Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
De brieven van koningin Victoria
| |
[pagina 421]
| |
indruk maakte op de medelijdende ziel der edele Vorstin. Edoch, tot iets meer dan uitdrukkingen van deelneming en goede wenschen zag zij geen middel:
‘... Ik kan enkel de hoop uitdrukken dat uwe beproe vingen weldra zullen eindigen en opgevolgd worden door eene echte en degelijke overeenkomst tusschen Uwe Heiligheid en het Roomsche volk. Ik bid uwe Heiligheid de verzekering te willen aanvaarden, dat het mij oprecht genoegen baren zou, aan zulk een gewenschten uitslag eenigermate te kunnen meewerken, en ik ben gelukkig, hier de gelegenheid te hebben, U de verzekering te geven mijner oprechte vriendschap, en van den ongeveinsden eerbied welken ik toedraag aan uwen persoon en uwe waardigheid...’
De ziekte en dood van Koningin Louise moeten voorzeker het onderwerp geweest zijn van aandoenlijke brieven. Van Koning Leopold wordt er slechts één enkele aangehaald: ‘Oostende, 7 October 1850.
Mijne liefste Victoria, - Ik schrijf u enkel eenige woorden om te zeggen hoe het gaat met onze teerbeminde lijderes. Gisteren was 't een allergevaarlijkste en oprecht vreesaanjagende dag; onze dierbaarste, engelachtige Louise was zoo zwak, dat Mevrouw d'Hulst, die bij haar was, er geweldig door verschrikte. Later was zij beter, en, nadat hare Moeder, Clém. Joinville en Aumale aangekomen waren ontving zij hun bezoek met grootere bedaardheid dan men dorst verwachten... Haar moed en hare wilskracht zijn hartroerend, zoo men nadenkt in welk gevaar zij verkeert; en hare dierbare, engelachtige ziel schittert met verhoogden luister op dit oogenblik van groot en dreigend onheil. Ik ben schromelijk ontsteld wanneer ik bij haar ben. Zij is zoo gelaten en zoo opgeruimd dat er geene mogelijkheid van gevaar schijnt te bestaan; doch de geneesheeren zijn zeer bekommerd, zonder eigenlijk haren toestand als hopeloos te beschouwen. O! dat men zoo iets schrijven moet aangaande zulk een dierbaar leven; aangaande zulk eene teeder-jeugdige vrouw, wier ziel zoo kloekmoedig is! Gij zult in mijn lijden deelen, want gij bemint | |
[pagina 422]
| |
haar zoo zeer. God zegene u, en beware u van hartverscheurende smarten als de mijne. Steeds, mijne dierbaarste Victoria, uw toegenegen Oom Leopold R.’
Koningin Louise stierf den 11n October, op 38jarigen ouderdom. De brieven, waarin de beproefde gemaal zijn verpletterd hart laat uitbloeden, zijn in de verzameling niet opgenomen.
Koningin Victoria aan den Koning der Belgen.
‘Osborne, 18 Oct. 1850.
Mijn liefste Oom, - Deze is de dag waarop ik immer en gedurende zoo menige jaren aan haar schreef, aan onze aangebedene Louise; en nu schrijf ik aan u, om u te bedanken voor den hartverscheurenden brief dien gij zoo goed waart mij den 15en dezer te schrijven. Gij zijt oprecht goed ons aldus te schrijven. O wat een dag Dinsdag moet geweest zijn! Welch einen Gang! en gisteren! Mijne smart was gisteren weer zoo groot! Mijne grootste vertroosting is, over haar te spreken. O! laat ons allen trachten haar na te volgen. Mijn arme, lieve Oom, wij zouden zoo gaarne bij u wezen, om u eenigerwijze te kunnen dienstig zijn! Niet waar, gij zult ons toelaten, binnen drie of vier weken, voor twee of drie weken bij u te komen te Laken, gansch stilletjes en rustig, zonder iemand anders erbij, zonder ergens eene ontvangst, enkel om met u te weenen en over haar te praten. Het zal ons groote verlichting geven, - eene zwijgende hulde van eerbied en liefde aan haar - onze tranen met de uwe te kunnen mengen op haar graf! En de toegenegenheid uwer twee verkleefde kinderen zal misschien insgelijks voor u een zalvende balsem zijn. Mijn eerste aandrift was, onmiddellijk naar u te ijlen, doch eenige weken uitstel zal misschien beter zijn. Het zal voor ons eene groote en droeve voldoening zijn. O, mijn arme, lieve Oom, van dag tot dag zult gij uw schrikkelijk verlies dieper voelen vlijmen; mijn hart breekt, wanneer ik aan u en de dierbare kinderen denk. Het moet troostelijk zijn, uw gansch land met u te zien weenen en treuren! Om wille van uw land en van uwe kinderen moet | |
[pagina 423]
| |
gij trachten het hoofd op te beuren, wel wetende dat, zoodoende, gij al doet wat zij verlangt. O! dat wij u toch maar eenigszins konden helpen; dat ik toch maar iets kon doen voor de arme kleine Charlotte, waar onze zalige Louise mij zoo dikwijls over onderhield! Mag ik u, behalve Dinsdags, ook Vrijdags schrijven, wanneer ik gewoon was aan haar te schrijven? Gij hoeft mij niet te antwoorden, en wanneer het schrijven u verveelt, of gij er geen tijd toe hebt, laat dan een der lieve kinderen in uwe plaats schrijven. Dat God u immer zegene en bescherme, mijn welbeminde Oom, is onze vurigste bede. Omhels de dierbare kinderen in den naam van haar die hen met eene bijna moederlijke genegenheid liefheeft. Steeds uwe toegenegene Nicht en liefhebbende Dochter Victoria R.’
