Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kijkje in de microbenwereldGa naar voetnoot(1)Wie benieuwd is om uit deze blaadjes te vernemen het Pro en Contra van nog niet uitgemaakte feiten zal zijn gading niet vinden en bedrogen uitkomen. Geen diepe studie wordt bedoeld, een kijkje maar voor niet-ingewijden in de microbenwereld, met het oog vooral op de geduchte en beruchte ziektestichters: de bacteriën. Och, de wereld is overal gelijk: om naam te maken moet je booswicht kunnen spelen. Eeuwen lang hebben de dokters den mensch al buiten bekeken en hoe scherp hun blik, hoe schrander hun geest ook was, 't liep altoos uit op gissingen naar den aard der ziekte, die nu zóo, dan weer anders bestreden werd. Men zat tot over de ooren in 't Empirisme. Uit dit wanhopig rondtasten, dit dokteren en meesteren op goed geluk af, groeide sterker en sterker de aandrift om de ziekte in hare vesting, in den levenden lijve van den mensch aan te tasten, maar eerst moest op het lijk onderzocht hoe daar binnen alles ineen zat. Vesalius was er de rechte man voor. Uiterst vaardig in het hanteeren van 't ontleedmes, legde hij met verbazend kunnen spier- en zenuwstelsel bloot, en schreef in 1543 ‘De fabrica corporis humani libri septem’, een werk dat schier al de oude theorieën den bodem insloeg. Zeker, dit was een reuzenstap vooruit; edoch, meer dan een reuzenstap was het niet. Het oneindig kleine bleef verdoken; eerst, toen het te voorschijn kwam onder de sterke vergrootglazen, begon voor de geneeskunst een tijdperk van ongekenden bloei en vooruitgang. Schwann, professor aan de hoogeschool te Leuven, ontdekte en bewees dat alle weefsels voortkomen uit de cel. Zijne theorie ging de geleerde wereld rond en Virchow bracht ze in practijk, op medisch gebied, toen hij den oorsprong der ziekte verklaarde door eene storing in de functies der cel. Een tijd nochtans liet men die zienswijze varen, en steunende op de heerlijke ontdekkingen van Pasteur schoof men al het kwaad der aanstekelijke ziekten op den hals der microben alleen. Later weer, uit een beter toekijken, bleek dat, bij ieder aanstekelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ziekte, een kamp en tegenkamp gevoerd wordt, op leven en dood, door de microben eenerzijds en het organisme anderzijds. Winnen de microben, ze groeien in tal, overrompelen of vergiftigen het organisme, dat beschadigd wordt en den strijd opgeeft; houdt het organisme ongeschonden stand, het eet de microben op, maakt de giften door tegengiften onschadelijk en leve de gezondheid! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat Microben zijn en hoe men ze indeeltGa naar voetnoot(1).Wie voor het eerst door een vergrootglas in een modderplas keek, moet iets wonders gezien hebben. Lieve Hemel! in dien onnoozelen plas wat 'n leven en beweging: een echt perpetuum mobile is 't, een stoeien en dansen voor het vaderlandweg. 't Krioelt van levende ziertjes, levende, want van een komen er twee, vier, honderd, duizenden en duizenden en nog altijd staat onoomstootbaar vast de oude zinspreuk: Omne vivens ex vivo. Ze rijzen en dalen, ze draaien als kinderen in een ronde, elk op zijn eigen, gekoppeld, aaneengerijgd als bollekens van een paternoster, bijeen vergaard in dikke trossen of het turners waren die de spitszuil vormen. Waar halen ze die kunstsprongen vandaan, en wat zijn ze: diertjes, plantjes of een tusschensoort? Diertjes, meende Spallanzani: de kleinste die er bestaan; plantencellen, zei Cohn in 1853. En Haeckel, om zijn evolutieleer een beetje vooruit te helpen, beweerde in 1874 dat ze een tusschensoort uitmaakten, niet heel en al plant meer, nog niet heel en al dier: beestjes-in-fieri. Nu is het bewezen, dat de microben tot de dierenwereld behooren, uitgezonderd nochtans de bacteriën, gisten en schimmels. Algemeen wordt aangenomen de bepaling van Sédillot: Microben zijn eencellige organismen, klein genoeg om tot hun studie, 't gebruik van den microscoop te vereischen. In die bepaling, niet beperkt, is er plaats voor plantjes en diertjes. De microben verdeelen, is uiterst moeilijk. Waarom? Omdat er tusschen die eenvoudige schepseltjes, - denk eens een beetje vocht in een celletje - al niet veel verschil te vinden is. A is wat langer dan B, X wat dikker of wat magerder dan Z, en dat is alles. En al bestond er een grooter verschil, onze zwakke menschenoogen, met het sterkste vergrootglas gewapend, zouden het nog niet gemakkelijk achterhalen. Door een verrekijker gezien, uit de verre verte, zoo ver dat ze maar een duizendste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een millemeter groot meer zijn, zouden wij nog een ezel uit een paard kunnen onderscheiden? Zoo of zoo omtrent is het gesteld met de microben. Men heeft het toch beproefd en hier volgt de meest aangenomen verdeeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Plantaardige