Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
BoekennieuwsG. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, 3e deel. J.B. Wolters, Groningen, 1907. Pr. fl. 6.50.Ge ziet, het reuzenwerk vordert. In afwachting dat de bespreking der eerste twee deelen, die nu al een dik jaar op gang is, een heuglijken morgen in de brievenbus der Redactie terecht komt, ben ik zoo vrij over dit 3e deel mijn indruk te geven. Het brengt ons boek IV. En boek IV heet ‘de literatuur der wording van den Noordnederlandschen Staat’, en het behandelt de heele 16e eeuw. Zeker een merkwaardige tijd voor de beschavingsgeschiedenis dezer Nederlanden. Maar, vóór verder onderhoud, deel ik graag in haar geheel de tafel mee, wijl ze suggestief genoeg is om veel dingen die anders móesten gezegd worden, overbodig te maken: De Hervorming: Hervormingsliteratuur, Roomsch-Katholieke en Anti-hervormde geschriften, Anna Byns, Cornelis Everaert. De Renaissance: Vertalingen, Schooldrama, Klassicisme in het Rethoryckersdrama, Terentius verdietscht, strooming en tegenstrooming. De Literatuur buiten de stroomingen. Rethoryckers en Beroepsdichters. Het drama: Zinnespelen en Kluchten, Kluchten en Tafelspelen. Het Proza. De Lyriek: Liederen en Refereinen, Politieke Poëzie. Vestiging van de Republiek der Vereenigde Nederlanden: Strijd tusschen Regeering en Volk, Volkseenheid in wording, Scheiding van Noord en Zuid. De Letterkunde tijdens den vrijheidsoorlog: Strijdpoëzie der Geuzen en hunner tegenstanders, opbouw van het nieuw en en het oud geloof in lyriek en proza, de Literatuur buiten den strijd, het drama, de Rederijkers tijdens den Vrijheidsoorlog: Van Haecht, Vander Voort, Fruytiers, Reael, Houwaert, de Dene, Numan. Het individu in de Letterkunde: Hervorming en Vrijheidsoorlog. Renaissance, invloed der Romaansche Literatuur, Taalbouw en taaleenheid. Dichters en prozaschrijvers uit Noord- en Zuid-Nederland: Zuid-Nederlanders, Lucas de Heere, Jan van der Noot. Zuid-Nederlanders in Noord-Nederland: Marnix, Van Mander. Noord-Nederlanders: Jan van Hout, Janus Douza, Coornhert, Spieghel, Roemer Visscher. Wording van het nieuw-klassiek Drama: De Opvoering. Het Literair Leven. Terugblik en Besluit. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Met minder nieuwsgierigheid dan bij de eerste twee deelen lazen ze dezen bundel door. Stellig niet omdat hij op zich zelf minder belangrijk is, integendeel; maar omdat we thans herlazen wat Kalff ons al meer uitgebreid heeft gegeven in zijn meesterlijke ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16e eeuw.’ Dat hér-lezen doelt echter enkel op de eendere stof, en wil lang niet doen veronderstellen dat dit boek nagenoeg een herdruk zou wezen van 't ander. We zijn zelfs verbaasd over 't feit dat er in den vorm - behandeling, zoowel als meer innerlijke opvatting - zoo heel veel werd gewijzigd. Om te beginnen heeft Kalff alles omgewerkt: Wat de Letterkundige Geschiedenis der 16e eeuw door de strenge afbakening van hare hoofdstukken, door de kloek-beredeneerde indeeling harer tijdperken, deed lijken op een reusachtig polyptiek, is weg, en in dit deel III hangt de 16e eeuw voor ons als een grootsch panorama uit éen worp. Wat we hier met dit paralleel vooral bedoelen is te steunen op de geweldige synthetische kracht die er schuilt in dezen historicus: op het scheppend kunstenaarstalent, dat veelal onverkwikkelijke geleerdheid in dezen wonderen studiekop voor geen genster vermocht te verflauwen. Dat de man van literaire wetenschap, die Dr G. Kalff heet, terzelfdertijd een geboren estheet is, dus een geboren kunstenaar, - die éenige eer voor ons Nederland, zal hem wel niemand ontzeggen. Zijne opvattingen over letterkundige kunstgeschiedenis heeft hij overigens laten drukken in zijn Gids-artikel van 1889 en in zijn Voorrede bij zijn ‘Geschiedenis de 16e eeuw’. Met wat een geluk hij zijn theorieën in de praktijk heeft toegepast meenen we genoegzaam elders te hebben gezegd.Ga naar voetnoot(1) Daarover weiden we hier dus niet langer uit. Liever blijven we de beide werken van daareven nog wat vergelijkend in handen houden. Vooreerst is het klaar dat Kalff in de 576 blz. van dit zijn 3e deel minder in bijzonderheden treedt dan in de 800 blz. van zijn speciaal werk over de 16e eeuw. Vooral minder tekst-aanhalingen uit de schrijvers geeft hij thans. Verder wil ons zijn zucht om ditmaal alles anders en nog beter dan vroeger te zeggen