Koningin Victoria aan den Koning der Belgen.
‘Windsor Castle, 22 Nov. 1850.
Mijn liefste Oom, - Ontvang mijn besten dank voor uw goeden brief van den 17n dezer, en voor het klein, mooi, Engelsch briefje, van de kleine lieve Charlotte, dat zoo netjes geschreven was en zulke beminnelijke gesteltenis verraadt. Vandaag stuur ik haar een hartje voor het haar van onzen zaligen engel, en ik hoop dat zij het dikwijls dragen zal. Al mijne meisjes hebben er een. Ik heb aan het brave kind geschreven. Gij moest zorgen de lieve kinderen zooveel mogelijk bij u te hebben. Ik ben overtuigd, dat zulks voor u en hen zeer goed en voordeelig zal zijn. Kinderen hoeven een groot betrouwen te stellen in hunne ouders, willen deze op hunne kinderen invloed uitoefenen. Vicky was gisteren tien jaar oud. Het komt mij voor als een droom. Indien zij het geluk van leven heeft, zal zij binnen acht jaar kunnen trouwen. Zij is een zeer verstandig kind, en, 'k moet zeggen, veel verbeterd. De toestand van 't vasteland is betreurenswaardig. De dwaasheid van Oostenrijk en de zwakheid van Pruisen zijn beweenlijk. Onze invloed op het vasteland is nul... Neem hierbij in acht, dat wij hier tusschen twee vuren staan: een Protestantsche woede bij ons, en eene | |
[pagina 424]
| |
Katholieke verontwaardiging in Ierland. Ik vrees dat Oostenrijk de vlam aanblaast te Rome, en dat heel de gezindheid van het vasteland anti-grondwettelijk, anti-protestantsch en anti-Engelsch is; alles is zoo verward, en (dank zij Lord Palmerston) zijn wij er zoo wel in geslaagd met elkeen in 't bijzonder zoo heerlijk ruzie te maken, dat ik niet weet, hoe wij het allemaal doorkomen zullen. Nu moet ik eindigen. Ik hoop eerlang iets van u te vernemen. Steeds uwe toegenegene Nicht Victoria R.’
Het jaar 1850 was een hoogst belangrijk tijdstip in de geschiedenis der Katholieke herleving en een keerpunt in die der Protestantsche Staatskerk. Een Anglikaansche geestelijke, Rev. Gorham, had openlijk de noodzakelijkheid des Doopsels geloochend en was derhalve, door zijnen bisschop, in het uitoefenen zijner bediening geschorst. Het geestelijk gerechtshof had de veroordeeling zoowel als de straf bekrachtigd. De afgestrafte ketter ging bij het Hoogste Hof in beroep en het Privy Council vernietigde 't gestreken vonnis en sprak Rev. Gorham vrij. Dan ontstond er opeens een groote opschudding in de Aglikaansche Kerk. Hare sterkste steunpilaren wankelden. Manning en vele anderen schrikten terug van de schande waaronder de Staatskerk bukken moest; zij zochten en vonden hun heil in de Roomsch-Katholieke moederkerk. In September van hetzelfde jaar, volgde er een tweede beroering. Paus Pius IX had door een pauselijken bevelbrief de Katholieke hierarchie in Engeland uitgeroepen, en het land in twaalf bisdommen verdeeld. Kardinaal Wiseman maakte deze stoute beslissing kond in den befaamden jubelbrief uitgevaardigd van de Flaminiaansche Poort te Rome, waar hij toen zijn verblijf hield. De verslagenheid, de ontzetting, de woede welke die oorkonde in Engeland veroorzaakte zal niet licht vergeten worden.
Lord John Russell aan Koningin Victoria.
