Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
De brieven van Koningin VictoriaThe Letters of Queen Victoria. A selection from Her Majesty's correspondence between the years 1837 and 1861; published by autority of His Majesty the King. In three volumes. London, John Murray, Albemarle street W. - Price £ 3/3/0 net. (80 fr.)Van al de opzienbarende boeken welke in den loop van 1907 van de Engelsche pers kwamen, is bovengemeld werk, keurig verzorgd in drie prachtig-opgeluisterde deelen, zonder kijf een der voornaamste en boeiendste. Het is eene bloemlezing uit de briefwisseling van Koningin Victoria. Voor den Engelschman is deze verzameling een kostbare schat en misschien wel het heerlijkste gedenkteeken dat aan de nagedachtenis van ‘Victoria de Goede’ opgericht werd; doch, ook voor den Belg heeft ze eene buitengewone waarde, daar ze eene welsprekende lofrede behelst ter eere van den ‘Wijzen Vorst’ wijlen Leopold I, aan wien het Belgische Koninkrijk zijnen weergaloozen bloei, en ja, laat het ons maar zeggen, aan wien Engeland zijne doorluchtige Koningin de danken hebben. Eer wij het werk doorloopen, hoeft er eene korte inleiding. Van jongs af, had Prinses Victoria de gewoonte, al hare brieven te bewaren, om ze later, samen met gelijktijdige mededeelingen en ambtelijke stukken, in orde te rangschikken en in boekvorm te laten inbinden. De heeren A.C. Benson en burggraaf Esher werden, na haren dood, door Koning Edward gelast deze belangrijke verzameling te doorbladeren, en zulkdanig eenen keur ervan uit te geven, dat hij de ontwikkeling, de inborst, de zedelijke en godsdienstige strekking, de staatkunde, den familiegeest en de huiselijkheid der voorbeeldige Vorstin in al | |
[pagina 225]
| |
hunne oprechte innigheid zouden blootleggen en aantoonen. Met recht zeggen de uitgevers in hun voorbericht: ‘De ontwikkeling van Koningin Victoria's karakter blijkt zeer klaar uit hare briefwisseling, en is uitermate boeiend om nagaan. Hier zien wij een meisje met een kloek en werkzaam gestel, met geweldige aandoeningen en eene diep-bewuste verantwoordelijkheid, op jeugdigen ouderdom en, na eene stille kindsheid, tor eenen rang verheffen waarvan men onmogelijk de grootheid overdrijven kan. Wij zien hare inborst ontwikkelen, verdiepen, en, in de school eener machtige ondervinding tot geduld, vernuft en wijsheid gedijen, zonder een greintje te verliezen van de sterkte, beradenheid en toewijding, waarmede zij oorspronkelijk begiftigd was. Tot in 't jaar 1861 was de loopbaan der Koningin een pad van weergaloozen voorspoed. Zij was gelukkig, in hare omgeving, in hare gezondheid en hare opvoeding, in haar huwelijksleven en in hare kinderen. Dwars dóór beroerde tijden heen, zag zij een uitgestrekt rijk aangroeien in vrijheid, macht en grootheid... Niets blijkt klaarder uit deze oorkonden dan het nijverig geduld waarmede de Koningin zich op de hoogte hield van de kleinste bijzonderheden der staatkundige en maatschappelijke beweging in haar eigen land en in den vreemde. Het is heerlijk om zien, hoe zij, omringd door al de verzoekingen welke de wereldsche grootheid aanbiedt, steeds, dag op dag, dat eenvoudig, frissche en werkdadig leven sleet; en het zou moeilijk wezen, zich een rijker voorbeeld voor te stellen van plicht, liefde en wilskracht op zulk eene grootsche schaal en te midden van zulk eene heerlijke omgeving ten toon gesteld.’ Hier zouden wij ons spijt willen uitdrukken, dat De Brieven van Koningin Victoria met den dood van haren welbeminden ‘Engel’ prins Albert eindigen, ware het niet, dat wij nu hopen kunnen eens het vervolg dier boeiende lezingen te mogen genieten.
