Zoo goed als ik in Hammenecker den priester-kampioen der Hooge waarheid en Gewijde schoonheid wilde begroeten, zoo zeer houd ik er ook aan een huldegroet te sturen aan dezen jongen, aan dezen stouten en edelen, die met fieren zwaai den schepter in handen neemt van de meest koninklijke der kunsten: de zoete veredelende, verheiligende zangkunst - de muziek.
Deze korte regelen werden geschreven ter aanleiding van het Concert van den 10en Juni, in de Koninklijke Harmonie, te Antwerpen. Daar was heel het tweede deel gewijd aan werken van L. De Vocht. Ziehier het programma:
1. Sinfonie (Ontwaking). - 2. Herderswijs voor Engelschen hoorn. - 3. A. Avondschemering (Symphonisch gedicht) B. Pastorale - 4. Lentemorgend.
Aan het eerste stuk heb ik verweten eene al te groote weelderigheid van orkest-effekten, misschien toe te schrijven aan het onvoldoende der uitvoering - de toondichter moest op twee korte repetitiën het zeer moeilijk stuk laten aanleeren; - maar de warme gloed der jeugd is overal aanwezig, en wie zou klagen over uitbundigen rijkdom?
Van de kleinere stukken is echter niets dan goed te zeggen: het zijn perelen van echte, innige poëzie. Hoe zoet, hoe warmstreelend zingt de Engelsche hoorn in die Herderswijs, die in 't gedacht van den toondichter eerder Paaschdageraad zou moeten heeten! De twee volgende stukken met viool-solo zijn ook in dien trant van gevoelvolle uitborreling uit het hart, van gezonde levensvreugd. In den Lentemorgend komt weer het orkest alleen aan het woord en juicht zijne levensblijheid, zijne levensvolheid met kloeke fierheid uit.
Hoe jammer dat zulke jonge krachten niet, met de noodige voorbereiding, hunne werken ten gehoor kunnen brengen! Leefde nog, gelijk ten tijde van Benoit, de muze der muziek, dan mocht men zoo iets verwachten...
Sprekend van Benoit, welk zijn die geruchten die door de lucht waren? Wat heb ik hooren vertellen, als zou vóór 't Lyrisch tooneel - al uitsluitelijk Fransch in zijn architectuur - een Fransch-opgevat standbeeld, naar uitspraak van een uitsluitend Fransche jury, den stoeren Vlaamschen meester verheerlijken? IJdele praatjes zijn dat zeker: ons Vlaamsche volk heeft te veel gezond verstand, te veel kloeke fierheid om aldus den roem van een zijner befaamdste zonen te vertrouwen aan den wuften zin onzer zuiderburen.
Antwerpen, 22 Juni 1908.
M.E.B.