‘5 October 1850.
Lord John biedt zijne nederige hulde aan Uwe Majesteit; hij heeft met aandacht den brief der Hertogin van | |
[pagina 425]
| |
Norfolk gelezen. Hij heeft insgelijks de Pauselijke Breve gelezen. Hij meent dat de verdeeling der acht kerkelijke vicariaten in twaalf bisdommen niets onrustbarends heeft. De personen, in deze verandering betrokken, hoeven alreeds Roomsch-Katholieken te zijn, vooraleer het opzet raken kan. Wat echter meer grond tot onrust levert is, gelijk Uwe Majesteit zegt, de aangroei van Roomsch-Katholieke leeringen en gebruiken in den schoot der Kerk. Dr Arnold zegde in der waarheid: “Ik beschouw een Roomsch-Katholieke als een vijand in uniform; een TractarianGa naar voetnoot(1) beschouw ik als een vijand onder een bespiedersmomsel”. Het zou verkeerd zijn, te doen wat de bisschop van Oxford voorstelt en aan wien ook dier Tractarians de gunsten der Kroon aan te bieden. Aan den anderen kant, hen met strengheid behandelen, zou aan de gansche gezindheid kracht en eendracht schenken.... Sir George Gray zal bij de wetsbeambten onderhooren of er iets onwettelijks is in Dr Wiseman's aanmatiging van den titel: Aartsbisschop van Westminster. Een Engelsche Kardinaal is geene nieuwigheid.’
Met deze zienswijze van haren opperminister stemde Koningin Victoria volkomen in:
‘Windsor Castle, 29 November 1850.
Mijn liefste Oom, -... Het gaat goed met ons allen, doch wij worden door ontelbare plagen gekweld. Onze Godsdienstberoerte is dreigend en, ik moet u terloops zeggen, dat Kardinaal Wiseman zelf bekent, dat Oostenrijk niet alleen de handelwijze des Pausen goedkeurt, doch bovendien propaganda aanhitst. Ik weet zeker dat het zòò is. Het zal altijd onze groote last zijn, de twee gezindheden vrij te laten - de hevige Protestanten en de Roomsch-Katholieken geenszins te krenken, doch wij moeten, evenwel, onzen eigen godsdienst beschermen en verdedigen...’ | |
[pagina 426]
| |
Lord Russell aan Koningin Victoria.
‘Downing Street, 1 Dec. 1850.
Lord John Russell biedt zijne nederige hulde aan Uwe Majesteit en heeft de eer Haar te berichten, dat vandaag het Cabinet zeer breedvoerig beraadslaagde aangaande de maatregelen die er dienen genomen tegenover de pauselijke aanranding. De meerderheid was geneigd geene vervolging in te spannen, doch een wetsontwerp het Parlement vòòr te leggen, waardoor de toeëigening der titels Aartsbisschop enz. van om 't even plaats in het Vereenigde Koninkrijk, onwettig, en alle gift van eigendom onder zulke titels overgemaakt, nul en ongeldig verklaard worden...’
Daags nadien, schreef Koningin Victoria aan hare moei Gloucester:
‘... Ik zou er nooit in toegestemd hebben, iets te zeggen dat den geest van onverdraagzaamheid ademt. Alhoewel ik steeds rechtzinnig Protestant geweest ben en immer blijven zal, en hoe verontwaardigd ook, tegen hen die zich Protestanten heeten alhoewel zij met der daad heel het tegenovergestelde zijn, toch betreur ik grootelijks den onchristelijken onverdraagzamen geest die in de openbare vergaderingen door zoo menigen tentoongespreid wordt. Die bittere schimpredenen tegen den Katholieken Godsdienst kan ik niet verdragen. Het is al te pijnlijk en wreed, tegenover het groot getal brave en onschuldige Roomsch-Katholieken. Althans, laat ons hopen en betrouwen dat deze opgewondenheid weldra zal eindigen en dat een heilzaam uitwerksel op onze eigene Kerk, er het duurzaam gevolg van weze...’
Het vraagstuk, hoe de wetsverordening tegen de pauselijke aanranding moest opgemaakt worden, berokkende veel oneenigheid en twist. De ministers waren dienaangaande verdeeld. Hun cabinet viel in duigen en het leed al den last der wereld om eensgezinde staatslieden te vinden. Men bracht het eindelijk, met groote moeite, zòòver, dat de Ecclesiastical Titles Bill, zeer gewijzigd en getemperd, tegen hevig verzet in, in de Kamers doorgedreven werd. | |
[pagina 427]
| |
Doch de wet was een doodgeboren kind. Zij werd nooit toegepast en, later, ingetrokken.