organismen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Dierlijke organismen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadere beschrijving der Bacteriën - Vermenigvuldiging - Sporen.Onder de microben, spelen de bacteriën verreweg de bijzonderste rol, en daarom laat ons ze wat van naderbij bekijken. Bacteriën behooren tot de wieren en bestaan hoofdzakelijk uit een oorstof en wand, uit een celletje dus gevuld met protoplasma. Over het bestaan van dien wand is niemand meer aan 't kijven, maar om protoplasma en kern zitten geleerde vakmannen malkander nog in 't haar. Volgens Butschli, hoe kleiner bacteriën, hoe min protoplasma, en in de kleinste een overgroote kern en daarmee... punctum! Misschien toch schiet er tusschen wand en kern een klein plaatsje over voor protoplasma. Fischer keert die formule om: geen kern, enkel protoplasma. Butschli's bedrieglijke kern is anders niet dan protoplasma, dat onder den invloed van zekere reagentia rimpelend ineenkrimpt en op een netvormige kern gelijkt; zijn plaatsje tusschen kern en wand is... ijdele lucht. Wie van beiden hierin gelijk heeft, moge tijd en studie uitwijzen. 't Meeste verschil, dat men onder de bacteriën ziet, is dit: de eene zijn rond gelijk een kogel of liever gelijk een ei en glad als een kikvorsch; geen haartje te zien en ze doen of ze noch roeren noch zwemmen konden. De andere zijn langwerpig als een staafje en krinkelen met hun zweephaartjes dat het een lust is om zien. Of die haartjes nu uitsteeksels zijn van het protoplasma (Trenkmann) of enkel in den wand vastzitten (Fischer) is nog geen uitgemaakte zaak. Die zweephaartjes staan soms van boven in een busseltje vergaard en dan gelijkt de bacterie op een geesel; somwijlen van onder, ook wel eens al boven en al onder en eenige soorten zijn overal rond met haartjes bezet: 't zijn de egels van het microben volk; deze langwerpige staafjes heeten bacillen, en vibrionen als ze den vorm aannemen van een komma. Buiten de ronde en staafvormige bestaan er nog spiraal- of trechtervormige. Om nu den bal niet mis te slaan tusschen dat volkje, moet de bacterioloog goed opletten, want, naast de bacteriën die den eens aangenomen vorm niet meer veranderen, zijn er andere die van den eenen vorm tot den anderen overgaan. Waar de omstandigheden gunstig zijn, verdeelt hun lichaampje zich in tweeën, en ieder gedeelte leeft voort en verdeelt zich op zijne beurt. Hoe rap het gaat, kan men niet gelooven, of men moet het met eigen oogen gezien hebben. Zijn de omstandigheden nadeelig, wat voorvalt o.a. als er geen voedsel genoeg is, dan ontstaat in het binnenste der bacterie een blinkend, straalbrekend bolleke (zelden twee), dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grooter en grooter wordt en in 't geniep al de voedende stoffen van het protoplasma steelt, totdat er niets meer overblijft dan een waterachtig vocht. Zoo'n bolleke heet spore of kiemkorrel. Het zit in het midden van den bacil of op het uiteinde en, in dit laatste geval, rekt het moeder-bacil zoodanig uit, dat zij op een speld of op een trommelstokje gelijkt. Na den dood der bacillen komen de bollekens los, goed uitgerust, zou Darwin zeggen, for the struggle of life. Immers ze kunnen tegen de onbarmhartigste koû en tegen de geweldigste hitte en zijn zoo taai dat er haast geen dooddoen aan is. Hoe kiemen de sporen? Op twee manieren. Soms, maar heel zelden, is het de schaal, de wand, wil ik zeggen, van de spore die wegvalt en, in de plaats van spore of kiemkorrel, ziet men een nieuwe bacterie. Meestal toch kiemen de sporen, en gelijk de plant uit het zaad, komt er uit die spore een nieuwe eenling te voorschijn, nog al dikwijls uit een der twee polen en meer dan eens langs de linker- of rechterzijde. Is de bacterie er uit, dan smelt de wand der kiemen weg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar de Microben verblijven en in welke hoeveelheid.Heel de wereld is hun gebied. Ze zweven in de lucht, leven onder den grond, wemelen in het water, steken zich weg in onze woning, nestelen in ons voedsel en zitten, dik tegeneen, op onze huid. In de lucht. - Geen slechter kostbaas dan de zuivere lucht, en zoo komt het, dat er betrekkelijk weinig micro-organismen bij hem inwonen. Niet alleen krijgen ze hun bekomst niet aan voedende bestanddeelen, maar ze worden, op den koop toe, gedurig geplaagd door verdroging, licht en zuurstof die heel ongunstig werken op hun levendigheid en boosaardigheid. Wanneer het sterk waait en droog weer is, vliegen ze met de stofjes omhoog, om weer, als de wind gaat liggen, neer te vallen. De lucht op den buiten en in het vlakke veld is schier microbenvrij, maar in de volkrijke steden is het anders gesteld en, hoe lager bij den grond, hoe beter zij vertegenwoordigd zijn. Moest iemand in een luchtbol op een verkenningstochtje uitgaan, hij zou, bij elke rijzing, het aantal microben zien dalen, en begonnen met een mooi getal