets dan lof hebben we voor het heel nieuwe plan van dit werkje: ‘Voor een leerling die geen speciale studie maakt is de literatuur-geschiedenis belangrijker naarmate onze tijd genaderd wordt. Daarom wordt de behandeling steeds breder en is meer dan de helft van dit boekje aan de 19e eeuw gewijd.’
Niet alles wat de schrijver zegt is even stipt: Onjuistheden
| |
| |
slopen in de levensaanduidingen van Snieders en Van Duyse. Bepaald verkeerd zijn de uitspraken over dien zelfden Snieders, over Schaepman, het slot over Buysse.
Verder kleine onnauwkeurigheden in de beschouwingen over den opbloei van de Vlaamsche letterkunde (bl. 163) als zou die ook te danken zijn aan La Jeune Belgique of den Nieuwen Gids. De beweging is van ons zelf uitgegaan. De werking van den Kring Van Nu en Straks wordt ook wel wat overschat (bl. 165) en of de stichting van het algemeen tijdschrift De Vlaamsche Gids (1905) wel beteekenis heeft gehad betwijfelen wij sterk. Namen als Verriest en Godfr. Hermans werden vergeten.
Toch mogen we zeggen dat het werkje getuigt van veel genegenheid voor de Vlamingen en eindigt met de hoop ‘dat in deze jaren voor goed de grondslagen gelegd zijn voor een bloeiende volks-eigen Vlaamsche letterkunde.’
Nog iets: Bij eene tweede uitgave zou het goed wezen aan het einde van het werkje een alphabetisch naamregister te stellen. Dergelijke lijst verhoogt de bruikbaarheid van een boek.
Kostelijk zijn de 30 bladzijden lange ‘inlichtingen en raadgevingen’, geheel nieuwe biographische notas over onze belangrijkste schrijvers.
Voorwaar een schets die, oordeelkundig gebruikt, in Vlaanderen veel goed kan stichten.
GIDS BIJ DE STUDIE DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE, vooral ten dienste van Candidaat-hoofdonderwijzers - Bespreking van verschillende werken door Rijpma, leeraar aan het Gymnasium en de H.B. te Kampen. Eerste Deel (17e-18e eeuw). Tweede deel (19e eeuw). 122 en 150 blz. Pr.
Ziehier vooreerst de inhoud:
Ie Deel: Vondels hekeldichten - godsdiensttwisten te Amsterdam in 1626 en hunne gevolgen (Wagenaar). Vragen en opgaven over den Palamedes, Gijsbreght van Amstel, Lucifer, Granida, Warenar, Baeto, De Spaansche Brabander. Het wederzijdsch Huwelijksbedrog, Saartje Burgerhart, De Ondergang der eerste Wereld.
IIe Deel: De Jaromir-cyclus van Staring, Hagar, Potgieter als Criticus, Jan Jannetje en hun jongste kind, De Roos van Dekama, Het huis Lauernesse, Waarheid en Droomen, Sinjeur Semeynsz, Mathilde een Sonnettenkrans, Eline Vere, op Hoop van Zegen.
De uitvoerigste der besprekingen is deze van Potgieter als criticus.
Al die stukken zijn speciaal-studiën veel grondiger dan eenig leesboek over literatuurgeschiedenis ze kan geven. Laten we het plan geven van een paar studiën:
Hagar 1 Eigenaardige wijze van ontstaan van Da Costa's grondgedachte van de Hagar, détail-schoonheden en eenige fraai gekozen beelden, korte beschouwing over de voornaamste redekunstige figuren of tropen.
De Roos van Dekama. Ontstaan van den roman, karakterteekening: Madzy Dekama, Deodaat en Reinout, Seerp van
| |
| |
Adeelen, Willem IV, Aylva, Abt Volkert van Sint Odulf, Broeder Syard, Arkel, over de Critiek van de Roos van Dekama door Bakhuizen van den Brink, strekking van den roman, hoe het komt dat dit werk voort gelezen wordt.
Het zou ons natuurlijk te ver leiden elke Studie afzonderlijk te bespreken. Wij hebben echter bewonderd de bondige duidelijkheid en de methode.
‘Het gebruik van deze uitgave stel ik me op de volgende wijze voor: eerst leze men het geheele werk zorgvuldig door en make daarbij zijn eigen aanteekeningen, en dan eerst wordt nagelezen wat er over in de “Gids” gezegd wordt. De verschillende vragen en opgaven trachte men uit het hoofd te beantwoorden en tevens zoeke men de versregels of bladzijden, waarnaar verwezen wordt, op’.