wel wat schroomhartig lijken: stellig had hij uit zijn eerste werk heele brokken ongewijzigd kunnen overnemen zonder dat er iets buiten de nieuw aangelegde voegen zou geloopen zijn. Enkel hier en daar een zinsnede, hoofdzakelijk waar het de uiterlijke portretteering en de zedelijke of esthetische karakteriseering zijner typen geldt, zooals Erasmus en Janus Secundus, bleef gespaard. Voor de rest vond Kalff dat hij, - wijl er sedert nagenoeg 20 jaar dat zijn standaardwerk over de 16e eeuw verscheen zooveel viel bij te werken. zooveel nieuw gevonden historische stof te verbouwen - evengoed de heele constructie herdoens optrekken kon. Plezierig zal dat niet altijd geweest zijn. Enkel menschen van Kalff's karakter behalen zulke overwinningen op zich zelf. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Kalff bekent in zijn aanteekeningen hoezeer zijn inzicht over Anna Bijns is gewijzigd o.a. over hare refreinen in 't ‘amoureuse’ door hernieuwde studie van haar werk en door 't geen in de laatste jaren Duflou en Basse over haar schreven. Bij zijn overzicht over de politieke poëzie gewaagt hij dankbaar van Mej. Dr. Van der Graft's proefschrift: ‘Middelnederlandsche Historieliederen’; en voor zijn nieuwen De Dene hebben de artikelen van Prof. Scharpé hem dienst bewezen. Bij zijn betere waardeering van Jan Van der Noot heeft hij verplichtingen aan 't werk van Verwey en aan dat van Vermeylen, die anders Van der Noot wel wat te hoog tronen als ze hem noemen ‘den grondlegger onzer klassieke letterkunde’. In tegenstelling met zijn gewoonte van condenseeren 't geen er in zijn vroegere 16e eeuw is te lezen, heeft hij Marnix thans rijker bedacht. Aldegonde blijkt wel een man naar Kalff's hart; en zeker kon men zijn geestdrift kwalijker besteden dan aan de bewondering van dien man die met zijn schranderen kop en zijn laaiend gemoed onze heele 16e eeuw beheerscht. Toch mocht dat, me dunkt, geen reden zijn om te zwijgen over dingen die de geschiedenis niet moest verwachten van een mensch met zoo'n geest: al de beschaving van Marnix heeft niet belet dat hij toejuichte zoo goed als de eerste beste belhamel bij de verwoesting der beelden door meesters in onze kerken geplaatst ter verheerlijking van de kunst zoowel als van hun geloof; al de harmonie van zijn gaven heeft niet belet dat hij zoo goed als de banaalste rederijker van zijn tijd smaalde op de ‘dwaze’ verhalen uit de middeleeuwen, dat hij zoomin als de nuchterste ‘preciese’ in de Calvinisten-leer, de schoonheid van Gods schepping heeft genoten; van die natuur met haar zeeën en bergen waarvoor zelf de heerlijkste Bijbelhymnen - wier tekst hij van buiten kende - hem de oogen niet openden. Dat heeft hem zijn blinde godsdienst-dweepzucht gedaan; er was te veel haat in dat hart, opdat deze groote zou kunnen rang nemen onder de grootsten; en die haat in zijn hart heeft zijn geest met bekrompenheid geslagen. Ook voor hem is de kunst nooit iets anders dan middel geweest in dienst van een overtuiging, zeker prachtig van hartstocht, maar stellig minder edelmoedig dan die van Anna Byns. Verder zoeken we vruchteloos onder de bronnen voor Marnix de ‘Vroolijke Historie...’ van P. Alb. Thijm. Dat is natuurlijk geen baanbrekend werk; 't is te geestig om met dat doel te zijn geschreven; maar er staan toch wel dingetjes in die we voor de kennis van Aldegonde's inborst niet graag wilden missen. Bij zijn behandeling van Van Mander brengt Dr. Kalff een dankbare hulde aan Dr. Jacobsen's proefschrift; voor Jan Van Hout bekent hij bijna alles verplicht te zijn aan Dr. Prinsens, wiens ontdekkingswerk daareven in boekvorm is verschenen. En nu de algemeene indruk bij 't sluiten van dit machtig werk. De heele 16e eeuw wordt natuurlijk gedomineerd door Hervorming en Renaissance: Protestantisme tegen Katholicisme, Heidendom tegen Christendom. Wel wordt men gewaar langs welken kant de sympathieën liggen van Dr. Kalff, maar niemand zal beweren dat hij niet altijd of zoo goed als altijd in zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