tot O of daaromtrent geraken. De luchtmicroben zijn er geene, die ons den schrik op 't lijf moeten jagen, al komen ze in onze luchtpijpen bij het ademhalen. Zeer zelden stichten ze kwaad, buiten eenige nochtans, die in de ziekenzalen door de lucht gedreven worden in de droppeltjes, welke de zieke al hoestende of niezende uitwerpt. Eens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zulke kereltjes u vasthebben, houd u kloek en tracht ze kwijt te geraken of anders zenden ze u nog de andere wereld in. In den grond. - In den grond, vergaarmidden van menschenen dierenlijken, drekstoffen en rottende vuiligheden, zitten de microben waarachtig aan een kermistafel. Er is voedsel genoeg voor iedereen, wat juist geen kleinigheid is, als men de cijfers aanneemt van Miquel: 29 millioen per gram aarde op de oppervlakte van 't kerkhof Montparnasse; 14 millioen ter diepte van éen meter, 4 1/2 millioen ter diepte van 2 meters. Cijferkens die mogen meetellen! Men zou haast gelooven, dat de mannen, die deze getallen uitrekenen, er maar een slag door geven en om een millioen of twee niet eens omzien. Berthelot had gelijk: ‘De grond is een levend iets.’ 't Zou ons weinig schelen, waren er onder die reuzengetallen niet eenige ziekmakende microben doorgaans van menschelijke of dierlijke herkomst, onder meer: de bacil der longtering, die, naar Schottelius, éen jaar in het begraven lijk voortleeft; de tetanos' bacil, die lang in de aarde vertoeft (Pasteur) en de ziekte voortzet door bemiddeling van den aardworm, die hem ter oppervlakte brengt; de microbe der cholera, die het, God zij gedankt, niet langer in den grond uithoudt dan 19 (Petri) tot 28 dagen (Lösener). In het water. - Hoe vuiler het water is, hoe meer er in zitten. Bijna geen in de bronnen, maar in de stroomen, die door de steden vloeien, krioelt dat volkje; in de riolen zijn ze heer en meester. Een k.c. Seinewater bevat te Bercy 4800 kiemen en te Asnières 12000 (Miquel); in Berlijn's goten, 38 millioen per k.c. 't Staat er: 38 millioen! De gevaarlijkste zijn voorzeker de typhus' en cholera's bacillen, die in de zieke darmen nestelen en door buikontlastingen uitgeworpen, in den grond dringen, waar zij, langs spleten en gleuven, meegevoerd worden tot in de watervlieten. In het voedsel. - Te lang en te breed om alles te melden. Met een woord, gekookt voedsel is niet te duchten; rauw vleesch, oesters, salade in de nabijheid van mesthoopen gewonnen, enz. zijn niet altijd microbenvrij. Op de huid. - Naar de schatting van een bacterioloog, 80.000 op éen vierkanten centimeter onzer handen. Bij heelkundige verrichtingen hangt het goedslagen grootendeels af van eene degelijke ontsmetting der handen en werktuigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steriliseeren.Om te kunnen leven, is er voor ons een zekere warmtegraad van noode, maar opgelet! laat hem niet te hoog rijzen of wij vallen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dood van de hitte, niet te laag of wij sterven van de koû. Tusschen het minimum en het maximum is er een optimum, eene weldoende warmte, die onze krachten uitzet en sterkt. Bij de microben 't zelfde spel: tusschen het minimum en het maximum is er een optimum voor elk levelingetje. Jammer genoeg, in den warmtegraad van ons lichaam of daaromtrent (van 35o tot 38o) zijn de meeste ziektewekkende microben in hun schik en komen er, rap als tellen, nieuwe microben uit de moedercellen, Ons lichaam is een echte broeikas voor microben en zoo komt het, dat vele ziekten, die nooit een vogel of visch besmetten, voor ons zeer aanstekelijk zijn. Wat is nu steriliseeren, b.v., eene vloeistof steriliseeren? Om kort te gaan, een vloeistof steriliseeren is een vloeistof onvruchtbaar maken, zoo dat er nooit meer leven in komt. - Hoe doen ze dat? - Ze maken de microben en hunne kiemen kapot. - Maar hoe? - Met ze te warmen. - Tot op honderd graden zoo? - Neen! dan zijn alleen de microben dood. Niet alle houden het even lang uit: de pneumococcus wordt gedood op 52o; de bacil der pestkool op 54o; de typhusbacil op 56o en de bacil der diphteritis op 60o. Om de kiemen te dooden, moet de warmtemeter op 110o tot 112o staan, en dat soms een half uur lang. Dan zijn microben en kiemen dood, en daar generatio spontanea een leugen is en nooit leven ontstaat uit doode stof, mogen wij besluiten, dat er in die vloeistof geen leven meer komen kan. Ze is onvruchtbaar geworden, ze is gesteriliseerd. Men heeft ook willen steriliseeren onder het vriespunt, maar vele microben leven voort op -87o 5. Tot waar zou men moeten dalen, om hunne taaie zoontjes, de kiemkorrels, dood te krijgen? Volgens Pictet en Yung, zijn de sporen van Bacilles subtilis nog ongedeerd na 20 uren op -130o. Moest het gebeuren, dat zekere sporen op 115o en 120o nog voortleven, hoe dan uit den slag geraakt? Divide et impera! Laat ze staan in eene stoof waar de warmtegraad de beste is voor de sporen. Deze ontwikkelen zich tot microben: men zet ze weer op 100o en van de bedrogen sporen blijft er welhaast niets meer over. Ook de glazen, waar men de vaste of vloeibare stoffen in steekt, worden gesteriliseerd. Men zet ze in eene stoof op 200o. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generatio spontanea en de MicrobenIn de eerbiedwaardige Oudheid ging men anders te werk: met een syllogisme was alles kant en klaar. Antecedens; Rot vleesch komt vol wormen. Consequens: Uit rot vleesch ontstaan de wormen. Daaronder de handteekening van Aristoteles of Epicurus, en generatio spontanea stond te pronken naast andere mummies, zaliger gedachtenis. Eeuwen lang durfde haar niemand tegenspreken, maar een logen blijft een logen en, hoe oud zij ook worde, zij stapt heur grafdelvers te gemoet. De eerste, die de grafspade in den grond stak, was de Italiaansche natuurkundige Redi. Hij kon het maar uit zijn kop niet krijgen, dat die wormen wonderwel geleken op den eersten vorm van zekere vliegen en, om te weten of hij het recht voorhad, zette hij een hoop bokalen naast elkander, stak er vleesch in, liet de eene open, legde een strook papier op de andere en zie: in de openstaande bokalen vlogen de ronkende vliegen in en uit en na korten tijd wemelde het vleesch van wormen; in de gedekte bokalen, geen wormpje te zien. Geen wonder, de vliegen hadden er hun eitjes niet kunnen in leggen. Dat nu eens op een andere wijze beproefd, dacht Redi, en hij stak groote stukken vleesch onder de aarde. Toen hij na eenige weken het vleesch uithaalde, was er nog geen wormpje bij noch omtrent, en Redi mocht stoutweg verklaren: ‘geen leven uit den dood.’ Waarom voegde hij er deze dwaasheid bij: ‘Uit het plantenleven kan nochtans het dierenleven ontstaan en zoo komt de worm van een gestoken appel van den boom voort zoowel als de appel zelf.’ Dit was een tweede logen, die Vallisnieri in den put stak, toen hij klaar en duidelijk bewees, dat de worm van een gestoken appel de eerste gedaante is van een nachtvlindertje, welk een ei legt in den bloesem van den appelaar. De worm boort eene galerij in den appel, valt er mee ten gronde, wroet totdat hij onder de aarde zit, waar hij met de volgende lente uitkruipt onder zijn laatste vlindergedaante. Bleven nog over de wormen, die in de ingewanden huizen. Die van het paard, b.v., waar komen ze vandaan? Als men weet, hoe slim zekere vliegen kunnen zijn, is de uitleg doodeenvoudig. Ze leggen hun eitjes op de borst van het paard. oolijk gedoken in het ruige haar. 't Paard likt ze op met zijn lange tong en vooruit nu! de maag in, waar de uitgebreide wormpjes onthaald worden op een braspartij; vooruit! de darmen in, waar zij van gedaante veranderen. Weldra vallen ze uit hun gevangenis in de wijde wereld en vliegen de blauwe lucht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op om te vieren het hoogtijfeest van hun ronkend vliegeleven. Wat den lintworm van den mensch aangaat, Van Beneden heeft, al lange jaren geleden, het geheim achterhaald en nu weet de eenvoudigste man van te lande, dat hij niets anders is dan de blaasworm van het zwijn, die onder het eten in ons lijf wordt overgeplant en zich daar tot een lintworm ontwikkelt. Ergo. en dat was nummer twee: nooit ontstaan er wormen van zelf in de diereningewanden. Generatio spontanea was den dood nabij, toen Pouchet haar nieuw leven inblies. Hij had het gevonden. Kort en klaar, als 2 × 2 = 4, zou hij bewijzen, dat uit organische doode stof het leven geboren wordt en, binnen de 8 dagen, levelingetjes uitkomen, zooveel ge maar wenschen kunt. Doodeenvoudig. Eene stopflesch werd gevuld met kokend water. Pouchet keerde ze om in eene kuip vol kwik, deed voorzichtig de stop af en, altijd maar onder het kwik, stak hij in zijn flesch eerst een halven liter zuurstof - zonder zuurstof, geen leven - dan een hooipropje, uit een stoof genomen waar de warmtemeter gedurig op 100o had gestaan. 8 Dagen later was het hooipropje rondom met schimmel bezet. ‘Vanzelf geboren!’ riep Pouchet. Waar zouden ze anders gezeten hebben? In het water niet: alles was goed dood gekookt. In de zuurstof niet: ze was op scheikundige wijze bereid. In het hooipropje niet: 't was gesteriliseerd op 100o. Eilaas! de blijdschap over eene vondst is een broos ding. Vóór een uitgelezen schaar geleerden die in de Sorbonne, naar zijn woord kwamen luisteren, ontgoochelde Pasteur den blijden heer Pouchet. Vensters en deuren toe, sprak hij, en nu eens goed gekeken naar den zonnestraal, die door een nauwe spleet in de zaal binnendringt. Daar zijn onze dieren, de wemelende stofjes, en ik zal u toonen waarlangs zij in de flesch geslopen zijn. Om niet te wachten tot ze alle gevallen waren, strooide Pasteur zelf wat stof op het kwikzilver, dat vóór hem stond, en stak er dan zijn glazen stok in. Juist alsof het afgesproken was, gleden de stofjes over het blinkend