Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 528]
| |
De brieven van koningin Victoria
| |
[pagina 529]
| |
De volgende brief, dien ik overschrijf, geeft ons, naast de herinnering aan de huwelijksplechtigheid, eene roerende penteekening van Victoria's liefde voor den Prins Gemaal:
‘Osborne, 27 Juli 1857.
Mijn liefste Oom, - Op dit zelfde oogenblik wordt het huwelijk voltrokken - de knoop gelegd welke uwe beminnelijke, zoete dochter verbindt aan een dòòr en dòòr treffelijk echtgenoot, - en ik weet zeker dat gij zeer geroerd zult zijn. Dat alle zegeningen haar vergezellen! Ik wilde dat ik tegenwoordig ware - doch de tegenwoordigheid mijner beste Helft doet mij gevoelen alsof ik er zelf bij ware. Ik tracht mij voor te stellen hoe alles gebeuren zal. Ik kon u geen grooter bewijs geven mijner liefde voor u allen en van mijn verlangen u en lieve Charlotte genoegen te verschaffen, dan door mijn welbeminden Albert aan te zetten er henen te gaan; - want ik heb hem aangeraden en aangespoord te gaan - ofschoon gij u niet kunt inbeelden combien cela me coûte en hoe gansch déroutée ik ben wanneer hij van huis is, of hoe ik de uren aftel totdat hij wederkeert. Mijne talrijke kinderen tellen als niets wanneer hij afwezig is; het is bijna alsof alle leven uit huis en home met hem vertrekt. Wij doen al wat wij kunnen om dezen blijden dag op onze stille manier te vieren. Wij zijn allen uit den rouw: de jongere kinderen krijgen een halven dag verlof; Alice mag dezen avond, voor den eersten keer, met ons dineeren; wij zullen op de gezondheid drinken van den Aartshertog en de Aartshertogin; en ik heb voor onze dienstboden wijn, en voor onze matrozen grog doen bestellen om insgelijks te doen. Vicky (die in de aanpalende alkoof aan 't schilderen zit) doet mij alle lieve dingen zeggen aan u en aan het lieve jonge paar: zeg, als 't u belieft, aan de lieve Charlotte al wat wij hier gedaan hebben....’
Wonder genoeg, dat er in onze brievenverzameling niets vermeld wordt over het huwelijk van Leopold, den Hertog van Brabant. Maar, in den volgenden brief vernemen wij, niet alleen dat hij getrouwd is, doch reeds een kindje heeft. | |
[pagina 530]
| |
‘Buckingham Paleis, 23 Maart 1858.
Mijn liefste Oom, - ... Mijne beminde MarieGa naar voetnoot(1) heeft mij nog niet geantwoord. Wil zoo goed zijn het haar te herinneren. Ik heb haar gezegd dat ik hoopte, ter wille van haar kindje, dat zij het niet langer voeden zou, vermits wij, Prinsessen, andere plichten te vervullen hebben. Ik hoop dat zij niet geërgerd was, want ik meende enkel te doen wat redelijk was, met haar dezen raad te geven...’
In het begin van het volgend jaar, schonk prinses Fritz (Vicky) het eerste kleinkind aan Koningin Victoria.Ga naar voetnoot(2)
‘Buckingham Paleis, 2 Februari 1859.
Mijn liefste en beste Oom, - Aanvaard mijn warmen dank voor uw allerminzaamsten brief van den 28en. Ik weet hoe blijde gij zult zijn over de veiligheid onzer welbeminde Vicky en over de geboorte van onzen eersten kleinzoon. Alles loopt zeer voorspoedig af. Vicky herstelt zòò gezwind en zòò wel als ik het deed, en het lieve baasken komt buitenmate bij en gedijt onder alle opzichten... Hier zijn de belangstelling en de blijdschap bijna zoo groot als in Pruisen, en dàt is hoogst verheugend...’
‘Buckingham Paleis, 1 Maart 1859.
Mijn liefste Oom, - ... Het gerucht loopt dat gij naar Berlijn zoudt gaan voor de Kerstening, doch ik betwijfel het! O! liefste Oom, mijn hart breekt bijna omdat ik ons eerste kleinkind niet kan zien doopen! Ik geloof niet dat ik ooit over iets zoo bitter teleurgesteld was als over dit! De gelegenheid is daarenboven zoo verheugend voor beide landen wijl ze hen zoo nauw vereenigt; daarom is mijn teleurstelling bijzonder tergend. Ik moet zeggen, dat het eene domme wet in Pruisen is, die nauwgezet is om 't kind | |
[pagina 531]
| |
zoo haastig te doen doopen. Doch het is nutteloos gekermd; een naasten keer, als 't God belieft, zullen wij gelukkiger zijn! ....’