Aan onze leeraars en onderwijzers kan dit werk uitmuntende diensten bewijzen en nog practischer zal deze ‘gids’ zijn als de 2e uitgave een bladwijzer brengt.
| |
Ingekomen boeken ter bespreking
Edw. De Saegher, Ph. & S.T.D.: Schetsen van voordrachten over geloofsverdediging, 2e reeks, Jul. De Meester, Rousselare, 1908, 82 blz. |
|
Aran Burfs: René De Clercq, eene letterkundige studie, de Vlaamsche Boekhandel, Brussel, 1908, 61 blz. |
|
Dr Fr. Meeus: Menschenkunde: VI. De Synthesis van den genialen Mensch, no 104 der Verhandelingen van de Algemeene katholieke VI. Hoogeschooluitbreiding. 31 blz. Prijs fr. 0.25. |
|
Den Gulden Winckel. nr 5, 14 Mei 1908, maandschrift voor de boekenvrienden in Groot Nederland. Per j. Prijs f. 1.20. Hollandia drukkerij, Baarn. |
|
P. Halflants: Louis Veuillot. A. Dewit, Bruxelles, 1908, 32 blz. |
|
Th. Thyssen: Barend Wels. C.A.J. Van Dishoeck, Bussum. 1908. 232 blz. Prijs f. 1.90. |
|
G.F.J. Douwes: Paus Leo XIII, nr 5-6 der serie IV van Geloof en wetenschap. Haarlem, drukkerij De Spaarnestad, 1908. 127 blz. |
|
C, S. Adama van Scheltema: De Grondslagen eener nieuwe Poëzie. Rotterdam, W.L. en J. Brusse. 244 blz. |
|
Dr L. Van Puyvelde, Albrecht Rodenbach, L.J. Veen, Amsterdam, 232 blz. Pr. fr. 3.50. |
|
Dr E. Roman. King Henry V, parallel texts of the first and third quartos and the first folio, vol. the III of the ‘Shakespeare Reprints’ Marburg, N.G. Elwert'sche Verlagsbuchhandlung, 200 blz. |
|
E. Vliebergh, De Kempen, in de 19e en in 't begin der 20e eeuw, Callewaert, De Meulenaere, 190 blz. |
|
Leo Meert. Op den weg des Levens, De Nederlandsche Boekhandel, 246 blz. Pr. fr. 3.75. |
| |
| |
Lod. Janssen. Uit een Jongensleven, De Nederl. Boekhandel, 120 blz. |
|
J. Buelens, De Bijbel werd onder Gods ingeving geschreven, L. Braeckmans, Brecht, 46 blz. Pr. fr. 0.15. |
|
A. Laudy, De Nederlandsche Bedevaart naar Lourdes, van 6 tot 15 Mei 1908, Drukkerij van het dagblad ‘De Tijd’, Amsterdam, 64 blz. |
|
M. Stocks en Elb. Franssen, Cantate ter gelegenheid van het vijftig jarig priester-jubilé van Z.H. Pius X, W. Bergmans, Tilburg. |
|
Annuaire de la Sociétë d'Archéologie de Bruxelles. Tome XIX, 1908. Secrétariat de la Société, rue Ravenstein, 3, Bruxelles. 178 blz. |
|
Rechtskundig Tijdschrift voor Vlaamsch België, verschijnende in 10 aflev 's jaars. Antwerpen, de Nederl. Boekhandel, nrs 3 en 4, 9en jaargang, 1908. Prijs fr. 8. |
|
De Revue der Uitvindingen en Ontdekkingen. 5e jrg., nr 1. Amsterdam, Cohen, zonen. |
|
De Vlaamsche Gids, 4e jrg. Jan.-Feb.,-Maart-April 1908, algemeen tweemaandelijksch tijdschrift, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel. |
|
Tijdschrift v.h. Kon. Ned. Genootschap voor Munt en Penningkunde, 16e jrg, 2e aflev. Amsterdam, Joh. Müller, 1908. Jrg fl. 5.25. |
|
De Zaaier, maandblad voor Kunst. Hulde aan Rodenbach, Mei-Juni, nr 1908, abon. 1 fr. Leuven. |
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
C. Timmerman, Reader and Home, Lesson Book II, 124 blz. Pr. fl. 0,80. |
|
K. ter Bruggencate, Engelsch Woordenboek, 2 dln, 648 en 632 blz.. 2e druk, Pr. fl. 5,40. |
|
C. Honigh, Hoogduitsch leesboek II, 4e druk, 190 blz. Pr. fl. 1,25. |
|
C.M. Robert, Abrégé de la Grammaire française, 19e druk, 160 blz. Pr. fl. 1, -. |
|
C.G. Tromp, Frohe Stunden, deutsches Lesebuch für holländische Lehranstalten, 160 blz. II, Pr. fl. 1,25. |
|
Br. van Dantzig, Beknopte Handleiding bij het onderwijs in Spraakontwikkeling, voor Fröbelscholen, Pr. fl. 0,50. |