metaal en kropen, langs den stok, zoo diep ze maar konnen, het kwikzilver in. De kiemen zaten in de luchtstofjes, en daar had Pouchet niet op gedacht. Pasteur wijzigde de proefneming van Pouchet. Hij nam een flesch met gekromden hals en een platinabuisje er aan. Dat buisje liet hij gloeiend rood in de vlam, zoolang het koelen der vloeistof de buitenlucht in de flesch trok. Wat gebeurde? De kiemen gingen met de lucht door het gloeiend buisje maar ze vielen doodgebrand op de vloeistof, en nooit of nooit kwam er leven in de flesch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Was Pouchet nu overtuigd? Neen, de vurige apostel der zelfwording had nog een pijltje in zijn koker. Het leven, zoo sprak hij, gaat uit van organische doode stoffen maar de machtige levenwekker is de lucht en, met hem door uw gloeiend buisje te trekken, verliest hij zijn eigenschappen, die in de doode stof het leven doen ontstaan. Pasteur's antwoord bleef niet uit: 't was een nieuwe proefneming en van het platinabuisje geen spraak meer. Terwijl de vloeistof duchtig aan 't koken was, stak hij den hals der bokaal in de vlam en rekte hem, onder het smelten, behendig uit in den vorm van een zwanenhals. Alles goed: de vloeistof en de lucht waren niet afgesloten, en de stofjes, die in den rechtstaanden hals vielen, bleven in de kromte liggen. Dagen, maanden, jaren gingen voorbij, en niets, niets te zien. Nu, de tegenproef. Leg een greintje stof op een splintertje glas en laat het behoedzaam glijden in de bokaal, of liever houdt de bokaal halvelings gebogen, zoodat het vocht de kromte nat maakt waar het stof in ligt, en, na een paar dagen, ga eens zien. Het microscopisch volkje heeft er reeds zijn tenten opgeslagen en heel de vloeistof troebel gemaakt. Pouchet kreeg het te kwaad en kwam met iets anders op de proppen. Als men vruchten, groenten, gevogelte, en wat al lekkers meer, in flesschen wil bewaren, mag er geen zuurstof aan komen, meende Gay-Lussac, of wat gaaf in de flesch gaat, komt rot er uit. Ziet u. zei Pouchet, geen zuurstofdeeltje en dus ook geen luchtdeeltje of de ingelegde eetwaren beginnen te rotten. God beware mij, moesten de microben daar schuld aan hebben. Ge zoudt door de lucht niet meer kunnen zien; 't ware erger dan een dikke wintermist. Pasteur maakte er dezen keer kort spel mee. Kleine flesschen, met langen, op een fijnen punt uitloopenden hals, goot hij half vol vloeistoffen, die het spoedigst tot ontbinding overgaan. Het koken had op voorhand de kiemen gedood en de lucht uit de flesschen gejaagd. Met een twintigtal klom hij op een hoogen berg, brak de fijne punt af en nauwelijks was de zuivere berglucht er in, of seffens de fijne punt weer toe met de emailleerlamp. Op de 20 met lucht en zuurstof gevulde flesschen was er maar éen die troebel werd. De voorstanders der zelfwording waren uitgepraat. Om kort te gaan, mogen wij met Flourens zeggen: Sedert Redi (1668) aanvaardt niemand meer, dat het bedorven vleesch insecten voortbrengt; sedert Van Beneden (1853) houdt geen ernstig natuurkundige meer staande, dat de wormen vanzelf in de ingewanden komen, en sedert Pasteur (1864) is zulks verworpen voor alle diertjes, hoe nietig zij ook wezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op zoek naar de Ziekteverwekkende MicrobeVan ouds is bekend, wat geweldige pijn de pestkool doet uitstaan eer zij mensch, paard of dier verstikt. Waar zit de verwurger? Wat mag hij zijn. Dit was het wreede geheim en, zonder microscoop, geen hoop er ooit achter te komen. Bekijk me dien zwarten druppel bloed, onder het vergrootglas. Wat ziet ge? Van alles wat: uitwerpselen en dunne, dunne draadjes, nog geen 6 μ lang, oprecht om er mee te lachen. Neen, want dit microscopisch draadje is de struischste mannen de baas, en van moordenaars gesproken, 't is er een die veel bloed op zijn geweten heeft. In 1850, hadden Rayer en Davaine den bacil - Latijnsche doopnaam van het dun draadje - reeds gezien, maar in hem den booswicht niet vermoed; in 1863, beweerde Davaine, dat die bacil, en niemand anders, de plichtige was. Een afdoend bewijs vond hij niet. Wel spoot hij bloed in, met of zonder bacillen, bij de konijnen; wel kregen de eerste de ziekte en de andere niet, maar... waren het nu juist de bacillen of gifstoffen in het bloed, die de ziekte overzetten? In 1877 kreeg Pasteur den bacil in 't net, waarin hij reeds de gistmicroben gevangen had. Die vangst is eenvoudig en toch moeielijk, want voor ieder microbe is een verschillend teelmidden van noode, en daar ligt de knoop. Een woordje over teelmidden, het technische weggelaten dat van geen belang is voor den gewonen lezer. 