In den loop dezer familiegebeurtenissen broeiden er kwade beroerten en schelmstukken op 't vasteland. Napoleon kuipte zonder verpoozen, heulde met de Italiaansche muiters tegen Oostenrijk, en zocht door allerlei looze middelen Engeland op zijnen kant te krijgen. Hij slaagde er gedeeltelijk in, de Engelsche ministers te overhalen, doch hier had hij zonder de waardin gerekend. Koningin Victoria bood onverzettelijk het hoofd aan de staatkundige roovers; en hare ministers ijverden te vergeefs. Hier zijn eenige staaltjes harer antwoorden:
Koningin Victoria aan Lord John Russell.
‘26 April 1860.
De Koningin heeft, daareven, den brief van Lord John ontvangen. Zij moet zeggen dat zij het als de diepste verlaging voor dit Land beschouwen zou, ware zij gedwongen te Parijs, op het Congres van den Keizer te verschijnen om er den roof des Keizers te onderteekenen en te bezegelen...’
Koningin Victoria aan Lord John Russell.
‘Buckingham Paleis, 30 April 1860.
Geen gezaghebbende schrijver, geene volkenwet kan het zedelijk rechtvaardig heeten, wanneer één Staat in een ànderen de omwenteling aanmoedigt, niet met het belanglooze inzicht een verdrukt volk te verdedigen, maar om dien Staat te kunnen vernietigen en er voor zichzelf voordeel uit te trekken...’
Met dergelijke vrijbuiterij kon de Koningin of de Engelsche Kroon geene betrekking hebben. Zij wilde noch kon, derhalve, de brieven harer ministers aan de Buitenlandsche woelmakers goedkeuren; ook zou zij, bij de eerste gelegenheid, aan den Franschen Keizer haar hart rechtuit | |
[pagina 532]
| |
spreken. Deze had haar, op het einde van 't jaar, een zeemzoeten nieuwjaarsbrief geschreven. Zij antwoordde als volgt:
‘Osborne, le 3 janvier 1861.
Sire et cher Frère, - Les bons voeux que Votre Majesté veut bien m'exprimer à l'occasion de la nouvelle année me sont bien chers et je vous prie d'en accepter les remercîments sincères, ainsi que l'expression des voeux que je forme pour le bonheur de Votre Majesté, de l'Impératrice et de votre cher enfant; le Prince se joint à moi dans ces sentiments. Votre Majesté a bien raison si Elle regarde avec quelque inquiétude l'état agité de l'Europe, mais je partage aussi avec Elle le ferme espoir que le mal peut être beaucoup amoindri, tant que la France et l'Angleterre s'entendent et, j'y ajouterai, tant que cette entente a pour but désintéressé de préserver au monde la paix, et à chaque nation ses droits et ses possessions, et d'adoucir des animosités qui menacent de produire les plus graves calamités, des guerres civiles et des luttes de races. La bénédiction de Dieu ne manquera pas à l'accomplissement d'une tâche aussi grande et sacrée....’
Toch blijft Lord John Russell in 't geniep kwaad vuur stoken en met den aartsdeugniet Garibaldi onderhandelen. Dat verwekt den toorn der Koningin en geeft aanleiding tot eene reeks vinnige protestbrieven die waard zijn gelezen te worden. Dan zien wij Koningin Victoria gelijk ze in hare standbeelden gebeiteld staat, met de kroon op het hoofd en den schepter gebiedend in de hand.
Den volgenden brief van Koning Leopold vraag ik oorlof in zijn geheel af te schrijven. Hij is vol schelmsche zinspelingen:
‘Laken, 22 November 1860.