In September van het volgende jaar, deelt Koningin Victoria aan oom Leopold hare zienswijze mede over de opvoeding van den vermoedelijken erfprins van België.
‘Balmoral Castle, 16 sept. 1850.
Mijn liefste Oom, - Aanvaard mijn besten dank voor uwen viendelijken en lieven brief van den 8en. Het is opperbest dat Leo uwe voetstappen beginne te volgen, doch, (indien ik rechtuit mag spreken) ik meen dat soortgelijke dingen als fonctions et représentations wel aangenaam, doch niet moeilijk zijn voor Leo. Hetgeen ik van het hoogste belang voor hem oordeel is, dat hij in gemeenzame aanraking kome met zijne evenmenschen, dat hij met hen, op gelijken voet gezet worde, dat hij leere begrijpen dat hij, spijts zijnen geboorterang, zoowel als wie ook, een der hunnen is, en daarom hoop ik dat gij hem naar Bonn zult zenden....’
En, luister nu weer eens naar dit uittrekseltje van een langen, gemoedelijken familiebrief. Het toont, dat alle moeders eender voelen en spreken, en dat kinderen overal kinderen zijn, hoe voornaam ook van afkomst. Koningin Victoria schrijft uit Schotland:
‘30 Sept. 1851.
... Vicky werd door haren poney - een vreedzaam dier nochtans - afgeworpen, doch zij was niet het minst bezeerd; dat is nu al meer dan drie weken geleden. Alfred (waarvan, ge zult het u nog wel herinneren, ik zegde dat hij zoo schromelijk roekeloos was, zoo ongevoelig aan alle bestraffingen enz.) viel verledene week van de trappen. Hij had zich bijlange niet ernstig bezeerd, en was 's anderendaags 's morgens weer volkomen te pas, uitgenomen, dat hij een vervaarlijk zwart, groen, geel, en zeer gezwollen aangezicht droeg. Hij hadde kunnen doodvallen; doch hij is immer tuk op zelfvernieling, en men weet niet wat er mee gedaan, want hij geeft om pijn, bekijving noch bestraffing; en den volgenden morgen beproefde hij weer, langs de handleuning | |
[pagina 428]
| |
van de trap naar beneden te glijden, juist gelijk hij gedaan had wanneer hij aftuimelde...’
Wij vernemen meer dan eens, uit de brieven van Koningin Victoria, dat hare Belgische kozijntjes haar dikwijls kwamen bezoeken en altijd welkom waren.
‘Windsor Castle 4 Jan. 1853.
Mijn liefste Oom, -... Ik heb met genoegen de huldebetuiging uwer Kamers gelezen en, met bijzondere voldoening de zinspeling op Leopold's bezoek aan Engeland. Laat hem en Philippe maar dikwijls en regelmatig naar hier komen en laat hen dit land en zijne wetten à fond doorgronden; het zal hun voordeeliger zijn dan al 't lezen en studeeren der wereld. Zij drukken alle drie de vurige hoop uit eerlang hier weer te keeren. Laat mij de hoop koesteren ook u in Februari bij ons te zien. Dat zou heerlijk zijn!...’
Een vierde Engelsche Prins werd geboren den 7 April 1853. Kortelings na hare blijde bevalling, den 13en, schrijft de verheugde moeder aan haren oom:
‘Mijn liefste Oom, -... Stockmar zal u wel gezegd hebben dat onze vierde jonkheer Leopold gaat heeten. Het is een teeken van liefde en genegenheid hetwelk gij, hoop ik, niet zult afkeuren. Het is de naam die mij, na Albert, 't dierbaarst is; een naam die de bijna-eenigst-gelukkige dagen mijner droeve kindsheid terugroept. Het hooren van “Prins Leopold” zal mij die dagen doen herdenken!...’
Hoe roerend is het volgend briefje!
‘Buckingham Palace, 22 Juni 1853.
Mijn liefste Oom, - Wel bedankt voor uw goeden brief van den 17en; ik kon hem op mijn gestelden dag (gisteren) niet beantwoorden, daar wij heel den dag in het kamp waren voor de wapenschouwing, die ik te paard bijwoonde. Het was een prachtig vertoog; doch mijn genoegen was merkelijk bedorven door mijne angstvalligheid voor mijnen | |
[pagina 429]
| |
armen blinden kozijnGa naar voetnoot(1) die - ingelijks te paard, doch geleid - steeds aan mijne zijde was. Het is een pijnlijk schouwspel dat mij in gedurige benauwdheid houdt, vermits men vreest iets te zeggen of te doen dat hem zou kunnen grieven of pijnigen, of dat er hem een ongeval mocht overkomen; doch hij slaagt wonderwel, begaat bijna nooit eenen misslag en aan tafel doet hij nog zoo goed. Hij is zoo opgeruimd, zoo lief en zoo heusch, en hij zou oprecht mooi zijn, ware het niet voor zijne arme oogen. Hij wil overal gaan en doen zooals de anderen, en hij spreekt over dingen alsof hij ze zag...’