|
J.L. Duyser, 100 gemengde stijloefeningen, 6e dr., 83 blz. Pr. fl. 0,40. |
|
J. Ritzema-Bos, Schetsen uit het dierenrijk, 4e dr. 168 blz. Pr. fl. 0,40. |
|
Bosuyt, B., Rekenen, V, 7e druk, Pr. fl. 0,25. |
|
J. Oosterkamp, Punt C., 2e gedeelte, Examen hoofdakte, 275 blz. Pr. fl. 2,50. |
| |
| |
J. Oosterkamp, Examenopgaven, Pr. fl. 0,50. |
|
G. Van Poppel, De Hoofdzaken der Duitsche Spraakleer, 38 blz. Pr. fl. 0.20. |
|
J.W. Boerman en K.M. Knip, Natuurlijke Historie. I. Dierkunde, II. Plantkunde, 237 en 208 blz. elk. Pr. fl. 1,75. |
|
J. Gras & A. de Visser, Bijbelsche Archeologie, 271 blz. Pr. fl. 1,90. |
|
F. Van Rijsens, Overzicht der Algemeene Geschiedenis, 3e druk, 187 blz. Pr. fl. 0,90. |
|
Dr G. Wildeboer, Het ontstaan van den Kanon des Ouden Verbonds, 176 blz. Pr. fl. 2,25. |
|
Dr A. Van Thijn, Vl. Leerboek der vlakke Meetkunde, 160 blz. II. Pr. fl. 1,25. |
|
Bosuyt, M., Eerste Verzameling, 6e druk, Pr. fl. 0,25. |
|
S. Boorsma en Coetze, Pf., Deutsches Lesebuch für die untern klassen, 163 blz. I, Pr. fl. 1, -. |
|
J.L. Duijser, Stijloefeningen I, 10e druk, Pr. fl. 0,50. |
|
J. Leliveld, Engelsch leesboek voor handelsscholen, Pr. geb. fl. 1,40. |
|
M.J. Koenen, Denken en Schrijven, I, 6e druk, 56 blz. 168 blz. Pr. fl. 0,20. |
|
H. Wagenvoort, In ruimer kring, leesboek voor de hoogere klassen der christelijke scholen, 121 blz. I, 2e druk, Pr. fl. 0.40. |
|
H. Scholte, Hoeveel en Waarom, rekenboek voor de lagere school, met aanwijzigingen voor de oplossing, 7 deeltjes, elk fl. 0,15 fr. 0.25. |
|
A.J. Cremer, Ligthart en Noordhoff. Samen op Reis, III, 96 blz. Pr. fl. 0.50. |
|
A.J. Chemer, jan Ligthart en R. Noordhoff, Weet ie den weg nog? Vragenboekje bij ‘Samen op Reis’. |
| |
Uitgaven van Noordhoff, Groningen:
Antwoorden bij Boosman en Bos' Nieuwe Rekenschool, 3e, 4e, 5e en 6e stukje A en B. Tweede Druk. Pr. f. 0.20. |
|
B. Laarman, Vragen en Opgaven bij Toestanden en Gebeurtenissen, 1e en 2e deeltjes. Pr. f. 0.10. |
|
Id., Vragenboekje behoorende bij Toestanden en Gebeurtenissen III. Pr. f. 0.10. |
|
W.H. Wisselink, Natuurkundige Vraagstukken, 2e stukje, 6e dr. Compl. 2 stukjes. Pr. f. 0.40. |
|
R. Bos, Voorlooper van Onze Provinciën, met eenige kaartjes, 4e druk. Pr. 15 cent. |
|
Id., Onze Provinciën, 7e dr. Pr. f. 0.20. |
| |
| |
T. Pluim, Vaderlandsche Geschiedenis voor het Lager Onderwijs, met veie afbeeldingen, 7e druk. Pr. f. 0.30. |
|
Id. Kleine Vaderlandsche Geschiedenis. Pr. 0.20 cent. |
|
H.J. Kolstee, Voor School en Huis, II. Pr. f. 0.40. |
|
W.H. Wisselink, Vraagstukken ter Oefening in de Algebra. Eerste stukje, 15e druk. 3 stukjes Pr. f. 0.50, antwoorden Pr. f. 0.55. |
|
B. Laarman, Toestanden en Gebeurtenissen, 1e deeltje, 6e geïllustreerde druk. 1e en 2e deeltjes Pr. f. 0.30, 3e deeltje Pr. f. 0.40. |
|
R. Bos en C.H. Steenbeek, Mijn Teekenboek voor de lagere school, Nrs 4 en 5 vierde druk, nr 7 derde druk. leder deel Pr. 12 1/2 c. |
|
F. Deelstra, Teekenschool voor Eerstbeginnenden, Nr 1 série B 15e druk, nr 2 série A 25e druk, nr 6 série A 7e druk, ieder deel Pr. 12 1/2 centen. |
|
B. Baas, De Taalvriend. Taaloefeningen voor de lagere school, 96 blz. fl. 0.30. |
|
P. Wijdenes en Dr D. de Lange, Leerboek der Algebra, deel 1, 136 blz. Pr. fl. 1.00. |
|
L.P.H. Eykman, First english reading book, 2d edition, 88 blz. Pr. fl. 0.60. |
|
Mr. I.B. Cohen, Hoofdlijnen der Staathuishoudkunde, 3e dr., 184 blz. Pr. fl. 1.25. |
|
|