Mijn geliefde Victoria, - ‘Ik moet u bedanken voor uw allervriendelijksten brief van den 20en. Ik hoop dat gij | |
[pagina 533]
| |
de jonge en zeer lieve Keizerin van OostenrijkGa naar voetnoot(1) ontmoeten zult; wellicht hebt gij reeds een uitstapje gedaan naar Plymouth. Ik had en heb nog eene zware verkoudheid en was derhalve bevreesd haar, den avond van den 20en, aan de statie af te wachten. Ik zond Marie en Philippe om de Keizerin te ontvangen. Gisteren vòor den dageraad ging ik zelf naar Antwerpen. Eerst bracht ik mijn bezoek aan de Keizerin, en leidde haar daarna naar uw prachtig schip. Zij was er zeer door aangedaan; het was oprecht lief van uwentwege zoowel als eene onschatbare weldaad voor eene zieke. Het bewijst, daarenboven, dat gij belang kunt stellen in iets anders buiten Garibaldi en dien beminnelijken en belangloozen Anzexander. Ik ontmoette de Keizerin wijl zij gekleed stond om te vertrekken. Er is, mij dunkt, iets zeer eigenaardigs in haar, iets dat wonderlijk behaagt. Arme ziel! het deed mij oprecht leed haar te zien vertrekken onder vreesbarende omstandigheden, want zij hoest fel. Alhoewel er mijne kwade valling ongetwijfeld door verergerd is, zou ik toch groot spijt gehad hebben, had ik haar niet helpen inschepen. Het was een heerlijke dag; doch dezen nacht is het beginnen te waaien uit het West-Zuid-Westen en dàt, vrees ik, zal Westwaarts eene zee verwekken. Het moet u groote voldoening verschaft hebben uwe zonen rondom u te zien. BertieGa naar voetnoot(2) heeft zijne oprechtgeduchte omvaart met glans afgelegd. Ik denk wel dat het uitwerksel ervan op de Amerikanen een heelen tijd duren zal. Het verwondert mij dat de hertog van Newcastle zonder ongevallen teruggekeerd is. Affy heeft iets bijzonderaantrekkelijks in hem en is een lief kapoentje. De reis van EugenieGa naar voetnoot(3) is iets verbazends. Zij ook heeft een zwaren hoest, doch ik heb nooit geweten dat Schotland aanbevolen werd voor winterreisjes. Zij was zeer choquée, | |
[pagina 534]
| |
zoo 't schijnt, omdat zij in Afrika aan het dansen was terwijl hare arme zuster op sterven lag. Benevens dit, schijnt er tusschen haar en haren Meester een verschil van zienswijze te bestaan omtrent den Paus. Gij zult u nog wel herinneren hoe de geestelijken aan Napoleon onloochenbare diensten bewezen tijdens dezes verkiezing. Zelfs twijfel ik of hij zonder hunne medehulp zou aangesteld zijn. En nu slaat hij de bijl in den wortel der heele Katholieke Kerk door den Paus te verdelgen, en hij doet het zonder de minste uitdaging, enkel ten bate der omwenteling en des révolutionnaires. Ik blijf steeds, mijne geliefde Victoria, uw toegenegen Oom Leopold R.’
Nog eene schets van het zalige familieleven aan het Engelsche Hof:
‘Buckingham Paleis, 12 Februari 1861.
Mijn liefste Oom, - Menige, menige dankbetuigingen voor uw lieven brief van den 8en. Sedert eergisteren hebben wij opnieuw winterweer; verleden nacht hadden wij zeven graden vorst. Verleden Zondag vierden wij, met diepe erkentenis en liefde, den een-en-twintigsten verjaardag van ons gezegend huwelijk: een dag die aan ons, en ik durf er bijvoegen, aan de wereld in 't algemeen onschatbare weldaden gebracht heeft! Zeer weinigen kunnen met mij zeggen, dat hun echtgenoot, na een-en-twintig jaren niet alleen nog vol is van de vriendschap, de genegenheid en de liefde welke ieder oprecht-gelukkig huwelijk medebrengt, doch dat hij nog overloopt van dezelfde teedere liefde der allereerste dagen van ons huwelijk. Wij misten lieve Mama en drie onzer kinderenGa naar voetnoot(1), doch hadden zes geliefden rondom ons - en 's avonds verzamelden wij de leden van ons huishouden die nog overblijven van hen die toen bij ons waren. | |
[pagina 535]
| |
In het Parlement gaat het nu rustig toe; en iedereen hoopt een korten zittijd. In het betrouwen dat deze regelen u in goede gezondheid zullen vinden, blijf ik steeds uwe verkleefde Nicht Victoria R.’
Kortelings na deze blijde feestviering viel de eerste zware beproeving. Den 16en Maart stierf de Hertogin van Kent, moeder der Koningin en zuster van Koning Leopold.