Thans komen wij in de Brievenverzameling, aan memoranda's en oorkonden van het grootste belang. Zij handelen over den benauwden toestand van het Oosten. Hier nu treedt Koningin Victoria op als regeerster. Zij houdt de teugels met vaste hand. Alle Staatspapieren komen onder hare oogen. Zij keurt goed of af, verbetert, wijzigt, voegt bij, laat vallen,... en hare ministers zijn gedwongen gereedelijk toe te geven aan haar beter oordeel. Somwijlen nochtans had zij last met hare Staatslieden, en dan is het vermakelijk om lezen, hoe b.v. de arglistige Lord Palmerston tegen hare zienswijze inwerkt en iedere maal eene ernstige waarschuwing of strenge berisping oploopt. Al hare brieven, zelfs die aan haren Oom, handelen nu over Staatsbelangen, het Verbond met Frankrijk en de Europeesche houding tegenover Rusland en Turkije. De Krimoorlog volgde. Zij, die tijdens den jongsten oorlog in Transvaal, Koningin Victoria van harteloosheid verdachten, zullen ongetwijfeld hunne kwade vermoedens laten varen, indien zij hare vertrouwelijke brieven lezen over den bloedigen strijd tegen Rusland. Ik zal slechts eenige uittreksels overschrijven: ‘Hull, 13 Oct. 1854.
... Wij zijn, en ja het gansche Land is teenemaal in ééne gedachte, ééne angstige bekommernis verslonden - de Krim. Wij hebben al de voornaamste en heugelijke bijzonderheden | |
[pagina 430]
| |
vernomen over die prachtige en beslissende zegepraal van Alma; het was een bloedige overwinning; ons verlies was zwaar - vele zijn gesneuveld en menigen gekwetst, doch mijne dappere troepen hebben gevochten met eenen moed en eene vermetelheid die heerlijk om aanschouwen zijn.... Ik ben zòò fier over mijne dierbare heldhaftige troepen; zij verduren, zegt men, met zooveel moed en blijgeestigheid al hunne ontberingen en de droeve plaag welke hen steeds teistert...’
En later, uit Windsor Castle, den 18 November:
‘Mijn liefste Oom, - Ik sta gansch ontsteld bij de gedachte dat ik vandaag mijnen brief vergat te schrijven - doch, waarlijk, la tête me tourne. Ik ben zoo verbijsterd en aangejaagd, en mijn hoofd is zoo vol van de nieuwsmaren uit de Krim, dat ik al 't andere vergeet, en, hetgeen erger is, ik geraak zoo verward in alles, dat ik een zeer onbekwaam briefwisselaar ben. Gansch mijne ziel en heel mijn hart zijn in de Krim. Het gedrag mijner dierbare, edele troepen overtreft allen lof en is waarlijk heldhaftig; inderdaad, mijn trots over 't bezit van zulke troepen is enkel geëvenaard door mijne smart over hun lijden. Het is nu bekend, dat op den 6en dezer, een geregelde slag geleverd werd, waarin wij over eene veel grootere macht zegevierden, doch, 't was met groote verliezen aan beide zijden - de grootste aan den kant der Russen. Meer weten wij niet, en nu zullen wij moeten leven in afwachting - hetgeen recht vreeselijk is. En dan, de gedachte aan dat groot getal familiën die in zulken angst verkeeren! Het is vreeselijk, aan al die rampzalige vrouwen en moeders te denken die de lotsbeslissing hunner naasten en dierbaarsten zitten af te wachten! In 't kort, het is een tijd die moed en geduld vereischt om doorstaan te worden zooals het behoort. Wel bedankt, liefste Oom, voor uwen minzamen brief van den 10en, dien ik Zaterdag kreeg. De Brabants zullen u gaan verlaten. Morgen of overmorgen zal ik aan Leo schrijven, quand je pourrai un peu rassembler mes idées. Nu moet ik eindigen, liefste Oom. Met toegenegene liefdebewijzen van Albert, steeds uwe verkleefde Nicht Victoria R.’ | |
[pagina 431]
| |
Eenige maanden later begonnen de verminkte en gekneusde soldaten naar huis te komen:
‘Buckingham Paleis, 22 Mei.
