Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 561]
| |
Alfons MoortgatVoor wie meedeed aan muziek en bijzonder aan kerkmuziek, aan kunstcritiek en letterkunde, is de naam van Alfons Moortgat geen onbekende meer. Het recht op onze bijzondere aandacht en waardeering heeft deze toondichter sedert lang verworven; om te bewijzen dat zijn kunst niet stuitte op onverschilligheid en koud toezien, besloten we tot 'n bondige studie over dezen man, om tevens door waardeering zijn ootmoedige, zuivere kunst te verwarmen, te doen leven en bloeien. Alfons Moortgat werd te Opdorp, in Oost-Vlaanderen, geboren op 8 September 1881. Zijn humaniora-studies voltrok hij op 't College te Thienen. Nog student bij de Rethorika, verscheen van hem een bundel verzen, die wel eens gehekeld werd tot schande van hen die een opschietend talent met zoo weinig genegenheid bejegenden. De toonkunst lag hem aan 't hart; en na zijn humaniora is hij, om aan de voorschriften van zijn bisdom betrekkelijk de orgelisten te voldoen, het daartoe-bevoegde diploma gaan halen aan de Normaalschool van St. Niklaas. Gedreven om dieper in te dringen in de toonkunde, volgde hij daarna de lessen aan de Kerkmuziekschool te Mechelen. - Maar zijn eigen persoonlijkheid kon geen strenge banden verdragen, en na een jaar hard werken verliet hij de school, en werd orgelist te St. Genesius-Rode. Daar werkte hij voort op eigen krachten, tot hij vóór drie jaar tot kapelmeester benoemd werd aan de O.L. Vrouw-kerk te Halle, ter vervanging van wijlen Emiel Houssiau. Hij is een uitstekend bestierder, alhoewel soms wat overdreven voelend. Onder zijn leiding evenwel komen de kunstbrokken in hun fijnste bijzonderheden tot volle waarde. Van het tijdstip dat hij te St. Genesius-Rode verbleef, dagteekenen zijn eerstelingen: eenige losse liturgische gezangen en liederen, waaronder mogen onderlijnd, om hun eenvoudig-vrije declamatie, Appelbloemen en Komt, op woorden van Guido Gezelle. Zijn ideaal althans eenigszins voor 't voetlicht gebracht door die brokkelingen, lijnde hij aldra klaar af in dat diepdoordacht, juist-opgevat en door waarheid gelouterd artikel over | |
[pagina 562]
| |
Het Geestesvoedsel van ons volkGa naar voetnoot(1), dat hij vóór drie jaar, als tolk van de volksliefde die in zijn ziel leeft, neerschreef in Dietsche Warande. 't Geen hij dáar schreef met zoo'n vasten pennentrek en zoo'n breedgeschoeide overtuiging, bestreeft hij in al zijn werken. Heel zijn streven leeft van die volksminnende ziel; en hierom ook gaf hij weldra een Geestelijke Liederkrans uit, vrucht van zooveel taaie wilskracht. Voor wie den man niet van naderbij kent, en dit boek openslaat en doorleest, getuigt het van mannenmoed en zwaren arbeid. Maar duidelijk valt, bij de lezing ervan, u op de zuivere christen kunstsmaak van den schrijver, alhoewel nog voor loutering vatbaar. Dit werk heeft recht op onze waardeering; en in de huidige omstandigheden bijzonder, nu onze kerkelijke volkskunst aan 't herleven gaat, moeten we dien schat van geestelijke liederen, die in dat werk ons wordt aangeboden, openleggen en overstorten in de volksziel. Die eerste bundel, en ook de tweede, die pas verschenen is en kortelings zijn tweede uitgave gaat beleven, zouden moeten het ‘Vade-Mecum’ zijn in al de congregatiën en geestelijke genootschappen. Dáárin ten minste vindt men echt christene kunst, bevattelijk voor ons volk; en 't is hoofdzakelijk langs het volkslied dat we ons volk zullen optillen en doen herworden het echt Germaansch, het groot Nederlandsch volk met zijn eigen kunst, eigen christelijk wezen, eigen taal. Met veel belangstelling zagen we den jongen kunstenaar de eerstelingen van zijn scheppend brein in 't licht brengen. En dadelijk ook is de kunstcritiek aan 't pennen gegaan: een talent haalde ze op uit die eerste gewrochten van religieuze muziek; en dat talent wou ze zien ontwikkelen ten bate van de verhevene kerkkunst... Intusschen werd Moortgat benoemd te Halle, en dáár, na die jongste werkjes, legde hij zijn persoonlijke christen kunstopvattingen neer in een twee-stemmige Missa Prima. Gretig werd dit werk gezocht en uitgevoerd en beluisterd. Deze mis, een weerschijn van Moortgat's losse techniek, met opzet geschreven voor een koor van middelmatige elementen, werd ook heel gunstig begroet door de beste kunstcritiek. Onze Meester Edgar Tinel zelf onderschreef het werk als volgt: ‘Votre Missa Prima ne vise point à l'effet, et est fort musicale. C'est un mérite. En outre tout en étant liturgique, d'un bout à l'autre, elle est écrite pour des moyens d'exécution restreints. C'est un autre mérite, et celui-ci sera tout particulièrement apprécié par les petites scholae des campagnes, que les compositeurs de talent doivent | |