Prinses Victoria werd den 24n Mei 1819 in het paleis van Kensington te Londen, geboren. Haar vader Edward, Hertog van Kent en Strathearn († 1820), was de vierde zoon | |
[pagina 226]
| |
van Koning Joris III, een man van groote krijgskundige bekwaamheid, van diepe ervaring, breede gedachten en vooruitstrevende grondbeginselen, en een onverschrokken voorstander der verdrukte Katholieken. Hare moeder, de Hertogin van Kent, was eene spruit van het Huis der Saksen-Coburg-Gotha's en zuster van Prins Leopold, die later de eerste Koning der Belgen zou worden. Hare oomen langs vaders kant waren rare gasten waar weinig goeds van te zeggen is, want het Engelsch hof was in dien tijd eene school van zinnelijkheid en ontucht. Deze bedorvene omgeving deed nochtans geen letsel aan hare opleiding. Dit was grootelijks te danken aan de zorgzame waakzaamheid, en aan de heilzame lessen van oom Leopold dien zij immer als eenen vader beschouwde, - zij was eene weeze van op haar eerste jaar, - en wien zij tot het einde toe, de grootste bewondering en de vurigste liefde betoonde. Prins Leopold was in 1816 getrouwd met Prinses Charlotte, de eenige dochter van Koning Joris IV, en verbleef tot aan den dood dier gemalin (1817) op het kasteel van Claremont, dat hem toebehoorde. Later keerde hij daar gestadig terug, en onderhield de nauwste betrekkingen met zijne zuster en Hertogin en zijn duurbaar nichtje Victoria. Over hare eerste kinderjaren heeft Koningin Victoria de volgende herinneringen opgeschreven: ‘Mijne vroegste geheugenis is verbonden aan Kensington Palace, waar ik mij nog kruipen zie over een geel tapijt, dat tot deze oefening uiteengespreid lag; en waar men mij zegde dat, indien ik kreesch en stout was, mijn oom Sussex mij hooren en bestraffen zou; daarom huilde ik immer wanneer ik hem komen zag. Ik had eene groote huivering van bisschoppen, om reden hunner pruiken en voorschoten... Claremont blijft het helderste tijdstip, in mijne tamelijk sombere kindsheid; daar was ik onder het dak van mijn geliefden oom, luisterde naar de muziek in de zaal wanneer men feestmalen hield, en ging de goede oude Louise bezoeken, de getrouwe kleedster en vriendin van prinses Charlotte - bemind en vereerd door al wie haar kenden - en die het klein prinsesje zoo dol toegenegen was.... 's Zomers gingen wij dikwijls naar Ramsgate en het heugt mij, dat wij in Townley House woonden, (dicht | |
[pagina 227]
| |
bij de stad) en er met de stoomboot henen vaarden. Mama was zeer onpasselijk en lieve oom Leopold ging mee met ons... Ik werd zeer eenvoudig opgebracht - had nooit eene aparte kamer, totdat ik bijna opgegroeid was - en sliep altijd in Moeders kamer, totdat ik tot den troon geroepen werd... Het was in 't jaar '26, (geloof ik) dat Joris IV, mijne moeder, mijne zusterGa naar voetnoot(1) en mij, voor de eerste maal naar Windsor verzocht; hij was met mijnen vader in oneenigheid geweest. Wanneer deze stierf liet hij zich bijna niet gelegen aan de arme weduwe en haar vaderlooze meisje, die toen zoo arm waren, dat zij, zonder den weldadigen onderstand van mijn lieven Oom, Prins Leopold, niet naar Kensington Palace hadden kunnen wederkeeren.... Wij leefden heel zuinig; het ontbijt was om half negen, het luncheon om half twee, en het dinner om zeven uren - waarop ik gewoonlijk verscheen (wanneer het geen oprecht groot dinner-party was), en mijn brood en melk uit een klein zilveren kommetje nuttigde. Thee werd slechts in latere jaren, als iets bijzonders, toegestaan.’ Wanneer de Prinses Victoria elf jaren oud was, schreef hare moeder aan de bisschoppen van Londen en Lincoln om hun het plan der opvoeding harer dochter voor te leggen en dezer vorderingen te laten onderzoeken. Beiden waren zeer voldaan met den uitslag; hun verslag werd aan den Aartsbisschop van Canterbury overgemaakt en door hem goedgekeurd. Oom Leopold hield ondertusschen het oog op zijn troetelkind. Niets was te goed of te kostelijk voor zijn nichtje; gedurende ettelijke jaren besteedde hij tusschen de twee en drie duizend pond per jaar aan hare opvoeding en hare ontspanningen. Hij verschafte de beste leermeesters, en deed zich op de hoogte houden van hare ontwikkeling: Hij zelf onderhield eene regelmatige briefwisseling met haar en kwam, gedurig aan, naar Engeland, waar hij vele vrienden en bewonderaars telde onder de voornaamste edel- en Staatslieden. | |