Mijn liefste, beste Oom, -... Ernest zal u reeds verteld hebben wat een prachtig schouwspel en welk een roerende plechtigheid de uitreiking der gedenkpenningen was, - de eerste van dien aard in Engeland. Allen, van den hoogsten prins-van-den-bloede af, tot den gemeensten soldaat, kregen dezelfde onderscheiding voor hun heldhaftig gedrag in de hevigste gevechten, en de ruwe hand van den dapperen, eerlijken soldenier kwam voor de eerste maal in aanraking met die zijner Soeverein en Koningin! Edelaardige jongens! Ik gevoel, ik beken het, alsof zij mijn eigene kinderen waren; mijn hart klopt voor hen als voor mijn nauwste en dierbaarste verwanten. Zij waren zòò getroffen en zòò voldaan; menigen - zoo vernam ik - weenden, - en zij willen er niet van hooren hunne gedenkpenningen af te geven om er hunnen naam te laten op drijven, uit vrees van de eigenste medalie, door mij in hunne handen gegeven, niet terug te krijgen; dat is oprecht roerend! Verscheidenen van die voorbijkwamen, waren erbarmelijk verminkt. Geen enkel boezemde meer belang in, en geen één is ridderlijker dan de jonge Sir Thomas Troubridge. Hij werd te Inkerman door eenen kanonbal zijn één been en zijn anderen voet afgeschoten, en bleef over zijne batterij bevel voeren totdat de slag gewonnen was. Hij wilde zich niet laten wegdragen, maar vroeg enkel, dat men zijne verbrijzelde beenen een weinig op zou lichten om het al te groote bloedverlies te voorkomen. Men stootte hem in eenen ziekenstoel voorbij, en, wijl ik hem zijnen gedenkpenning overhandigde, zegde ik hem dat ik, ter belooning voor zijn moedig gedrag, hem tot een mijner aides-de-camp zou maken. Hierop antwoordde hij: “Ik ben ruimschoots voor alles vergoed!” Zulke soldaten moet men immers vereeren en liefhebben!...’
Koning Leopold was zijne Nicht gedurende deze dagen van beproeving komen bezoeken en opbeuren. | |
[pagina 432]
| |
‘Osborne, 24 Juli 1855.
Mijn liefste Oom, - Ik ben zeer bedrukt, omdat ik nu weer per brief mijne gevoelens van liefde en genegenheid moet uitdrukken, - hetwelk ik gisteren morgen nog de vive voix kon doen. Het waren inderdaad gelukkige dagen! Ik vrees echter, dat ik sufferig gezelschap was, - zwijgend verstrooid en dom; want ik weet dat ik dit alles geworden ben sedert den oorlog, door de aanhoudende onrust en mijne bekommering voor mijn dierbaar dappere leger.... Bovendien heeft deze laatste week... van onzekerheid, nopens den afloop dier vervelende scarlatina, mijnen kommer nog vergroot. Het eenige dat mijn verdriet over uw vertrek ietwat matigde, was mijne dankbaarheid omdat gij ongedeerd uit ons hospitaal geraakt zijt. Steeds uwe verkleefde Nicht en Dochter Victoria R.’
Te midden dier Staatsbeslommeringen liet de Koningin zich gezeggen een reisje te doen naar Parijs om aan Keizer Napoleon III haar tegenbezoek te brengen. Zij ging en wie nu eens een paar echt-uitgelatene meisjesbrieven hooren wil, leze de beschrijvingen welke zij gaf van hare ontvangst en hare uitspanning, aan Oom Leopold en aan Baron Stockmar (II, 137, 177). Haar argeloos hartje jubelt van pret en uitgelatenheid als dat van een eenvoudig kind in de kostschool. Luister hoe zij den val van Sebastopol vierde:
‘Balmoral, 11 Sept. 1855.
Mijn liefste Oom, - De groote gebeurtenis heeft ten langen laatste plaats gehad. Sebastopol is gevallen. Gisteren avond kregen wij het nieuws hier, terwijl wij, na het eten, rustig rond de tafel zaten. Wij deden wat wij konden om het te vieren; doch dàt was slechts weinig, want wij hebben hier, tot mijn groot spijt, geen enkelen soldaat, noch muziekkorps, noch iets om eene betooging te maken. Wat wij deden, was, volgens Hooglanders gebruik, een vreugdevuur aansteken op den top van den heuvel, vlak tegenover ons huis. De stapel was er sedert verleden jaar aangelegd, toen het voorbarig nieuws van den val van Sebastopol iedereen misleidde; wij moesten hem toen on-aangestoken laten en vonden hem zoo bij onze wederkomst....’ | |
[pagina 433]
| |
Eene week nadien heeft Koningin Victoria een blij geheim te vermonden. ‘Balmoral, 22 Sept. 1855.