‘Frogmore, 16 Maart 1861.
Mijn zeer geliefde Oom, - Vandaag, op den rampzaligsten dag mijns levens, schrijft uwe verpletterde dochter slechts éénen regel van liefde en verkleefdheid. Zij is dood. Die dierbare, zeer beminde, teedere moeder - waarvan ik nooit langer dan weinige maanden gescheiden was, - zonder dewelke ik mij het leven niet inbeelden kan, is van ons weggerukt! Het is te vreeselijk!.... Doch zij is in vrede, - in rust; haar schromelijk lijden is voorbij! Haar einde was gansch vrij van pijn - alhoewel ik getuige was van schrikkelijke, hartverscheurende zieltogingen. Ik hield hare dierbare, lieve hand in de mijne, tot op het laatste, en hiervoor ben ik inderdaad dankbaar! Doch het was gruwelijk, dat kostbare leven te zien wegebben! En dan, zij herkende mij niet meer! Hierdoor, echter, bleef haar de smart der scheiding gespaard! O! wat zal dit u grieven en bedroeven! U, die voortaan aan ons dubbel dierbaar zijt.... Bertie en Linchen zijn nu ook hier - allen diep aangedaan - zij hebben haar in haren rustigen eeuwigen slaap aanschouwd! Mijn welbeminde Albert is deerlijk overmand - en met reden, want zij aanbad hem. Nu ben ik waarlijk verwaist. God zegene en beware u. Steeds uwe verkleefde en oprecht ongelukkige Nicht en dochter Victoria R.’
Na de lijkplechtigheden:
‘Buckingham Paleis, 30 Maart 1861.
Mijn zeer geliefde Oom, - Het is troostelijk aan u te kunnen schrijven en ik hoop dat gij ook gaarne verneemt van uwe arme moederlooze Dochter. | |
[pagina 536]
| |
Het is vandaag reeds twee weken, en mij dunkt dat het slechts gisteren voorviel - Alles staat mij klaar voor, en nochtans schijnt alles, alles volstrekt onmogelijk. De ijlte, de verlatenheid, de gruwzame en ijselijke Sehnsucht und Wehmuth komen met verdubbelde hevigheid terug, en de tranenvloed, welke mij dag na dag ontlasten komt, is mijne grootste verlichting. Wij hebben oneindig veel werk te verrichten - alhoewel alles in de grootste orde is; doch het openen harer kasten en schuiven om al hare dierbare juweelen en kleinooden na te zien en op te nemen, is als een heiligschennis en soms lijd ik alsof mijn hart vaneen gerukt werd. Zoo menige herinneringen mijner kindsheid worden opgeroepen, en deze stomme gedenkenissen, welke zij droeg en bezigde en die thans de droeve overblijfselen zijn van hetgeen wij zoo zeer en hartstochtelijk beminden, roeren snaren in hart en ziel die allersmartelijks en toch ook aangenaam zijn. Wij hebben menige hoogst innemende en kostbare brieven gevonden - waarvan ik het bestaan niet vermoedde - en die, geloof ik, met de brieven van Papa moeten weergekomen zijn, nl. brieven van mijn vader zaliger om de hand van liefste Mama te vragen, - en er een uwer brieven bijzendend, waarin gij hem aanmoedigt om haar te vragen....’
Arme Koning Leopold! ook zijne brieven zijn vol weedom; doch, wat elke zinsnede balsemt is zijn vast betrouwen op Gods vaderlijke voorzienigheid, zijne onwrikbare hoop in het eeuwig leven en zijn kalme gelatenheid in den wil des Heeren. Het stoffelijk overschot der Hertogin van Kent werd begraven te Frogmore (nabij Windsor) waar zij gestorven was.
‘Osborne, 20 Aug. 1861.