't Gebeurt dat de boer zegt: die grond deugt niet om vlas in te zaaien maar men kan er beste klaver op kweeken Moest ge er nu klaver in zaaien, 't vlas kwame niet op óf zou, door de klaver overgroeid, uitsterven bij gebrek aan genoegzaam voedende sappen. Dat nu toegepast op de microben. Zijn ze te zamen in een gesteriliseerd midden, dat beste kost is voor eene soort en uitermate slecht voor een andere, de eerste zullen de tweede boven den kop groeien, en zoo schrikkelijk in tal toenemen dat zij schier alleen zullen overblijven. Schier alleen; om tot een zuivere teelt te komen, neemt men uit de eerste karaf, waar de microbe zich goed ontwikkelt, een microscopisch droppeltje en laat het vallen in eene tweede gesteriliseerde karaf, waar het vermenigvuldigen opnieuw begint; uit de tweede weerom een droppelje in de derde, en zoo maar altijd voort, totdat de microben, die men wil afzonderen, alleen overblijven. Zoo ging Pasteur te werk. Uit neutraal vleeschsap van hennen had hij een zuivere teelt pestkoolbacillen gekregen en, na inspuiting, kregen de dieren elken keer de ziekte. Koch's uitvinding. - Om gemakkelijker de microben te vinden, dacht Koch een nieuw middel uit. Het droppeltje of deeltje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij moet onderzoeken, kleurt hij b.v. met aniline, die sterker vastkleeft aan organische stoffen dan aan niet-organische. Door een reagens neemt hij dan het kleursel grootendeels weg, en alleen de microben blijven gekleurd. Er bestaan natte en droge teelmiddens; voor de natte, gebruikt men bloedwei, planten- en vleeschsappen; voor de droge, gesteriliseerde schijfjes aardappelen, sneetjes vleesch, enz. of ook nog planten- en vleeschsappen, die men stijven doet door bijvoeging van klibber of druivensuiker. Met droge teelmiddens krijgt men gemakkelijker de gewenschte microben, want zij vormen koloniën, waaruit een stukje geknipt wordt, en op zijn eigen voortgeteeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe ontdekking. VaccinatieDe hoenders krijgen soms de cholera, maar dat is de cholera niet die den mensch aantast. De bacterie is heel verschillend: klein en kogelrond bij de kiekens, kommavormig bij den mensch. Pasteur had nu zijn zinnen gezet op de studie der kippencholera. Hij liet een druppel bloed vallen in een teelmidden uit vleeschsap der hennen bereid, en alles ging naar hartewensch. 't Was een ‘Crescite et multiplicamini’ als nog nooit gezien werd. Toen hij tot een zuivere teelt gekomen was, volgens de wijze hierboven aangeduid, spoot hij er een weinig van in het lijf van gezonde, kakelende hennen. Na 24 uren, hoogstens na een paar dagen, lagen de arme beesten met hunne pooten omhoog. Eens toch was er een hen, die eene dosis bacteriën gekregen had en van niets gebaarde, al was ze wel een beetje ziek. Wat is dat, zei Pasteur, en diende haar een nieuwe dosis toe. Niets te doen; de hen wou en zou niet sterven; ze was den diepzinnigen vorscher te slim. Pasteur begon te peinzen en bleef eenige dagen, lijk zijn dochter geestig zegde, met een ‘aanzicht als van iemand, die weerom iets ontdekken zal.’ Eindelijk, had hij het vast. De boosaardigheid der bacteriën, kan af- en toenemen. Wacht ge b.v. langer dan 24 uren om van de eene teelt tot de andere over te gaan, de bacterie der hoender-cholera zal stillekens haar boosaardigheid of vergiftigheid verliezen, en na zoo wat drie maanden de hennen nog ziek maken, maar niet meer dooden. Welnu, 't gebeurde dat Pasteur, van zijn reisje terug, zulke bacteriën inentte; de hen werd ziek maar ging niet dood. Als hij dan afkwam met eene nieuwe dosis uit eene teelt van 24 uren vaarde hij niet beter, want door de eerste dosis was de hen gevrijwaard of, zooals men in 't Fransch zegt, gevaccineerd. Trouwens, vaccineeren is anders niets dan de ziekte op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorhand tot een kleinen graad verwekken, om aan de doodelijke te ontsnappen. Pasteur toetste zijn heerlijke vondst aan den bacil der pestkool. 't Sloeg niet mee. Eer 24 uren verliepen, zat reeds in elken bacil een kiemkorrel en... neem me dat ding zijn boosaardigheid af! Pasteur was de man niet om den moed te laten zinken en ook dien hoek kwam hij te boven met zijn medewerkers, Roux en Chamberland. De warmtegraad van het teelmidden werd op 42o-43o gezet en Pasteur zag met geestdriftige blijdschap, dat er geen sporen meer te voorschijn kwamen. Die bacillen zonder zaadkiemen verliezen hun kwaadaardigheid, zoowel als de micrococcus der cholera, en mogen zonder gevaar ingespoten worden. Baron de la Rochette stelde schapen ter beschikking van Pasteur. 