voorstelling de onpartijdigheid bereikte waarnaar hij streefde in 't volle besef van zijn plicht als wetenschappelijk man. Te ontkennen valt het niet dat de gisting, de beroering, de hevige uitbarsting van dien geweldigen tijd aan de groote mannen en aan de groote vrouw van de zestiende eeuw een levensernst hebben geschonken, die bij veel aanvoerders van onzen tijd jammerlijk ver is te zoeken. Wat een gezonde kracht in die menschen, wat een belangloosheid in hun overtuiging, wat een gewetensadel! Van katholieke zoowel als van andere zijde bij hervormers en tegen-hervormers valt er in de 16e eeuw een hoog peil van zedelijk leven waar te nemen. Verder had ook de Renaissance haar zending: al heeft ze veel humanisten tot proppens gevuld met pedanterie en met dwazen tekst-geleerdheidsovermoed, toch heeft ze uit haar overvloedshoren in onze nuchter-gezinde landen begrippen gezaaid van schoonheid en smaak die we eerst later zullen zien opbloeien, ofschoon 't langs om klaarder zal blijken dat er nevens de goede korrels erbarmelijk veel onkruidzaadjes gedijen. Gelukkig toch dat de Renaissance de zucht naar poëzie bleef aanblazen die de hervorming zich beijverde uit het volksleven te verbannen. 't Volk anders begon zich allengskens te ontwikkelen; de boekdrukkunst verruimde zijn gedachtenwereld; de pers begon een macht te worden, maar een macht ten kwade zoowel als ten goede. Langs om duidelijker ontpopt zich het individu; de menschen veroveren een zelfstandigheid, die deze goed, gene verkeerd gebruiken. Alles samengenomen, valt er ondanks veel merkwaardigs, weinig hooge kunst te genieten in de 16e eeuw. Veel onderwijzend en stichtend proza, veel geleerd gerijmel, weinig levenademende kunst. Wel een bewijs dat de thans zoo geprezen passie, de hartstocht in het geestesleven - stellig 't onontbeerlijkste van alle elementen - op zich zelf niet voldoende is tot het scheppen van groote momenten in de letterkundige geschiedenis. En zoo ligt de letterkundige verdienste van die merkwaardige beschavingsperiode, in Kalff's derde deel magistraal bestudeerd, meer in de belofte die zij was voor later, dan in 't geen zij zelf gaf. J.P. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Berusting, door Am. De Lattin. H. ten Brink, Meppel, 1907, 147 blz.Niets ongewoons in dit boekje. Jefken, Schirm en Frans, verloren in 't Antwerpsche stadsleven. Alleen Frans is uitgewerkt, de arme jongen met zijn jacht naar geluk, zijn ideale strevingen, door 't leven in een langs om ellendiger werkelijkheid neergeduwd. Ook 't lief van Frans, Antje, krijgen we te zien, maar om er iets duidelijks van te maken, had ze een paar strepen meer moeten krijgen. Veel verbeelding is aan 't verhaal van de drie kameraden niet besteed: Schirm gaat gewoon ten onder, Jefken komt gewoon naar boven, Frans proeft het gewone lief en leed. Maar 't boekje is goed geschreven, en doorspekt met zetten die getuigen dat de duizelige vaart van 't wereldsche leven Delattin niet heeft belet na te denken, kalm en diep. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder in modern-vervelende detail-teekening te verloopen, is de beschrijving zeer verzorgd. Blz. 26, o.a., ware puik, zoo dat beeld van die ‘versteende abstractie’ niet een paar keer terugkwam in 't werk. Waar er blijkbaar met meest inspanning wordt beschreven, valt het doorgaans minder goed uit. Zoo de dood van Schirm: zeer gewetensvol stijlwerk, maar toch viel 's schrijvers keuze op een versleten voorstelling. Die verpersoonlijking van den dood werd op die wijze al zoo heel dikwijls gegeven, dat wij ze onze belangstelling niet meer kunnen gunnen. Verder zijn er toestanden genoeg in dit boekje die met ernstige kunst zijn bewerkt. Wilt ge een staaltje? ‘Zijn grootste schrik, zijn hevigste vijand werd het eerste daglicht. Wanneer het gebeurde, dat hij 's nachts wakker schrok, drong zijn angstige blik onmiddellijk door het venster, waarachter hij de klaarte vreesde te vinden. En als de lucht dan eindelijk helder over de daken hing, soms grauw befloersd, andermaal blauw en vol zonnegetintel, wilde hij niet opstaan; dan sloot hij de oogen, kroop dieper onder de lakens om toch dat tergende licht niet te zien.’ ‘Een nieuwe... dag begon’, zoo sluit het boek. Laat ons hopen dat die nieuwe dag blijder zal zijn, en dat Delattin hem ons vertellen zal even gewetensvol als deze treurige ‘Berusting’ en latend een indruk beter beantwoordend aan de zending die de kunst op onze dagen maar al te zeer vergeet: veredelen en opbeuren. J.P. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De katholieke kerk in Congo - 1495-1905 - naar het Fransch van P. Eucherius De Roy, minderbroeder, door P. Albanus Heysse, der zelfde Orde. - De Meester, Rousselare, 1906, groot in 8o.De Congovraag!... Niets drukker besproken, heftiger betwist onder 't volk, in bestuurkring en drukpers dan die netelige, ingewikkelde en hoogst belangrijke zaak voor ons vaderland. Zal de overneming van den Congostaat voor Belgie eene bron van rijkdom of eene oorzaak van ondergang zijn? De gevoelens loopen uiteen. Dit is evenwel maar eene bijvraag; de hoofdvraag is en blijft: de beschaving van Congo. En begrijpt men eens wel de rol van beschaving die ons land - zoo Congo overgenomen wordt - spelen moet, dan zal die bijvraag misschien heel wat vereenvoudigd zijn. Het voorlichtend denkbeeld zal niet meer zijn het eigenbelang, de intrest, maar het brengen van het licht der beschaving aan een volk, gedompeld in de slavernij en de ellende, ziedaar Belgie's zending! En niemand ontkent dat dit eene roemrijke zaak is voor ons vaderland, kan zij gepaard gaan met eigen welvaart. België wil voorzeker dat dit beschavingswerk op den vasten grond steune van den Katholieken godsdienst, zonder welken er geen echte, bestendige beschaving tot stand komen kan. Is het waar dat de geschiedenis van 't verleden eene heldere lichtbaak is voor de toekomst; dan zal niemand het mij euvel duiden te zeggen dat het boek De Katholieke Kerk in Congo een boek is dat nu meer dan ooit van pas komt. Het is vooral een volksboek. In keurig, kernachtig, vloeiend Vlaamsch voert P. Alb. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Heysse ons volk, naar zijn Franschen voorganger P. Eucherius, door de wisselvalligheden van Congo's beschaving van af deszelfs ontdekking tot op onzen tijd, bl. 1-221 de opvatting van een hoog denkbeeld van al het goede, dat eene beschaving te weeg brengt. In het tweede deel - bl. 222-284 - levert P. Alb. Heysse eigen werk, den huidigen toestand der Katholieke zendingen in Congo. Betreuren we wel wat gebrek aan historische kritiek in het deel dat uit het Fransch vertaald werd, dan vinden wij dat vergoed in het eigenwerk. We zien dat P. Alb. Heysse een man is die los en vrij werkt met den toetsteen der zoo verwikkelde moderne historiek kritiek. Wij vernemen ook graag dat hij eene nieuwe gansch herwerkte uitgave bereidt, die ruimschoots voldoen zal aan de eischen der kritiek. Het volksboek zal tegelijkertijd een wetenschappelijk boek worden, een lichtbaak voor den Belgischen staat, die den beschaver de wijze lessen der geschiedenis voorhoudt, welke men nooit straffeloos in den wind slaat. Zoo zien wij de Minderbroeders en later de Dominikanen, Capucienen en Jesuiten broederlijk, hand in hand, met deugdzame en belanglooze Portugeezen het grootsche beschavingswerk beginnen en wonderwel in hunne onderneming slagen. De Portugeezen zoowel als de missionnarissen winnen het volksvertrouwen, dat de beschavende mogendheid zoolang gegund blijft, als de mannen die er heen gestuurd de rechten der inboorlingen eerbiedigen en beschaving geen synoniem wordt van uitbuiting en eigenbelang. Maar dat ook de kans keert naarmate de beschavers afwijken van de kristelijke leerstelsels. De beschavers werken vooral om eene kern voor eigenbeschaving in vorst en volk van Congo neêr te leggen, die weelderig ontkiemt door den ijver der eerste Katholieke koningen van het land. Congo behoudt zijn eigen onafhankelijk bestuur en de warme liefde tot de Portugeezen verandert eerst in wantrouwen en haat zoodra zij een hunner schepselen op den troon zoeken te plaatsen. Dit zijn slechts eenige der ontelbare lessen die in de geschiedenis der Katholieke Kerk in Congo voorkomen. Het boek getoetst aan eene gezonde kritiek en geschreven met de aantrekkelijkheid, die het tweede deel er van vooral kenmerkt zal een der heerlijkste bladzijden zijn van de Franciscaansche geschiedenis en de beschaving, en te gelijkertijd een der schoonste tijdperken der geschiedenis van Portugal. Het zal zonneklaar bewijzen hoe de beschaving van Congo ook een prachtige bladzijde worden kan voor Belgie's geschiedenis en voor de kloosterorden die er voor rekening der Katholieke Kerk arbeiden. De geschiedenis der Katholieke Kerk in Congo is toch maar de toepassing van hare onvergankelijke beschavingsbeginselen op het volkskarakter en de tijdsomstandigheden van het land en den uitslag die op die toepassing volgde. In dat opzicht zijn de tijdsomstandigheden in Congo misschien wel wat veranderd, het volkskarakter blijft in den grond toch hetzelfde - en wij wenschen vurig dat het nieuwe volledig en kritisch werk van P. Albanus Heysse zoo gauw mogelijk het licht zie, en dat het niet alleen als volksboek in onze prijsuitdeelingen aftrek moge vinden maar ook in de hand kome van al wie werken wil aan Congo's beschaving. A.V. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Les sociétés secrètes au Bas-Congo, Ed. De Jonghe. Bruxelles, Polleunis, 1907, 74 p. in-8o (Extrait de la Revue des Questions scientifiques, octobre 1907).Dit werk is eene belangrijke bijdrage tot de kennis der ethnographie van den Beneden-Congo tot aan Stanley-Pool. Schrijver bestudeert twee instellingen, die als geheime maatschappijen aangezien worden, namelijk het Nkimba en het Ndembo. Het nkimba is het feest der manbaarheid, dus niet toegankelijk voor vrouwen. Worden toegelaten de manbare jongelingen van een of meer dorpen die door den ganga of priester uitverkoren worden. De ceremonieën der inwijding hebben plaats in het grootste geheim te midden der bosschen en zijn zeer ingewikkeld: toediening van een bedwelmend middel, geeseling of dergelijke proeven, verwisseling van kleedij, naamverandering, voorafgaandelijke onderrichtingen, eed van geheimhouding, en, eventuëel, besnijdenis. Het nkimba is daarenboven eene school waarin de ganga de toekomende ingewijden in eene geheime taal eene godsdienstige en burgerlijke opvoeding geeft en ze tot verschillende ambachten opleidt. De nkimba's, eenmaal al de proeven onderstaan, hebben iets heiligs, iets geheimzinnigs in zich, mogen trouwen, doch, naar het schijnt, hebben zij geene politieke voorrechten. Sommigen, niet allen, worden ganga en zoo is het nkimba eene voorbereidende school, een soort noviciaat voor priesters. Het ndembo is eene inwijding in een geheime secte waardoor de negers zich de geesten willen gunstig maken. Deze inwijding heeft vooral plaats na eene toeneming der sterfgevallen of na eene vermindering der geboorten. Mannen en vrouwen worden toegelaten zonder bepaling van ouderdom. Alles geschiedt in het geheim in het bosch, doch de ceremonieën zijn veel minder bekend dan die van het nkimka. Een der aanwezigen houdt zich als dood en moet door den ganga tot het leven teruggeroepen worden. Over den duur van den proeftijd, over de onderrichtingen, waartoe een geheime taal gebruikt wordt, is om zoo te zeggen niets bekend. De ndembo's hebben geene voorrechten op staatkundig, maatschappelijk of godsdienstig gebied. Ziedaar de hoofdtrekken van het werk. De bewerking verdient allen lof. De h. De Jonghe bezit zijn onderwerp: getuige hiervan de volledige bibliografie, die op het einde der studie voorkomt. De verschillende soms tegenstrijdige berichten heeft hij op kritische wijze geordend om zoo mogelijk tot eene juiste kennis der twee instellingen te geraken. Menig punt is nog niet opgehelderd en het is te wenschen dat missionnarissen, beambten en ontdekkingsreizigers zich het boek aanschaften als leiddraad voor verdere navorschingen niet alleen in den Beneden-Congo maar ook in de andere deelen van 't land. Nog iets. Sommige schrijvers beschouwen het nkimba als een overblijfsel van het onderwijs der missionnarissen der XVIe en XVIIe eeuw. M. De Jonghe aanziet deze stelling als ongegrond doch hij heeft het vraagstuk historisch niet onderzocht. Wij hebben ons eenige opsporingen getroost in de berichten der oude | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
missionnarissen. Onder deze komt de eerste plaats toe aan de Istorica descrizione dei regni Congo, Matamba e Angola, Bologna, 1687, van Cavazzi, een Capuciener monnik, die tweemaal den Congo bezocht, 1654-1667, 1670-? Cavazzi spreekt ons breedvoerig over de ganga's en beschrijft eene geheime secte, de Nquiti, het hedendaagsch ndembo. Deze geheime secte was een der voornaamste hinderpalen aan de bekeering der negers. Hoogst waarschijnlijk bestond insgelijks het nkimba, de school der ganga's bij de aankomst der zendelingen. Dr J. Mees. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De hulpprediker, door Dr Theo Malade. Roman uit het Duitsch vertaald door J. Fabricius Jzn. J.A. Sleeswijk, Amsterdam.De schrijver zet vooraan: ‘Den wetenden tot waarschuwing. Een thesisboek: een jonge student in theologie (protestant) laat zich eens meeslepen door kameraden in een slecht huis; eenigen tijd later vertoonen zich de gevolgen der ziekte die hij daar heeft opgedaan. Hij was verloofd; de geneesheer zegt hem dat hij vier jaar moet wachten vooraleer hij trouwt; zijn schoonvader, een predikant, weet dat hij zijn kind niet uithuwelijken kan ‘aan een man die wegens trouwbreuk vóór het huwelijk in een zware ziekte de straf des Hemels ontvangt’. Dank zij de hulp van den geneesheer en de wilskracht van den jongen man, werkt deze zich uit de ziekte op en bekomt eene privaatbetrekking. De vertaling werd in Nederland goed onthaald: het boek is geschreven door iemand met veel hart, en het bevat eene deugdelijke les. Maar toch moeten we voorbehoudingen maken: de scène in het wijnhuis, wordt vrij driftig beschreven; de arts in zijn verontschuldigingen, gaat al te ver: ‘of dat, wat u in Berlijn gedaan hebt, een zonde is, daarover ben ik niet bevoegd te oordeelen. Als u me echter toestaat, daarover mijne meening te zeggen, dan zou ik het slechts een misstap willen noemen, een misstap tegenover uwe bruid’. Zie ook nog zijne bedenkingen op bl. 141-143. De vertaling is zeer vlot. E. Vl. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Den yndigste rose, Johannes Jörgensen. Gyldendalske Boghandel, Nordisk Forlag. Kopenhagen.Met altijd even hooggespannen verwachtingen opent men elk nieuw werk van den Deenschen schrijver Jörgensen, en nooit wordt die verwachting teleurgesteld, 't zij de inhoud van het werk zuiver litterarisch, 't zij er eene godsdienstige stof in behandeld weze. En hoewel onze tijd niet gunstig schijnt voor geestelijke lectuur, laat Jörgensen zich hierdoor niet afschrikken; na de uitgave van Fioretti, Pilegrimsbogen, Hellig Ild en Den Hellige Franciscus, brengt hij ons in Den Yndigste Rose, weer een dier fijne gedichten in proza, waarin de meester, naast een verheven godsdienstig gevoel, een buitengewoon meesterschap over de taal aan den dag legt. De ‘lieflijkste roos’ is de roos die wast en opbloeit in de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ziel, daar diepe wortelen schiet en door haar eigen wasdom al het onkruid des harten vernietigt. 't Is het opbloeien van dergelijke roos in de ziel eens menschen, dat Jörgensen in dit boek beschrijft, het leven van een man die deze roos met buitengewone zorg opkweekte, van alle onkruid bevrijdde en hiertoe zelfs niet aarzelde het scherpe ijzer te gebruiken. Kortom, in dit boek wordt in prachtigen stijl, met overweldigende schoonheid, het leven geschetst van den Duitschen mystieker Heinrich Suso. ‘Zelden heeft Jörgensen's beroemde stijlkunst zich schooner en rijker ontvouwd dan in dit boek, zegt een zijner Deensche beoordeelaars. De taal plooit zich gesmijdig en sierlijk onder de hand van den meester. - 't Is als een levendig brongeruisch, dat doordringt in hart en zin - en verfrischt en verkwikt.’ Wij zegden boven dat onze tijd niet gunstig schijnt voor geestelijke lectuur. Dit blijkt uit de omstandigheid dat Jörgensen's zuiver letterkundige werken op verscheidene duizenden exemplaren worden getrokken, terwijl boeken als het onderhavige het nauwelijks tot een paar honderd brengen! En nochtans, hoeveel letterkundig schoon bevat ook dit soort van werken! D.M. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De degelijke huisvrouw door Maria Du Caju, 5e Uitg. Gent, A. Siffer, 306 blz., f. 2.25; De jonge huishoudster door Maria Du Caju, 2e Uitg. Gent, A. Siffer, 169 blz. f. 0.90; Ons huis door P.H. Schreuder Jr en Mej. N. Carnot. De huishouding volgens hygiënische eischen, 2e druk. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf; Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel. 1906, 195 blz., f. 2.65Drie uitstekende werken, die ten minste zooveel als de nergens ontbrekende keukencodex, overal een plaatsje verdienen in moeders keurbibliotheekje. Bevattelijke taal, prentjes waar dit nuttig kan zijn, en goede raad en goede wenken in overvloed, van alle drie mag dit getuigd. Mej. Du Caju stelde haar leerboek op vooral met het oog op de burger- en de volksklas, en in overeenkomst met de jongste programma's voor het onderwijs in de huishoudkunde. Inhoud: I. Hoedanigheden der goede huisvrouw, II. Voeding in het algemeen (Voeding-Gezondheidsleer der voeding, de keuken), III. Spijzen en bereiding. (Melk, boter, kaas, eieren, vleesch, visch, vet, olie, meel, brood, groenten, fruit, zout, suiker, sausen, enz.) IV. Dranken (water, koffie, chicorei, chocolade, bier, wijn, sterke dranken). V. Huisraad (keus en aankoop, onderhoud, slaapkamers, keukens. VI. Bestek voor het meubileeren van een woning. VII. Kleederen (stoffen, onderhoud, gezondheidsleer). VIII. De woning (keus, luchtverversching, reinheid). IX. Verwarming. X. Verlichting. XI. Huiselijke boekhouding. XII. Instellingen van vooruitzicht (spaarkas, levensverzekering, enz. (XIII. De dienstboden. XIV. Lichaamsreinheid. XV. Verzorging van kleine kinderen (voeding, kleeding, gezondheidsmaatregelen, kinderziekten). XVI. Ziekenverpleging en voorloopige verpleging te huis van ongesteldheden of plotselinge ongevallen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De jonge huishoudster is een beknopt leerboek ten behoeve van de huishoudelijke en lagere scholen, een samenvatting van de lessen. Inhoud: I. De kleederen. II. Meubels, beddegoed, keukengerief. III. De woning. IV. Voeding. V. Spijzen. VI. Dranken. VII. Verwarming. VIII. Verlichting. IX. Uitgaven en Sparen. X. Lichaamsreinheid. XI. Ziekten en ongevallen. XII. Moeskruiden en sierplanten. XIII. Hoender, hoenderhok. Het werk van den h. Schreuder en Mej. Carnot is insgelijks gesproten uit de praktijk van het huishoudelijk onderwijs. Het is bestemd om als handboek te worden gebruikt op de Hollandsche huishoudscholen, maar zal overal veel dienst kunnen bewijzen waar de huismoeder in een bepaald geval raad noodig heeft. Indeeling der stof: I. Inrichting der woning. II. Huren eener woning. III. Verhuizen (inpakken, in- en uitladen, enz.) IV. Inrichting der vertrekken. V. Dienstboden. VI. Inkomsten en uitgaven. VII. Dagelijksche bezigheden. VIII. Schoonmaken. IX. Verrichtingen in de verschillende vertrekken (tafel dekken en dienen, afwasschen, stoken enz.) X. De Wasch XI. Verwijdering van vlekken. XII. Ziekenverpleging. XIII. Eerste hulp bij ongevallen. XIV. Kleeding. XV. Kamerplanten. XVI. Huismiddeltjes (tegen snot, tegen muizen en ratten, ketelsteen gebroken porcelein, enz. Zooals men ziet, vult het Hollandsche werk, dat uitmunt door duidelijke voorstelling, uitstekend het werk aan van Mej. Du Caju; omgekeerd bevat het werk van deze laatste menigerhande mededeelingen welke men in dat van Schreuder en Carnot niet aantreft. Beide wezen warm aanbevolen. X. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Schoolboeken
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Suckling, J. Graham, J. Taylor, R. Crashaw, A. Cowley, R. Lovelace, J. Evelyn, A. Marvell, H. Vaughan, W. Temple, J. Bunyan, S. Pepys, G. Burnet, J. Dryden. III. Dan. Defoe, M. Prior, J. Swift, J. Addison, R. Steele, Al. Pope, J. Gay, Lady Montagu, Edw. Young, Sam. Richardson, J. Thomson, H. Fielding, Sam. Johnson, Jam. Boswell, W. Collins, Th. Gray, Hor. Walpole, L. Sterne, Oliv. Goldsmith, Edm. Burke, Ed. Gibbon, W. Cowper, Fr. Burney, Rob. Burns. IV. Th. Carlyle, Macaulay, J. Newman, G. Borrow, Tennyson, W. Thackeray, Ch. Dickens, Rob. Browning, Eliz. Barrett-Browning, Ch. Brontë, J. Froude, J. Ruskin, Ch. Kingsley, G. Eliot, D. Rossetti, M. Arnold, Chr. Rossetti, W. Morris, R. Stevenson. Tot nog toe verschenen enkel vier bundels. Aan de namen alleen is het al te zien dat er tusschen 3 en 4 nog plaats zal zijn voor een deeltje: Dat zal moeten heeten ‘From heridan to Byron’ of zoo iets. Dan komt natuurlijk ook wel een verzameling uittreksels uit de levende schrijvers, en die zal zeker niet de minst belangrijke zijn. Elke schrijver krijgt een nota over zijn leven en werk: Enkele bio-bibliografische bijzonderheden. Naar 't stelsel, dat heden philologisch als 't beste geldt, is de oorspronkelijke spelling der schrijvers geëerbiedigd. Zoo krijgen we de echt karakteristieke, voor de ontwikkeling van 't Engelsch zoo leerzame schrijfwijze van ‘Roister Doister’ en ‘The faerie Queene’. Hoe 't komt dat Shakespeare betrekkelijk magertjes is bedacht, staat in de inleiding: ‘With the exception of some typical lyrics, no extracts from Shakespeare's plays have been given, as his works are too easy to obtain, and such extracts would have occupied space wich is more usefully devoted to less accessible authors.’ Aan 't eerste boekje is een lijstje verouderde woorden toegevoegd met hun vertaling in hedendaagsch Engelsch. Bij mijn wete is op onze gestichten tot nog toe niets ernstigs in zake van Engelsche bloemlezingen. Om de uitstekende keuze dezer stukken en om den spotgoekoopen prijs der bandjes schijnen me deze ‘Illustrations’, die in Engeland opgang maken, wel waardig ook hier van een schoone toekomst. V.W. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Zeggen en zingen in school en huis. Gelegenheidsversjes door Kath. Leopold. - Te Groningen bij J.B. Wolters, 1907. Prijs fl. 0,40.Met belangstelling hebben wij dit net boekje van ruim 70 bladz. doorloopen. De versjes zijn eenvoudig en lief zooals het past voor schoolkinderen, en de muziek is de trouwe weerklank der gevoelens. Dit of soortgelijk werkje zou verdienen bijval in België's scholen te genieten, ware de muziek in de cijfermethode opgesteld. J. Stuyck. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Perspectief, leerboek en het aanhangsel met ‘Vragen en Vraagstukken’, door G.M.A. Jansen. Uitgever: P. Noordhoff, 1908. Groningen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste verdienste van den schrijver is dat hij een zeer nuttig werk verricht heeft, het ‘Leerboek’ zoo aanschouwelijk mogelijk te bewerken door passende afbeeldingen voor de belangstellenden zooals: leeraars, onderwijzers, leerlingen, vakmannen enz. En zijne tweede verdienste, stellig niet de geringste is, dat dat hij ons zeer eigenaardige Vragen en Vraagstukken heeft weten voor te leggen, door ervaring verkregen, door eigen lessen ontstaan, zooals schrijver het in zijn voorrede zelfs bevestigt. Die leerboeken bezitten de hoedanigheden die men van eene studie op perspectief, projectie en methodische beschouwing kan eischen. Beide boekdeelen worden bij deze warm aanbevolen. Floris de Cuyper. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Unterrichtsbriefe der niederländischen Sprache nach der Methode Toussaint-Langenscheidt zum Selbststudium von C.J. Vierhout und Lektor Ch. Altena. 1. Brief. Gr. = 8o 32 Seiten. 1 M. - De volledige cursus omvat 36 brieven, die voor inschrijvers op het geheele werk 27 M. in plaats van 36 kosten.Van eene critiek der methode Toussaint-Langenscheidt moet ik hier afzien: voor wie op rijpen leeftijd behoefte gevoelt om eene vreemde taal grondig aan te leeren, is misschien het beste middel, zich zoo alle veertien dagen een ‘brief’ te laten toezenden, waarin hem druppelsgewijze de inhoud van eene lijvige grammatica wordt ingegoten. Wat er ook van zij, een Nederlandsche taalcursus voor Duitschers kan voor ons geene practische waarde hebben. Interessant is het wel na te gaan hoe onze taal in den vreemde bestudeerd wordt, en een leeraar der Duitsche taal zal daardoor wellicht opmerkzaam worden op overeenkomsten en verschillen tusschen het Duitsch en Nederlandsch taalgebruik, die hij anders over het hoofd zou gezien hebben. In de methode Toussaint-Langenscheidt speelt de uitspraak de hoofdrol, en hier hebben de h.h. Vierhoudt en Altena met allerlei moeilijkheden moeten kampen. Eigenaardig en practisch is de raad gegeven aan Duitschers die geen b van een p, d van een t kennen, om in hun geboortestad of-dorp een Noordduitscher te gaan opzoeken en van hem de moeilijke kunst te leeren om b en d met stemtoon uit te spreken. Zeer nuttig is ook de opmerking over den klemtoon: in samengestelde woorden wijkt dikwijls het Nederlandsch accent merkelijk af van het Duitsch. Men moet zich nochtans niet verbeelden dat een Duitscher die de heele reeks brieven heeft doorloopen daarom perfect Nederlandsch zal kunnen spreken. Als hij begrepen heeft wat een volkomen en onvolkomen vocaal is (wanneer toch zullen wij deze hoogst onduidelijke termen in de Nederlandsche grammatica kwijt zijn?) heeft men hem toch nog in den waan gelaten dat de juiste uitspraak van v is zooals in het Duitsch fader, bofen, stuifer, enz. Niemand heeft hem gezegd dat de aspiratie, die bij driekwart der Duitschers k, p, t vergezelt, in 't Nederlandsch overbodig is: en ge hoort hem al spreken van zijne khat, van de thafel, van phaarden (wie zoo spreekt, wordt in | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Holland voor een jood gehouden). De transcripties zijn niet altijd consequent: opzoeken met scherpe s, ik zal met zachte (in beide gevallen s, niet z uit te spreken). Om de Hollandsche uitspraak aan te leeren blijft altijd nog het handboekje van Dijkstra (Holländisch, Phonetik, Grammatik, Texte, Leipzig, Teubner 1903) de betrouwbaarste gids. Verheugend blijft intusschen het feit dat de belangstelling voor onze taal ook in den vreemde toeneemt blijkens het aantal nieuwe grammatica's en leerboekjes: wordt het Nederlandsch wat beter bekend, des te meer kans bestaat er dat het niet onbemind zal blijven. Jos. Mansion. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Ingekomen boeken ter bespreking:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
|
|