[pagina 228]
| |
‘Het zou moeilijk zijn de beteekenis der innige betrekkingen tusschem hem en haar te overdrijven. Door voorbeeld en voorschrift bezielde hij haar met een diep besef harer plichten; en, van 't begin af, drukte hij in haren geest de noodzakelijkheid, zich zelve nauw vertrouwd te maken met al de bijzonderheden der staatkundige Regeering. Zijne wijsheid, zijn gezond verstand en zijne teederheid, zoowel als de dichte bloedverwantschap die er tusschen hen beiden bestond, plaatsten hem in een éénigen toestand tegenover de Koningin, en het blijkt duidelijk, dat hij ten volle bewust was van de hooge verantwoordelijkheid welke op hem rustte en die hij met edele grootmoedigheid aanvaard had.’ Van zoodra het Prinsesje de pen kon houden, begon zij brieven op te stellen aan haren lieven oom Leopold, en van dan af ontstond er tusschen beiden eene onverbrokene gedachtenwisseling, waarin alles, van de kleinste beuzelarijen tot de gewichtigste vraagstukken vermeld en besproken werd. Koning Leopold's brieven stellen den ‘Wijzen Man’ in het heerlijkste daglicht. Hij onderwijst zijne nicht in al de verwikkelingen der buitenlandsche Staatkunde; geeft haar verstandigen en gulden raad; waarschuwt haar; wakkert haar aan; antwoordt met stipte nauwkeurigheid op hare vragen en, de warme toegenegenheid welke uit zijne brieven uitstraalt is immer aandoenlijk om aan te zien. Uit de brieven vóór hare troonbeklimming, ademt een kinderlijke eenvoud, eene vranke openhartigheid en eene vurige liefde: na hare verheffing, worden de brieven ernstig en zijn ze doorweven met staatkundige besprekingen en gewichtige staatsbeslommeringen; doch immer blijft hun toon gemoedelijk, diep vertrouwelijk, innig en minnelijk in den hoogsten graad. In hare brieven aan Koningin Louise treft men dezelfde vriendelijke uitboezemingen aan. Oom Leopold kreeg zijnen brief op een bepaalden dag in de week; moei Louisa den haren op een volgenden en, buiten dat, waren er honderd andere brieven, zoo dikwijls er iets bijzonders te vermelden of te vragen was. Heel die briefwisseling, op enkele uitzonderingen na, geschiedde in het Engelsch. Aan den Koning van Pruisen en hare Duitsche verwanten | |
[pagina 229]
| |
schreef Koningin Victoria in het Duitsch; met den Koning der Franschen, den Czaar der Russen en andere vreemde vorsten onderhandelde zij in het Fransch.
Hetgeen Koning Leopold in eene zijner brieven uit Laken (den 15 Febr. 1865) getuigde, was loutere waarheid:
‘Madame de Sevigné zegt met veel juistheid, dat een brief, om een goede brief te wezen, zòò zijn moet alsof men den schrijver hoorde spreken. Uwe goede brieven zijn altijd zòò: derhalve zoudt gij door Madame de Sevigné met reden geprezen worden.’
Deze vleiende bemerking geldt niet alleen voor hare familiebrieven doch vooral, en meest, voor haren schriftelijken omgang met ministers, Staatslieden en met vreemde Mogendheden; alle stukken die hare Regeering betreffen zijn toonbeelden van kortheid en klaarheid; al hare woorden gewikt, gewogen en gepast; wat zij vooruitzet wordt verrechtvaardigd en toegelicht; hare redeneering is klaar en onweerlegbaar; haar doorzicht en wondere belezenheid verstommen hare schranderste ministers. Het grootste deel dier bewonderenswaardige stukken moet ik nochtans onaangeroerd laten; ik zal mij bepalen bij de innige familiebrieven met, hier en daar, eene afwijking van bijzonder belang.
Prinses Victoria was negen jaar oud toen zij het volgende briefje schreef:
Kensington Palace, 25 Nov. 1828.