Mijn liefste Oom, - Ik neem den dienst van uwen boodschapper te baat om u en u alleen te vertrouwen - en ik bid u, zeg het niet aan uwe kinderen, - dat onze wenschen aangaande het toekomstig huwelijk van Vicky, op hoogst voldoende en bevredigende wijze verwezenlijkt zijn. Donderdag (20en dezer), na het ontbijt, zegde Fritz Wilhelm dat hij gaarne spreken zou over iets dat, bij zijnen wete, door zijne ouders nog niet aangeroerd was, - dat namelijk, van toe te hooren aan onze familie; dat dit sedert lang zijn wensch geweest was, dat hij de volle medewerking en goedkeuring had, niet alleen zijner ouders maar ook van den Koning, en dat hij, Vicky so allerliebst vindend, niet langer uitstellen kon om zijn voorstel te doen. Onnoodig te zeggen, met welke vreugde wij, van onzen kant, hem ontvingen; doch het meisje zelf mag er niets van weten tot na haar Vormsel, dat ten naasten Paschen geschieden zal; dan zal hij waarschijnlijk overkomen en, gelijk hij zelf verlangt, persoonlijk hare hand vragen. Ik heb weinig of liever geenen twijfel, dat zij met vreugde zal toestemmen. Hij is een lieve, uitmuntende, bekoorlijke jongen, wien wij ons dierbaar kind in volle vertrouwen zullen schenken. Wat ons zòò zeer verheugt is dat hij waarlijk over Vicky verrukt is. En nu, met Albert's liefdebetuiging en met de hoop dat gij aan deze verbintenis uwen zegen zult geven gelijk gij deedt aan de onze, steeds uw toegenegene Nicht Victoria R.’
In den zomer van het volgende jaar was Koning Leopold van zin met zijne dochter Princes Charlotte naar Buckingham Paleis te komen, en had zijn bezoek aangemeld. Waarom het uitgesteld moest worden blijkt uit het volgende: ‘Buckingham Paleis, 3 Juni 1858.
Mijn liefste Oom, -... Ons huis is bijna vol, - en, mogelijk krijgen wij kortelings het bezoek van Prins Oscar van Zweden. Deze Prinsen brengen altijd een talrijk gevolg mede, en ik zou derhalve gansch onbekwaam zijn om u en | |
[pagina 434]
| |
hen te herbergen. Doch er is een andere reden, Terwijl Fritz Wilhelm hier is, wordt elk oogenblik dat Vicky vrij heeft (en dat ik heb, want ik moet dat lievend koppel kaproenen, en dat neemt een groot deel van mijn kostelijken tijd in beslag) aan den bruidegom gewijd; en deze is zoodanig verliefd dat, zelfs wanneer hij met haar uitrijdt en wandelt, hij niet voldaan is en verklaart haar niet gezien te hebben tenzij hij haar, minstens voor één uur, gansch aan zijn eigen hebbe; en dan ben ik natuurlijk gedwongen kaproen te spelen. In deze omstandigheden moet ik zeggen, dat lieve Charlotte hier zeer weinig vermaak zou hebben; zij zou Vicky bijna niet zien, en ik zou voor haar niet kunnen zorgen; daarom vrees ik dat het alles behalve aangenaam voor 't kind zou wezen. Daarenboven, moest ik Vicky nog meer aan Fritz-Wilhelm onttrekken dan ik nu reeds doe, 'k vrees dat het hem diep ongelukkig zou maken; zoolang hij hier is zou het, dunkt mij, niet geraadzaam zijn voor Charlotte naar hier te komen. Zoudt gij niet in het begin van Augusti kunnen komen, wanneer de Prins en de Prinses van Pruisen ons verlaten hebben? Of zoudt gij liever in October komen, wanneer wij uit Schotland terugkeeren? Gij zult gereedelijk aannemen, liefste Oom, hoe groot een genoegen het mij zou doen u hier te zien, doch ik weet dat gij de redenen begrijpen zult, welke ik u gegeven heb om u te bidden het dierbaar bezoek tot in Augusti of October te verdagen. Ik had halvelings gehoopt dat de Aartshertog en Charlotte op elkander mochten verliefd geraken. Het zou waarlijk een goed parti zijn...’
Oom Leopold was verondersteld de koninklijke spinde zijner Engelsche Nicht met Vlaamsche lekkernij te voorzien. ‘Aan boord der “Victoria en Albert”.
Liefste Oom, - Gij zult verwonderd zijn, zoo kort op den vorigen, een anderen brief van mij te krijgen, en vooral over eene zòò onbeduidende zaak, doch, ik kom u een nieuwen voorraad koeken of oblaten vragen, gelijk gij ons altijd zendt; zij waren, ditmaal, al te gauw verbruikt; al de kinderen vinden er nu smaak in. Daar ik geen van de | |
[pagina 435]
| |
beste ontbijtsters ben, zijn die oblaten het eenigste dat ik 's morgens nemen kan, en daarom mis ik ze zeer. Mag ik u dus om eene versche zende bidden?....’