25 op de 50 werden gevaccineerd; 14 dagen na de tweede vaccinatie spoot men bij allen eene hevige smetstof in; 2 dagen later lagen de 25 niet-gevaccineerde dood; de gevaccineerde waren rustig aan 't grazen. Het stond dus vast: de besmettelijke ziekte, door pathogene microben gesticht, wordt voorkomen en bestreden door diezelfde microben. Al vaart de knauwende kudde, en koning Canteclaer zijn volk daar wel meê, de mensch blijft achterdochtig en houdt niet veel van levende bacteriën in zijn organisme. Moesten ze op hun poot spelen en verraderlijk voor den dag komen met hun oude boosaardigheid?! Dat gebeurt al eens met zekere microben. In gedoode bacteriën hebben wij meer schik. Men weet wat men er aan heeft, en na proefnemingen is gebleken, dat ook zij de ziekte voorkomen. Dat is 't ideaal: gedoode bacteriën op wacht doen staan om den aanval der levenden af te weren. Op die wijze, om slechts éen voorbeeld aan te halen, gaat Haffkine te werk voor de pest. Bij volwassenen, ent hij onder de huid van den arm 3 à 3 1/2 k.c. gedoode pestcultuur, Na eene voorbijgaande ongesteldheid is de mensch gevrijwaard, soms voor 6 maanden lang.Ga naar voetnoot(1) Ook de bloedwei van gevrijwaarde dieren wordt gebruikt. Zij bevat immers tegengiften die, bij een ander lichaam ingespoten, de ziekte genezen en voorkomen. Homeopathie deugt niet alleen voor menschen, maar ook voor dieren, zonder daarom kwaad te zeggen van de allopathen die bij de oude spreuk blijven: Contraria contrariis curantur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Smetstof hare hevigheid verliestOp de wereld zijn er brave lieden, en anderen die er op uit zijn om kwaad te stichten. Bij de microben gaat het evenzoo: brave, zooals vele saprophyten, die de rottende organische stoffen tot hun elementen terugbrengen en ons van stank en pest bevrijden; deugnieten, zooals de pestbacil, de cholera vibrio, de lepra- en teringbacil, die gansch eene bevolking den schrik op het lijf jagen. Het verschil tusschen beide soorten staat nochtans niet onveranderlijk vast. Schadelijke kunnen niet-schadelijk worden, en omgekeerd. Op 30 c. diepte bedolven, verliest de booze koolbacil zijn kwaadaardigheid na 15 dagen (Héjja); de onschadelijke Megatherium daarentegen doodt de muis na 4 overplantingen in het buikvlies der varkenskonijntjes; na 6 overplantingen doodt hij het varkenskonijntje en het konijn (Nicolle). Van het grootste belang voor de geneeskunde is het trapsgewijze verminderen der kwaadaardigheid bij de microben en der hevigheid bij de smetstof:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Microben de ziekte verwekken?Moest voor een organisme het indringen der microben gelijk staan met het luiden der doodsklokken, al wat op den aardbol | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leeft en roert lag, van vóór eeuwen reeds, in stof en asch. Gelukkiglijk ‘Prius est vivere, dein... occidere’. Zekere microben geraken wel in organismen, maar het deugt er niet altijd: te warm of te koud; geen spek naar hun bek; levende krachten in het bloed, die de microben ten onder brengen en hare giften te niet doen. Dat de warmtegraad kan vrijwaren, hebben de hoenders al lang verklapt. De booze koolbacil, die zoo gemakkelijk een mensch of een schaap de andere wereld inzendt, voelt zich machteloos in 't warme lijf van het hoen, zoolang men den tweepooter in 't wild laat loopen. Houdt men datzelfde hoen met zijn pooten in 't water gebonden, de warmtegraad daalt stilaan van 42o tot 37-35o. De koolbacil ontwikkelt zich en het arme hoen krijgt onvermijdelijk de ziekte. Maar hoe wordt de ziekte verwekt? Hoofdzakelijk, op twee wijzen:
Waar het gaat over pathogene microben dient er rekening gehouden met alles wat hun groei in het organisme bevorderen kan. Immers, hoe meer microben in ons lichaam, des te grooter gevaar van om te komen in den strijd tegen die schuimloopers. Beter dan beroemde sociologen weet dat moorddadig gespuis, hoe het moet aan boord gelegd om talrijke familiën er op na te houden en aanzienlijke sterfte te voorkomen. Ik noem hier gaandeweg hun aanpassingsvermogen, en de behendige wijze waarop zij wegkruipen en gesloten blijven in een beursje of vliesje, zoodra er verraad op handen is. Wie de verraders zijn, zullen we seffens zien; eerst een woordje over het aanpassingsvermogen. Als het organisme den microben ongunstig is, leveren zij niet veel gevaar op; geen wonder, zonder groei- of teelkracht kunnen zij geen soldaten genoeg op de been brengen om een gaven, gezonden mensch te overrompelen. Wacht maar; zij weten raad en gaan te werk als echte aanhangers van Darwin. De zwakste sterven, de sterkste raken hun nieuwen thuis gewend en gewonnen is het spel. Hun zoontjes, vol kracht en leven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegen zich reeds goed naar gelijksoortige organismen en worden, op hun beurt, vaders van kinderen en kleinkinderen, die na een fellen kamp, mensch en dier in den put helpen. Door aanpassingsvermogen groeien de microben in sterkte en in getal; vliesjes of beursjes dienen enkel tot verweermiddel tegen gifstoffen en verraderlijke aanvallen. Verraderlijke aanvallen, van wie of van wat? Staat er wellicht iemand op de loer? Wel zeker: Oppassen moeten de levelingen, en maar niet te veel op hun hoofd zetten, anders komen de leucocieten af en. wie in zijn schulp niet zit, wordt door hen vergiftigd of doodeenvoudig opgegeten. Opeten is hier