My dearest Uncle, - Ik wensch u menigen blijden terugkeer van uwen geboortedag. Ik denk zeer dikwijls op u, en hoop u dra weer te zien, want ik zie u toch zoo gaarne. Moei Sofia ontmoet ik dikwijls; zij ziet er goed uit, en bevindt zich goed. Is het zeer warm in Italië? Hier is het weder zoo zacht dat ik alle dagen kan uitgaan. Mama is tamelijk wel, en ik ben zeer wel. Uwe liefhebbende nicht
Victoria.
P.S. - Ik ben zeer boos op u, Oom, want gij hebt nog niet eens geschreven sedert gij vertrokken zijt. | |
[pagina 230]
| |
Prins Leopold aan de Prinses Victoria.
Parijs, 2 April 1829.
Mijn liefste Lieve, - Alhoewel ik binnen eenige dagen het geluk hoop te hebben u te ontmoeten, wil ik mij toch te voren voor uw geheugen roepen en u zeggen hoe verrukt ik wezen zal mijn liefste kindje te omhelzen. Ik heb heel ver de wereld afgereisd en zal u wondere inlichtingen kunnen geven over menige zaken. StockmarGa naar voetnoot(1) die zeer ziek was, en dien ik niet hoopte hier te ontmoeten, is eergisteren aangekomen, en gij kunt raden welk genoegen mij zijne komst verschafte. Nu moet ik eindigen; au revoir! - laat mij u groeiende en bloeiende aantreffen en steeds vriendelijk vinden tegenover uwen ouden en getrouwen oom
Leopold.
In den volgenden brief schrijft de Koning der Belgen om aan zijn nichtje geluk te wenschen:
De Koning der Belgen aan Prinses Victoria.
Brussel, 23 Mei 1832.
Mijn liefste Lieve, - Sta mij toe, u mijne oprechtste en beste wenschen aan te bieden, ter gelegenheid van uwen verjaardag. Moge de Hemel u bewaren en doen vorderen en al zijne beste zegeningen over u uitstorten. De tijd vliedt. Het is nu dertien jaar geleden sedert gij deze wereld van druk zijt ingetreden. Daarom kan ik u bijna niet meer een klein Prinsesje heeten. Dit, mijn geliefde, zal u doen bevroeden dat gij meer en meer uwe aandacht wijden moet aan ernstige zaken. Door de schikkingen der Voorzienigheid zijt gij voorbestemd om een hoogverheven rang te bekleeden; het moet dus uwe betrachting worden dezen rang wel te bekleeden.... In uwen Oom zult gij immer denzelfden trouwen vriend van uwe eerste kindsheid vinden en, het is gelijk wanneer gij | |
[pagina 231]
| |
gebrek aan ondersteuning of raad zoudt gevoelen, roep hem ter hulp, in volle betrouwen...
De volgende brief is zeer eigenaardig:
De Koning der Belgen aan Prinses Victoria.
Laken, 31 Augusti 1832.
My dearest Love, - Gij zegdet dat gij gaarne eene beschrijving zoudt hebben van uwe nieuwe MoeiGa naar voetnoot(1). Ik zal haar dus naar geest en lichaam trachten te beschrijven. Zij is uitermate zoet en beminnelijk; hare daden worden steeds geleid door grondbeginselen. Zij is altijd gereed en bereidwillig om eigen gemak en geneigdheid op te offeren om anderen gelukkig te maken. Zij acht braafheid, verdienste en deugd veel hooger dan schoonheid, rijkdom en vermaak. Bovendien, is zij wel op de hoogte, en zeer bekwaam: zij spreekt en schrijft Engelsch, Duitsch en Italiaansch. Engelsch spreekt zij met groote vaardigheid. In 't kort, mijn duurste lieve, gij ziet genoeg dat ik haar kan aanbevelen als een toonbeeld voor alle jonkvrouwen, of het prinsessen zijn of te niet. En nu, wat haar uiterlijk betreft. Zij is de grootte van Theodore en blond van haar; zij heeft lichtblauwe oogen met eene teedere, verstandige en lieve uitdrukking; eenen Bourbonschen neus en kleinen mond. Haar lichaamsbouw gelijkt veel op dien van Theodore, doch is iets minder zwaar. Zij rijdt zeer wel te paard... Dansen kan zij bijzonder goed... Reeds bestaat er eene groote innigheid en vertrouwelijkheid tusschen ons beiden: zij verlangt al te doen wat tot mijn geluk kan bijdragen, en ik betracht al wat haar gelukkig en tevreden maken kan...
Leopold R.