Mijn geliefde Oom, - .... Dien namiddag (van den 16en), gingen wij naar Frogmore en bleven er vernachten. Die eerste avond was vreeselijk teisterend en, ik beken het, overweldigde mij teenemaal voor eenigen tijd; alles scheen te leven, en nochtans, zij was er niet. Doch ik werd kalmer. | |
[pagina 537]
| |
Het feit zelf, dat wij omringd waren door al wat zij beminde, en dat het lieve, dierbare huis opnieuw bewoond was, schonk ons voldoening; de volgende morgen was heerlijk, en na het ontbijt gingen wij met bloemenkronen naar het praalgraf en traden den grafkelder binnen; deze is à plain pied en zòò mooi, zòò luchtig, zòò grootsch en eenvoudig dat, met al de diepe ontroering, er geene foltering of bitter leed uit ontstaat, enkel kalmte en rust. Wij legden onze kronen op de prachtige granieten grafstede en gevoelden dat enkel het aardsche kleed, dat wij zoozeer beminden, hier begraven lag. De reine, teedere, minnende ziel die ons zoo lief had, is hierboven - mint ons en bidt voor ons, vrij van smart en wee - ja, dat is troostelijk; die eerste geboortedag in het ander leven moet voorzeker veel blijder geweest zijn dan welk een in de droeve wereld hier beneden! Nu heb ik enkel spijt dat wij zoover van Frogmore weggaan, want ik verlang er terug te keeren...’
Het eerste bezoek, waaronder Koningin Victoria zoo zwaar leed, was enkel eene voorbereiding tot de groote beproeving die nakende was; want het stond geschreven, dat het jaar 1861 het rampzaligste wezen zou van heel haar leven. Albert, haar aangebeden Gemaal, werd rond het einde van November ziekelijk. Den 26en schrijft de Koningin aan haren Oom:
‘Albert is een beetje jichtig; 't is een plaag - doch op dezen tijd van 't jaar, met zijne schielijke veranderingen van luchtgesteldheid, is 't zeer moeilijk niet aan 't een of ander van dien aard te lijden: Unberufen, unberufen is hij, dezen winter, veel beter dan hij in vorige jaren was....’
De kranke verergerde; weldra was zijn toestand onrustbarend en dreigend. De Koningin nochtans kan niet aannemen dat een noodlottige afloop mogelijk is.
‘Windsor Castle, 11 Dec. 1861.
Liefste Oom, - Ik mag weer bericht geven over een goeden nacht, geen krachtverlies en aanhoudende gunstige | |
[pagina 538]
| |
verschijnselen. Meer durven wij voor eenige dagen niet hopen. Niet achteruitgaan is vooruitgaan, nu meer dan ooit.... De beproeving is in elk opzicht teisterend, want ik ben tijdelijk mijnen leidsman, mijnen steun, mijnen al kwijt - want wij kunnen hem niets vragen noch hem iets mededeelen....’
‘Windsor Castle, 12 Dec. 1861.
Mijn liefste Oom, - Weer kan ik een gunstig verslag geven over onzen allerdierbaarsten kranke. Hij houdt goeden stand - had weer een zeer goeden nacht - neemt overvloed van voedsel en geeft teeken van buitengewone levenskracht. Ik ben gedurig in en uit zijne kamer, doch, na de eerste vier gruwelijke nachten van verledene week, eer men verklaard had dat het typhoïde koorts was, waak ik 's nachts bij hem niet meer, daar ik hem toch niet van nut kan zijn en er geene reden tot vreezen is....’
Twee dagen later, den 14 December, viel de onverhoedsche donderslag en Koningin Victoria was weduwe. In de drie volgende brieven, die ik in hun geheel afschrijf, staat de troostelooze echtgenoote treffend afgebeeld:
‘Osborne, 20 Dec. 1861.