geen beeldspraak. De leucocieten, in 't Vlaamsch gezeid, de bleeke bloedcelletjes vatten de microben letterlijk om het lijf, en rap en knap keeren en krullen zij hun vangarmpjes, totdat de microbe in hun binnenste zit om verteerd te worden. Aardig volk, niet waar, die leucocieten, een volk op zijn eigen, en dat zoo wat van alles kan: zich uitrekken. tot een hoopje rollen, protoplasma uitsteken in den vorm van voelhoorntjes of vangarmpjes, die ze, naar willekeur, heen en weer wikkelen, op- en neerkrullen, verlengen en intrekken, als hadden zij bij slakken ter school gelegen. Zulke verlengsels heeten pseudopoden, een soort wonderbeentjes. Wanneer de bloedstroom hen niet meevoert, sluipen de leucocieten op hun pseudopoden door de dichtste weefsels heen, tot op de plaats waar de microben hun vernielingswerk verrichten. In 't gelid nu! de strijd begint en 't zal er spannen. Van weerszijden wordt er gewrocht met doodende giften; uit de microben komen gedurig, door splijting, nieuwe cellen voort die seffens verdwijnen opgegeten door de leucocieten. Produceeren de microben rapper dan de leucocieten eten kunnen, deze laatsten trekken er van door en het organisme bezwijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe komen de microben in ons lichaam?1. Door een opening of wonde in de huid. Zoo ontstaan verzweringen van alle soort, maar wie het duurst zijn onvoorzichtigheid moet bekoopen, voorzeker de arme lijder, die aan tetanos bezwijkt. Meer dan eens heeft wroeten in den grond met gekwetste vingeren den bacil binnengeleid met zijn nasleep van stuiptrekkingen, stijfheid, coma en dood. 2. Met de lucht die wij inademen. Nochtans ‘cuique suum’. De lucht is, op verre na, zoo plichtig niet als men wel meent. Vele ziekten, die haar vroeger ten laste werden gelegd, staan nu voor goed op rekening der luchtinsecten. Bij iedere onderzoeking blijkt de lucht al minder en minder gevaarlijk, en ware 't niet van de besmette droppeltjes, die de zieken al niezend en hoestend uitwerpen, men zou niet ver van de waarheid af zijn met een O te zetten nevens de ziekten door de lucht voortgeplant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Door ongekookt voedsel. Dat gaat soms op een heel koddige manier. Een paar voorbeelden: Als de boer een schaap heeft - zoo ging het ten minste eerstijds - dat van de koolziekte sterft, delft hij een put in de aarde en ‘nu zullen de andere wel gespaard blijven’ zegt hij in zijn eigen. Jammer genoeg, hij rekent zonder den waard. Eene vuile aardworm wroet door dat rottend vleesch vol geronnen bloed, steekt wat vuiligheid en sporen in zijn binnenste, kruipt naar boven om een luchtje te scheppen en spint uit, op het donzige gras, een hoopje fijne gekrulde koordekens. In die geniepige koordekens zitten de kiemkorrels. De regen kletst daarop neer, en strooit de sporen overal rond. Komt nu een kudde schapen voorbij, zij slokken met het gras de kiemkorrels binnen, en hebben zij een schram in den muil of op den weg naar de maag, er is niets aan te doen; de sporen zitten in het bloed. ontwikkelen tot bacillen en stelen de zuurstof van dat zuiver bloed. Bedank den hemel, schaapherder, als gij de helft van uw kudde niet kwijtspeelt. Iets dergelijks gebeurt met 't cholera's vibrio. Van zijne voortplanting door het water maken wij hier geen gewag. In huizen, waar de cholera woedt, ziet men meestal een bende vliegen, die op de uitwerpselen van den lijder en op besmette doeken hun aas vinden. Die schepseltjes, niet heel zindelijk, steken daar hun tromp in waar vibrionen aan plakken en dragen ze rond overal waar de vliegen op het vleesch, in de melk enz., Professor Van Ermengem, die naar Spanje getrokken was om de ziekte nader te bestudeeren, kon zelfs vaststellen, dat er vibrionen waren in de zwarte puntjes - intelligenti pauca - die de vliegen rondstrooien. Eet men dat gespikkelde vleesch of drinkt men die gevlekte melk, het vibrio komt langs de maag in de ingewanden waar zij loogzoutachtige stoffen vindt en heel snel ontwikkelt, het snelst wanneer door ziekte of ander ongemak stoornis in maag en ingewanden bestaat. Wil men dus voorzichtig te werk gaan, men reinige alles waaruit er gegeten of gedronken wordt, en men wassche goed de handen. 4. Door bemiddeling der dieren. Een paar voorbeelden maar, om deze schets niet al te lang uit te rekken. Aan de malaria of polderkoorts hebben de uitwasemingen van den moerassigen grond geen de minste schuld. Hier is niets anders in het spel dan een bloeddiertje dat door bemiddeling der Anopheles, een soort moustiek, in ons lichaam dringt. Even zoo bij de Slaapziekte. Een vlieg (glossina palpalis) begiftigt den Congolees, ook wel eens den Europeaan, met hare trypanosomen die in het lichaam van den mensch langzaam ontwikkelen, en de schrikkelijke ziekte verwekken waarvoor Koch en andere beroemde geneesheeren het geneesmiddel aan 't zoeken zijn. D.M. |
|