Op haren veertienden verjaardag krijgt Prinses Victoria een langen brief vol van ernstige en leerzame onderrichtingen; eene geestelijke overweging, zoowel als een onder- | |
[pagina 232]
| |
zoek van geweten, eene waarschuwing tegen zelfzucht, ijdelheid en vleierij. Hij eindigt aldus:
‘Mijn sermoon is nu lang genoeg, dierbaar kind, doch ik beveel het ten zeerste aan uwe aandachtige overweging. Mijn geschenk bestaat ditmaal in eene reeks gezichten van het voormalig Rijk der Nederlanden waartusschen gij al die van het tegenwoordig België zult kunnen onderscheiden...’
Den 18 October 1834 zendt Koning Leopold opnieuw eene heilzame onderrichting, en spoort zijn Nichtje aan tot de studie der Geschiedenis, een vak dat, volgens hem, aan haar en haar's gelijken hoogst voordeelig en noodzakelijk is. Hierop antwoordt de Prinses met een dankbaar briefje en zegt welke handleidingen zij gebruikt en welke boeken zij vanzins is te lezen.
Op 20 Juli werd Prinses Victoria in de Chapel Royal gevormd en op datum van 3 Augusti 1835 gaat er uit het Kamp van Beverloo alweer eene passende onderwijzing naar 't paleis van Kensington. Ditmaal heeft oom Leopold het gemunt op scheinheiligen en huichelaars; tegen wolven in schapevacht, die overal ronddwalen en zullen trachten tot bij haar door te dringen. Hij sluit zijne vermaning met dezen gulhartigen heilwensch:
‘Dat God u zegene, naar de volheid van mijnen wensch; en mocht gij immer wat liefde koesteren voor uwen oprecht toegenegen Kamp-prediker
Leopold, R.’
Nu, de vooruitziende Oom Leopold koesterde sedert eenigen tijd dierbare plannen voor de toekomst van zijn Nichtje. Hij wilde haar in betrekking brengen met haren kozijn Prins Albert en hoopte, dat er, met den tijd, eene huwelijksverbintenis uit volgen zou. Hij schikte derhalve dat Ernest I, Hertog van Saksen Saalfeld Coburg, met zijne twee zonen Albert en Ernest naar Kensington Palace op bezoek zouden gaan. Dat verwekte groote woede aan het Engelsch Hof. Koning Willem IV verzocht onmiddellijk den prins van Oranje en dezes twee zonen om naar de hand van | |
[pagina 233]
| |
Prinses Victoria te komen dingen, en hij ging zoo ver te verklaren, dat de Coburgs niet zouden toegelaten worden in Engeland aan te landen.
De Koning der Belgen aan Prinses Victoria.
13 Mei 1836.
Mijn liefste Kind, - ... Ik sta waarlijk verstomd over het gedrag van uwen ouden Oom Koning... Niet later dan gisteren, kreeg ik eene half-officieele mededeeling uit Engeland, te verstaan gevend dat het hoogst wenschelijk ware dat het bezoek uwer verwanten dit jaar niet zou plaats hebben - qu'en dites-vous? De nabestaanden van Koningin en Koning, tot-God-weet-in-welken-graad mogen in benden komen om het land te regelen, terwijl aan uwe vcrwanten het land ontzegd wordt... In der waarheid, zoo iets is ongehoord, en ik hoop wel dat het u een beetje op zal jagen; nu dat de slavernij zelfs in de Britsche wingewesten afgeschaft is, kan ik niet begrijpen waarom gij alleen in Engeland als een blank slavinnetje, tot voldoening van het Hof dat u niet gekocht, noch... een sixpence aan uw bestaan besteed heeft. Voortaan verwacht ik, dat ook mijne bezoeken aan Engeland bij Bevel van den Raad zullen verboden worden! O duurzaamheid, en staatkundige of andere eerlijkheid, waar zal men u gaan zoeken! Ik twijfel niet dat de Koning in zijne belustheid op de Oranjen heel ongemanierd zal zijn tegenover uwe verwanten: dàt, nochtans, beteekent niet veel; zij zijn uwe gasten, niet de zijne en hoeven er derhalve niet op te letten...
Prinses Victoria aan den Koning der Belgen.