[pagina 563]
| |
bien se garder de négliger. Vous leur donnez le bon exemple et je vous en félicite cordialement.’ Moortgat droeg dus de hoogste waardeering weg van den man die hier in België en elders 't grootste gezag voert in zake toonkunst... Immer werkt hij voort aan 't verwezenlijken van zijn ideaal. En wijl hij onverdroten voortwrocht aan 't tweede deel van zijn ‘Geestelijke Liederkrans’, verrijkte hij de liturgische toonkunst met een Missa Secunda in hon. Sti. Alphonsi Mariae de Liguorio. De mis is geschreven voor drie gelijke stemmen met orgelbegeleiding. De losse tekstdeclamatie, onderlijnd door de gepaste uitdrukking ervan, doen den lezer vriendelijk aan bij 't lezen van 't werk. Breed-vloeiend heeft de melodie haren vrijen loop, zonder ooit te stuiten op gezochte formulen. Kristalhelder welt ze uit 's toondichters ziel, waar het liturgisch voelen zijn opvatting en vertolking loutert. Den liturgischen tekst weet hij te omkleeden met eene melodie die, ondanks hare vrije rythmeering en breeden omvang, der liturgische wetten gestand blijft. Geheel het werk dóór voelt ge die gemakkelijkheid van melodischen gang der stemmen. Iedere stem zegt er het hare om de uitdrukking tot haar hoogtepunt te brengen. Is het Kyrie niet een juiste opvatting van een smeekgebed, met de volle rust die dezen liturgischen tekst past? En nochtans komt iedere stem tot een degelijke waarde. Breedvloeiend ontwikkelt er de dichter het ‘Christe eleison’ in groote-terts-toon, om langs een rustvolle orgelbegeleiding weer te komen op zijn begin-klein-terts-motief ‘Kyrie eleison’. Het Gloria is een trouwe tekstdeclamatie, die haar kleur en leven krijgt door 't breed-opgevat stemmenweefsel, met hier en daar een juist-gevoelde unison. Soms voelt men wel eens, - 't geen een groote verdienste is, - een nagalm van een Gregoriaansche melodie.... Diezelfde spanning en klimming in voelen wordt doorgevoerd tot op 't einde van ‘Gloria.’ Nog vrijer en breeder en zelfstandiger loopen de stemmen in het Credo, zonder nochtans den liturgischen tekst te verhakkelen... Het Incarnatus est krijgt er zijn volle hoogte-declamatie, die geschoeid staat op den Gregoriaanschen melodiebouw. De dichter phraseert met nauwkeurige tekstlezing, zonder ergens zijn uitdrukkingskracht te laten verzwakken. Kundig weet hij zijn stemmen te voeren tot een motief uit 't begin van ‘Credo’, dat hij nu aanpast op ‘Amen’, en het ‘Credo’ - | |
[pagina 564]
| |
als in onze Gregoriaansche Credo's - nog samenvat in een vrijomschreven beginmotief. Het groote-terts-inzet-motief van ‘Sanctus’, dat in de drie stemmen wordt omschreven, herinnert aan het kleine-terts-motief uit ‘Kyrie.’ Rustig wordt de melodie aangeleid op den liturgischen tekst. Eigenaardig om zijn kleuring is de opvatting van ‘Pleni sunt Coeli... Hosanna...’, en doet wel eens denken aan een Mis van den machtigen Hollandschen toondichter Philip Loots, - niet om de melodie, maar om de kleuring. - Het ‘Sanctus ook, - zonder echter 'n kopij ervan te zijn, - herroept vóór den geest de gevierde Missa Tertia van den Duitschen Meester Haller’. Dit doe 'k opmerken, omdat voor mij het werk er nog bij wint zelfstandig die meesters nabij te komen. Eenvoudig, maar heel esthetisch en logisch, en tevens heel los van melodievorm; is de ontwikkeling in Benedictus. De stemmen sluiten harmonievol in malkaar met 'n sentimentaliteit die nochtans de palen van het godsdienstig voelen niet te buiten gaat. Ernstig en juist gevoeld, is het Agnus Dei weergegeven met heel sobere en tevens schoone harmoniekleur. Het slot ‘Dona nobis pacem’ dunkt mij hier minder goed geslaagd. Echt en juist-godsdienstig voelen dóórademt geheel het