De uithuwelijking van Prinses Charlotte werd meermaals tusschen Oom en Nicht besproken. Prins Pedro van Portugal en Aartshertog Maximilaan van Oostenrijk schenen de waarschijnlijkste mededingers naar de hand der Belgische Prinses.
‘Balmoral, 19 September 1856.
Mijn liefste Oom, - Ik kan op uw minzamen en vertrouwelijken brief van den 15en niet geantwoord hebben, daarom schrijf ik vandaag, om er u voor te bedanken. Gij moogt staat maken op onze geheimhouding. Wij zouden, nochtans, allebei gaarne hebben dat de lieve Pedro den voorkeur hadde. Hij is, veruit, de uitstekendste jonge Prins die er is, en bovendien braaf, uitmuntend en bezadigd naar hartewensch; een jongen zooals men voor eene eenige, welbeminde dochter verlangen zou. Ook voor Portugal, zou eene beminnenswaardige wel opgevoede Koningin een onschatbare zegen zijn; want dààr is nooit zulk eene geweest. Ik ben zeker, dat gij meer kans hebt Charlotte's geluk te verzekeren met haar aan Pedro te schenken, liever dan aan een dier talrijke Aartshertogen of aan Prins Joris van Saksen. Er zou echter aan Pedro moeten geschreven worden, indien gij jegens hem gunstig ingenomen zijt. Nu moet ik eindigen, met de hoop eerlang van u te vernemen. Pedro is juist negentien; hij kan dus gemakkelijk wachten totdat hij ten volle twintig jaar oud is. Steeds uwe toegenegene Nicht Victoria R.’
Koning Leopold meldt nadere wetenswaardigheden over de huwelijksplannen.
‘Laken, 10 October 1856.
Mijne liefste Victoria, -... Om u de echte toedracht der zaken van onze lieve Charlotte bloot te leggen, zend ik u, hierbij gevoegd, het eenige afschrift dat er van mijnen brief bestaat, en, ik bid u, gelief het weer te sturen. Mijn | |
[pagina 436]
| |
inzicht was, dat Charlotte, zonder mijne wenschen in acht te nemen, gansch volgens hare goesting beslissen zou. Ik zou Pedro verkiezen, dat beken ik, doch de Aartshertog heeft een gunstigen indruk gemaakt op Charlotte. Dat zag ik, lang eer er van verloving sprake was. De Aartshertog is nu op zee, en wij zullen moeilijk vòòr den 25en iets kunnen vernemen. Indien het zoo uitvalt, zou de Keizer hem aan het hoofd van Venetië moeten plaatsen; hij is er zeer geschikt toe. Den 13en ga ik voor eene week naar de Ardennen. Sedert die Omwenteling van '48 werd ik er bijna teenemaal van weggehouden, ten minste in vergelijking met vroeger. En nu moet ik eindigen met mijne beste liefdeblijken aan Albert, en ik blijf steeds, mijne liefste Victoria, uw zeer verkleefde en eenige Oom Leopold R.’
Koningin Victoria laat op haar antwoord niet lang wachten. ‘Balmoral, 13 October 1856.
Mijn liefste Oom, - Ik ben u oprecht erkentelijk voor uw minzamen brief en voor het hoogst vertrouwelijk bijvoegsel, dat ik nu terugstuur; het heeft ons beiden zeer ingenomen en ik vind het waarlijk lief en vaderlijk.... Naar luide van uwen brief blijf ik nog hopen dat Charlotte niet onwederroepelijk beslist heeft; daar wij beiden innig overtuigd zijn van Pedro's uitmuntendheid boven alle andere jonge prinsen, ja, zelfs dans les relations journalistes; en zijn stand is daarbij oneindig verkieslijker. De hooge wereld van Oostenrijk is médisante, losbandig en waardeloos, - en hunne Italiaansche bezittingen zijn zeer wankelbaar. Pedro is rijk aan geest, genegen tot muziek en teekenkunst, tot vreemde talen, natuur- en letterkunde, en in dit alles zou Charlotte hem voegen en eene oprechte weldaad zijn voor zijn land. Indien Charlotte mijn meening vraagt zal ik geen oogenblik aarzelen, aangezien ik hem volgaarne eene mijner eigene dochters schenken zou, indien hij niet Katholiek ware; en, indien Charlotte raad vraagt aan hare vriendin Vicky, weet ik genoeg wat het antwoord zijn zal van deze, die zooveel voor Pedro over heeft...’
(Wordt vervolgd). J. Feskens. |
|