23 Mei.
Mijn liefste Oom, - ... Oom Ernest en mijne kozijnen zijn hier, verleden Woensdag, sains et saufs aangekomen. Oom ziet er bijzonder goed uit en mijne kozijnen zijn hoogst aangename jonkheden. Ik zal er u geene uitgebreide beschrijving over geven, daar gij hen eerlang zelf zult zien. Doch ik moet zeggen, dat zij beiden zeer beminnelijk zijn; zeer goedaardig en braaf, en buitenmate vroolijk, gelijk het aan jonge lieden past; niettegenstaande dàt, zijn zij hoogst | |
[pagina 234]
| |
verstandig en zeer vlijtig. Albert is bijzonder mooi - hetgeen Ernest voorzeker niet is - doch deze heeft een allergoedaardigst, eerlijk en verstandig voorkomen...
Prinses Victoria aan den Koning der Belgen.
7 Juni 1836.
Mijn liefste Oom, - Deze enkele regels zullen u door Oom Ernest overhandigd worden zoodra hij bij u aankomt. Ik moet u bedanken, mijn beminde Oom, voor het groot geluk, waartoe gij zoo zeer bijgedragen hebt, persoonlijk den lieven Albert te leeren kennen. Laat mij dus toe, mijn dierbaarste Oom, u te zeggen hoe zeer ik met hem opgezet ben, en hoe zeer hij mij, in alle opzichten, bevalt. Hij bezit alle wenschelijke hoedanigheden om mij volkomen gelukkig te maken. Hij is zoo redelijk, zoo teeder, zoo braaf en ook zoo beminnelijk. Bovendien heeft hij het behaaglijkste en innemendste voorkomen dat men wenschen kan...
Koning Leopold had zich ondertusschen door de ongeveinsde kwaadaardigheid van Willem IV en dezes Hollandsche kliek niet uit Engeland laten wegschrikken:
Prinses Victoria aan den Koning der Belgen.
Claremont, 21 Sept. 1836.
Mijn allerliefste en beminde Oom, - Daar ik verneem dat Mama u eenen brief gaat sturen die u te Dover moet toekomen, en, alhoewel het slechts anderhalf uur geleden is dat wij van malkander afscheid namen, moet ik u toch een woordje schrijwen om u te zeggen wat groot, groot spijt ik heb, dat gij ons verlaten hebt; en om te herhalen, wat gij reeds zoo goed weet, hoezeer ik u liefheb. Wanneer ik napeins, dat, vóór slechts twee uren, wij gelukkig samen waren, en dat gij nu, alle oogenblikken verder en verder van ons wegreist, en dat ik u, in alle waarschijnlijkheid, voor een heel jaar niet zal wederzien, dan moet ik tranen storten... Ik leef nochtans in de hoop, dat gij aanstaande jaar met lieve Moei zult terugkomen en ik kan niet zeggen hoe dankbaar en gelukkig ik ben, u hier voor zes korte, | |
[pagina 235]
| |
doch, voor mij verrukkelijke en gelukkige dagen, bij ons gehad te hebben...
Den 14 Nov. 1836 schrijft zij uit Ramsgate:
‘Belgie is, inderdaad, het gelukkigste land der wereld, en dat is al, al te danken aan uwe groote zorg en aan uwe goedheid. Nous étions des enfants perdus, zegde mij Generaal Goblet, te Claremont, quand le roi est venu nous sauver; en dat is de waarheid..
Prinses Victoria aan den Koning der Belgen.
21 November 1836.
Mijn allerliefst-beminde Oom, - Gij kunt u niet inbeelden hoe gelukkig gij mij gemaakt hebt door uw allerliefsten, goeden, langen en boeienden brief van 18 dezer... Gij weet genoeg, mijn dierbaarste Oom, dat geen schepsel op aarde u meer bemint of grooter bewondering voor u heeft dan ik. Mijne liefde tot u, zonder betrekking tot al wat gij voor mij gedaan hebt - en daar kan ik u nooit genoeg voor dankbaar zijn - overtreft al wat door woorden kan uitgedrukt worden; die liefde is mij ingeboren, want, van mijne vroegste jaren af, was Uncle de dierbaarste naam dien ik kende; het woord Uncle, op zich zelf, beteekende niemand dan u...
Welk eene vreugde wanneer prins Leopold (later Leopold II) geboren werd! Den 21 November 1836 schrijft Prinses Victoria: ‘... Ik ben zoo gelukkig omdat zij (moei Louise) en het lieve manneken het zoo goed stellen’ en, den 23 Januari van 't volgende jaar ‘...Het klein Kozijntje moet een oprecht lievelingske zijn. O mocht ik hem eens zien en kon ik met hem spelen! Zeg, lieve Oom, zou hij weten dat hij eene Moei en een Nichtje heeft aan den overkant van 't water!...’