werk, en we zien er wel eens het hoog-gemoedelijke van Haller aansluiten bij het meer vrij ontwikkelen van Stehle, maar tevens in stevige zelfstandigheid. Bovendien vergt die mis geen grootsche uitvoeringselementen en hierom nog te meer heeft Alfons Moortgat een verdienstelijk werk voortgebracht, omdat hij zijn talent weet te gebruiken voor onze nederige, soms verwaarloosde dorpsoksalen. De orgelbegeleiding moet evenmin de orgelisten afschrikken. Schoon is zij en wel verstaanbaar. Doorgaans loopt ze heel onafhankelijk. Zelfstandig steunt ze de stemmenpartituur. Evenwel hadde ik hier en daar nog wat meer zelfstandigheid gewenscht, om de stem tot haar volle recht te laten komen. De Missa Secunda verdient ook een eereplaats op meer ontwikkelde oksalen. Dit alles ingezien, kan ik dit verdienstelijk werk, dat bij de kunstcritiek ongetwijfeld veel sympathie heeft gevonden, niet genoeg aanbevelen. In den loop dezer studie gewaagde ik van zijn 2en ‘Geestelijke Liederkrans’ dien hij nu ruim vóór vier maanden in 't licht gaf. 't Verschijnen ervan was 'n blijde zonnestraal over 't gebied van 't geestelijk volks- en kunstlied. Hij heeft ons daarmeê een | |
[pagina 565]
| |
schat toegeworpen ter geleidelijke opleiding van den volkssmaak, en tevens een nationaal, ja, een internationaal werk geleverd. Een eigen, zelfstandige Vlaamsch-nationale kunst waait ons vaderland dóór, en bezingt de schoonheid, de moreele grootheid, het eigen leven, den zuiver-christen zin van ons Nederlandsch volk. Maar de massa is nog voor 't groot deel onbewust van dat frisch-bloeiend nationaal kunstleven, omdat ze niet genoeg in voeling komt met de openbaringen ervan. In Moortgat's Liederkrans staat onze nationale kunst breed vertegenwoordigd, en daardoor ook zal ze - als die bundel toegang krijgt tot de genootschappen en college's, - rondgedragen worden bij ons volk, en de verkwikkende uitboezemingen ervan neergelegd op de lippen van 't volkskind. Met hem zullen onze nationale volkstoondichters bij ons volk doordringen. Internationaal is het werk, omdat ook de gedachtenrijke kunst van onze Noord-Nederlandsche en Duitsche broeders ons eruit tegenklinkt. In dezen liederbundel staat Moortgat's gezonde opvatting van 't echt godsdienstig volks- en kunstlied klaar-opvallend afgelijnd. Hij tast niet meer; maar met vasten voet betreedt hij het terrein. Een pereltje van volkskunst is het Kerstlied van Joachim; 't schittert in dezen monumentalen krans als 'n diamant om zijn zoet-rustige, vrije rythmeering.Ga naar voetnoot(1). Aan 't profane volkslied ook heeft Alfons Moortgat mêegedaan. Zijn Liedjes voor 't volk - die hij uitgaf toen hij nog orgelist was te St. Genesius-Rode, - zijn voor een ruim deel goed geslaagd; maar toch weet hij daarin dien echten volkstoon niet aan te slaan die in Wierts' of in Hullebroeck's liederen zoo gestadigeigenaardig doorklinkt. Hoogst loffelijk evenwel is zijn pogen om langs dien weg ook meê te werken aan 't heropbeuren van 't Vlaamsche Volk. Naar ons bescheiden oordeel echter, ligt zijn gemoed meer open voor de geestelijke volkskunst; daar voelt hij dieper en juister; daar vloeit hem de melodie veel rijker uit de pen... Om zijn onverpoosd medeijveren aan 't herleven der ware kerkkunst, heeft Z.H. Pius X hem onlangs het eereteeken Pro Ecclesia et Pontifice toegekend. Hierom brengen we onze hartelijke gelukwenschen aan den jeugdigen en volkslievenden toondichter, die zijn breed-geschoeid talent grootendeels openlegt voor | |
[pagina 566]
| |
zijn volk, voor Gods tempel; - die zoo jong en als een persoonlijkheid daar staat in de tweeledige moderne muziekbeweging, wars van alle navolging, wars van allen dwang. Zijn kunst is hoogst humaan zonder ooit jacht te maken op bloote harmonie-effekten. Eenvoudig en waar is ze, en diepgevoeld en frisch en zuiver, vol nieuw en beschouwend leven. Met de jongere school meê, en tevens zelfstandig voert hij op tot het ware volkslied. Moge zijn kunst zóo voortbloeien in dien diepgaanden eenvoud ten bate van 't Vlaamsche Volk. Hooger vlucht vragen we van hem niet, maar volksch zijn en blijven! Vooruit, Alfons! onze hoop voor de toekomst onzer kerkmuziek rust ook op U.
Halle. Alf. Van der Mueren, pr. |
|