Mijn EIGENE, liefste VADER, - Want als dusdanig heb ik u steeds bemind! Het arme vaderlooze wichtje van acht maand is thans de gebrokene verplette weduwe van twee en veertig jaar! Mijn leven, zoover geluk er mee verbonden is - is te niet. Voor mij is de wereld vergaan. Indien ik het leven voort moet zetten (en ik zal niets doen om mij ongelukkiger te maken dan ik ben) zal het voortaan gewijd zijn aan onze arme vaderlooze kinderen, - aan mijn deerniswaardig Land, dat in hem zijnen al verloren heeft - en het zal enkel beoogen te doen wat ik weet en gevoel dat hij wenschen zou, want hij is in mijne nabijheid - zijn geest zal mij geleiden en bezielen! Helaas! in den bloei des levens te worden afgesneden - ons rein, gelukkig, vreedzaam huiselijk leven, waarin alleen ik kracht vond om de lasten van mijnen ongeregeerden Staat te dragen, dat leven | |
[pagina 539]
| |
te zien afsnijden op twee-en-veertig-jarigen ouderdom - wen ik met ingegevene zekerheid hoopte dat God ons nimmer scheiden zou, maar ons samen laten oud worden (al sprak hij ook dikwerf van den korten duur des levens) dàt is al te vreeslijk en al te wreed! En 't moet nochtans voor zijn goed, voor zijn geluk wezen! Zijne onschuld was te groot, zijne betrachting te verheven voor deze arme ellendige wereld! Nu eerst geniet zijne edele ziel dàt wat zij waardig was. Ik zal hem niet benijden - slechts bidden dat mijn leven er door verbetere en geschikt worden om eeuwig met hem vereenigd te worden; en naar dien gezegenden stond verlang ik vuriglijk. Liefste, liefste Oom, hoe minzaam het is, van uwentwege, te willen naar hier komen! Het zal voor mij een onuitsprekelijke troost zijn en gij vermoogt zooveel om menschen aan te zetten hunnen plicht te doen. Wat mijne eigene, mijne brave persoonlijke dienaren aangaat - de arme Phipps in 't bijzonder - niets kan hunne gehechtheid evenaren - diep-neerslachtig als zijn - en hunne eenige bezorgdheid is, te leven gelijk hij het wilde.... De 26e voegt mij voortreffelijk. Steeds uwe toegenegene en ongelukkige Dochter Victoria R.’
‘Osborne, 24 Dec. 1861.
Mijn geliefde Oom, - Alhoewel ik u, als 't God belieft, weldra zien zal, moet ik u toch deze enkele regelen schrijven om u voor te bereiden op het vervelend, droevig leven dat gij hier zult aantreffen bij uwe arme ongelukkige en verlatene dochter, die een moedeloos en vreugdeloos leven sleept! En ook ben ik angstvallig u opnieuw één ding te herhalen; en dat ééne is mijn vast voornemen, mijn onwederroepelijk besluit, nl., dat zijne wenschen - zijne plannen - aangaande alles, zijne zienswijze aangaande wat ook mijne wet zullen zijn! En geen menschelijk geweld zal mij doen afwijken van hetgeen hij besliste en wenschte. En ik reken op u om mij hierin te steunen en te helpen. Ik pas dit voornamelijk toe op hetgeen onze kinderen betreft. - Bertie enz. voor wier toekomst hij alles zoo zorgvuldig afgeteekend had. Ook ben ik besloten, dat geen enkel mijner dienaren - hij weze | |
[pagina 540]
| |
dan nog zoo goed en nog zoo verkleefd - mij leiden of besturen, of aan mij gebieden zal. Ik weet dat hij het af zou keuren. En met hem en voor hem zet ik mijn leven voort; want ik ben, in der waarheid, slechts uiterlijk van hem gescheiden en dàt slechts voor korten tijd. Niemand kan u beter onderrichten over mijne gevoelens of u kennis geven van een aantal roerende voorvallen dan onze uitmuntende Dr Jenner, die mijn grootste toeverlaat geweest en nog is, en dien ik u smeek te willen bezoeken en ondervragen vòòr gij iemand anders bezoekt. Doe dit, ik bid u, want ik vrees ten zeerste dat anderen zullen trachten u eerst te zien om zaken te bespreken en te wenschen waarin ik niet zou toestemmen. Al ben ik deerlijk zwak en gansch gebroken, toch stijgt mijne drift wanneer ik denk dat een zijner wenschen of plannen zou aangeraakt of veranderd, of dat ik zou gedwongen worden, wàt ook, te verrichten. Ik weet dat gij mij in mijne volslagene duisternis bij zult staan. Het is slechts voor korten tijd en dan ga ik om nooit, nooit meer te scheiden! O dat zalig, zalig gedacht! Hij schijnt zoo dicht en bij te zijn: hij is gansch mijn eigendom voortaan, en mijn dierbare lieveling! God zegene en bescherme u! Steeds uwe ongelukkige doch verkleefde Dochter Victoria R.
Welk een Kerstmis! Ik zal er niet op denken.’
Lady Canning, de vrouw van den toenmaligen Governor General van Indië, was in Calcutta gestorven en de weduwnaar had zijn pijnlijk verlies met den aard en den loop harer ziekte aan de Koningin meegedeeld. Deze antwoordt er op in den volgenden brief, waarmede de verzameling sluit:
‘Koningin Victoria aan Lord Canning.
Osborne, 10 Januari 1862.