Den 31 Maart 1837 meldt Koning Leopold uit Laken de geboorte van prins Philip, (later Graaf van Vlaanderen † 1905) ‘... Het was een oogenblik van grooten angst, doch alles liep op zijn beste af. Uwe Moei en het kleine Kozijntje komen goed bij. Hij is kleiner dan zijn broerken was, doch | |
[pagina 236]
| |
belooft op hem te gelijken; de wezenstrekken zijn bijna eender alsook de vormen van voorhoofd en mondje. De oudere Prins was zeer nieuwsgierig aangaande zijn frère en ongeduldig om hem te bezichtigen; in 't eerst nochtans verklaarde hij, na eene lang beschouwing pas beau frère. Nu denkt hij er beter over, doch trekt steeds een heel koddig gezichtje wanneer hij hem ziet....’
Hierna legt de Koning de namen uit welke zijn tweede zoontje dragen moet en gaat voort: ‘Ik zal hierna, waarschijnlijk, aan Leopold den titel, Hertog van Brabant, en aan Philip dien van Graaf van Vlaanderen geven. Het zijn allebei schoone oude titels.
In al zijne brieven weet Koning Leopold het nuttige met het aangename, het ernstige met het speelsche te mengen. Nu doceert hij over den staatkundigen toestand van vreemde landen, dan over godsdienstige aangelegenheden; hier over huiselijke zaken, daar over studie en ontspanning en zoo faalt het der prinses nooit aan wijze lessen en kostelijke voorschriften. Het was nu reeds sedert menige jaren waarschijnlijk, dat zij, na de dood harer Oomen, den Engelschen Troon zou bestijgen. Joris IV had door zijne buitensporigheden het Koningdom hatelijk gemaakt; zijn opvolger, Willem IV, had de waardigheid ervan onder de voeten getrapt. Toen deze laatste, in Juni 1837 stierf, had de Prinses Victoria juist haar achttiende jaar en hare meerderjarigheid bereikt.
Koningin Victoria aan den Koning der Belgen.
20 Juni 1837, half negen A.M.
Liefste en Meest geliefde Oom, - Enkel een paar woorden om te zeggen dat mijn arme oom, de Koning, dezen morgen om twaalf minuten na twee uren gestorven is. Het droeve nieuws werd mij door Lord Conyngham en den Aartsbisschop van Canterbury, te zes uur aangebracht...
Victoria R. | |
[pagina 237]
| |
Uittreksel uit het dagboek der Koningin.
Dinsdag 20 Juni 1837.
Ik werd om zes uur door Mama gewekt, die mij zegde dat de Aartsbisschop van Canterbury en Lord Conyngham hier waren en mij verlangden te spreken. Ik stond op en ging (enkel in mijnen kamerrok) gansch alleen naar de woonkamer, waar ik hen aantrof. Lord Conyngham, de Lord Chamberlain berichtte mij toen, dat mijn arme Oom de Koning dezen morgen om 12 minuten na 2 ure gestorven was en dat ik gevolgenlijk Koningin ben. Lord Conyngham knielde toen en kuste mijne hand....
Daar het aan de Voorzienigheid behaagd heeft mij op dezen rang te plaatsen, zal ik mijn best doen om jegens mijn land mijn plicht te vervullen. Ik ben jong, en misschien in vele zaken - niet in alle, - weinig bedreven, doch, ik ben zeker dat er weinigen meer goeden wil bezitten dan ik om te doen wat geschikt en rechtvaardig is...
Oom Leopold is haar toeverlaat; hij onderricht haar over 't kiezen van raadslieden en hovelingen en geeft haar allerlei praktische wenken, voor haar eigen welvaren en de belangen van 't land.
Koningin Victoria aan den Koning der Belgen.
3 Juli.
‘... En nu, liefste Oom, moet ik u en forme verzoeken. Ik zal hoogst verheugd zijn indien gij, liefste Moei Louise en Leopold, (j'insiste) rond het midden of einde van Augusti komen wilt... Gij moogt zoovele heeren, vrouwen, bonnes enz., enz. medebrengen als het u belieft, en ik zal maar al te gelukkig en fier zijn u onder mijn eigen dak te kunnen ontvangen...
Koningin Victoria aan den Koning der Belgen.