Lord Canning dacht niet, wanneer hij zijn minzamen en roerenden brief van 22 November schreef, dat deze aan de Koningin zou toekomen wanneer zijzelve geraakt was en neer gebogen onder eene ramp gelijk aan deze welke hij | |
[pagina 541]
| |
beschrijft en, wonder om zeggen, door eene kwaal die zeer overeenkomt met die welke aan hem alles ontrukte wat hij meest beminde. In het geval van haar aanbeden, dierbaren, volmaakten en verheven echtgenoot, haar lieven Heer en Meester, - wien dit Land meer verschuldigd is dan het ooit ten volle kan weten - in zijn geval, nochtans, hield de koorts een allergunstigsten loop, tot op den dag vòòr de vreeselijke ramp, en toen was het eene verstopping der longen en eene verslapping van den bloedomloop, welke op dit hachelijk oogenblik (het was inderdaad enkel twee uren vòòr God hem riep) dezen verschrikkelijken afloop teweeg bracht. Zijnen levensgenoot te verliezen is, zooals Lord Canning weet, gelijk de helft van zijn lichaam en zijne ziel verliezen - met geweld er af gescheurd - en dierbare Lady Canning was zulk eene lieve, waardige, toegewijde huisvrouw! Voor de Koningin echter - voor eene arme hulpelooze vrouw - is het meer dan dat; het is de berooving van stut, steun en troost. Voor de Koningin is het gelijk dood in leven! Niets - ernstig of onbeduidend - werd verricht zonder zijn raad of minzame hulp, - en thans bevindt zij zich alleen in de wijde wereld, met een aantal hulpelooze kinderen (de Kroonprinses uitgezonderd) die op hare bescherming rekenen, - nu wanneer zij ternauwernood met haar eigen rampzalig bestaan worstelen kan! Hare ellende - hare volstrekte vertwijfeling - kan zij niet beschrijven! Haar eenige steun, de eenige straal vertroosting, die zij voor korte oogenblikken geniet, is de vaste overtuiging en de zekerheid zijner nabijheid, zijner onsterfelijke liefde en hunner eeuwige hereeniging! Zij verlangt gedurig en smacht naar dit laatste, met een ongeduld dat zij niet beschrijven kan. Met Lady Canning, zal de lieveling der Koningin in éene gaarde rusten, te Frogmore, in graftomben welke de Koningin voor hem en voor haar gaat oprichten. De Koningin kon haar dierbaren Engel - alhoewel hij ziek was - van Lord Canning's verlies onderrichten, en hij was er diep door aangedaan en kwam er meer dan eens op terug, zeggende ‘Wat een verlies! Zij was zulk eene voorname vrouw!’ Moge God Lord Canning sterken en vertroosten; hij | |
[pagina 542]
| |
denke in zijnen rouw, aan zijne beroofde en geknakte Souverein, ter aarde gedrukt onder het zwaarste van alle menschelijke onheilen en ongelukken. Zij leefde slechts voor haren echtgenoot! De deelneming der menige duizenden mijner onderdanen, doch vooral hun spijt en hunne bewondering voor hem zijn zalvend voor haar doorstoken en bloedend hart! Ofschoon hij soms ijlde, was toch de dierbare gemaal der Koningin bewust tot op het einde toe, en herkende en kuste haar één uur vóór zijne reine ziel henenvlood naar hare welverdiende eeuwige woonst.’
Hier eindigt de Brievenlezing lijk eene roerende roman. Ik durf er enkel eenige regelen van mijn eigen tot slot bijvoegen. Al warende door de drie lijvige boekdeelen heb ik nu hier, dan daar, stilgehouden om, naar eigen gril en grillige voorliefde, de aangehaalde uittreksels af te schrijven. Doch er staan honderd andere bladzijden, even aantrekkelijk en veel belangrijker wellicht, in die kostelijke bundels Koninginnebrieven te lezen. Wat ik aan mijne lezers mededeelde, zal meer dan volstaan om het innige leven van ‘Victoria de Goede’ te doen waardeeren en hoogachten en zal eveneens de bewondering heropwekken voor den ‘Wijzen Vorst’, den eersten Koning der Belgen, want de lofspraak van Koningin Victoria over haar ‘dierbaren Engel’ mag met reden overgedragen worden op Leopold I, ‘wien dit Land meer verschuldigd is dan het ooit ten volle weten zal.’
J. Feskens. |
|