Windsor Castle 19 Sept. 1837. 20 minuten na 11 uren.
Mijn liefste en meest beminde Oom, - Slechts een regel om u gebrekkig mijnen dank te betuigen voor al uwe | |
[pagina 238]
| |
groote goedheid te mijnen opzichte, en mijn groot, groot verdriet over uw vertrek. God alleen weet hoe eenzaam en treurig ik mij gevoel. Wat zal ik u missen, o mijn liefste lieve Oom, over-overal! Wat zal ik uwe bescherming missen wanneer ik te paard rij! O! ik ben zeer zeer bedroefd en kan over u beiden niet spreken zonder te weenen. Vaarwel, mijn welbeminde Oom en Vader! Dat de Hemel u zegene en bescherme, en vergeet nimmer uwe liefderijkste en verkleefde Nicht en Dochter Victoria R.
Welk een doortrapte, schrandere diplomaat de Koning der Belgen was! In eenen brief, geschreven uit Laken, den 9 October '37, verwittigt hij zijne Nicht, dat ambtelijke onderrichtingen aan de gezanten in den vreemde dikwijls onderschept en gelezen worden, en hij toont haar, hoe het soms mogelijk is uit dit euvel zeker belang te trekken.
‘... Ik zal er u een voorbeeld van geven: wij worden nog immer door de Pruisen geplaagd aangaande de versterkingen. Welnu, om aan het Pruisisch Bestuur een aantal dingen te laten weten die wij niet gaarne van ambtswege zouden overmaken, gaat mijn Minister eene uitvaardiging schrijven aan mijnen man te Berlijn, en ze met de post opzenden. De Pruis zal ze zeker lezen en op die manier vernemen wat wij willen dat hij hooren zou...’
Oom Leopold kwam niet naar de plechtige Kroning der Koningin van Engeland; dit was uit voorbedachte kieschheid.
‘... Rijpere overweging heeft mij doen oordeelen dat een Koning en eene Koningin bij uwe Kroning misschien een hors-d'oeuvre zouden zijn...’
In 1838 was hij oprecht beducht dat er onweerswolken over België samenpakten en, den 2en Juni schreef hij eenen hartstochtelijken brief aan Koningin Victoria, opdat deze hare Regeering en vooral haren vertrouwden opperminister Lord Melbourne bewegen zou, de snoode plannen tegen zijn landje te verijdelen. | |
[pagina 239]
| |
De Koningin antwoordt den 10 Juni:
‘... Gij weet genoeg, mijn welbeminde Oom, dat, - al mijne gevoelens van toegenegenheid daargelaten - de aloude en erfelijke staatkunde van dees land tegenover België, mij noodzakelijk dwingt te zorgen, dat niet alleen mijne Regeering niet mee zou werken aan iets dat aan België mocht nadeelig zijn, doch, dat mijne Ministers zouden doen al wat zij vermogen - zoover het tegen de belangen en de verplichtingen van dees land niet strijdt, - om den voorspoed en de welvaart van uw Koninkrijk te bevorderen. Ik kan u verzekeren, dat mijne Ministers mijne gevoelens diesaangaande volkomen deelen, en ten zeerste verlangen alles op bevredigende wijze tusschen België en Holland vereffend te zien. Wij kunnen niet passend genoeg uitdrukken hoeveel België te danken heeft aan uw wijs Bestuur, dat heel uw land, in alle opzichten, bloeien deed, noch hoezeer gansch Europa aan u verplicht is voor het behoud van den algemeenen vrede...’
Deze welgemeende verzekering deed den goeden Koning deugd aan het hart; want hij vermoedde, dat de liefde van zijn dierbaar troetelkind begon te koelen en hare Regeering geneigd was aan Pruisen de hand te leenen om den Hollander in zijne snoode ontwerpen aan te hitsen. En hij had ook wel ietwat grond voor zijne achterdocht, want Lord Palmerston deed geene doekjes om zijne bedoelingen, en had, in 't openbaar, aan de Pruisische Regeering zijne vijandige gezindheid tegenover België bloot gelegd.
‘... Het scheen’ schrijft Leopold I, een paar dagen later, ‘alsof de Engelsche Regeering zinnens was te zeggen aan de Mogendheden van 't Noorden die steeds en gestadig Holland beschermden: Gij zoudt misschien denken dat wij égard hebben voor den oom onzer Koningin; doch wacht eens wat; wij zullen met hem nog korter spel spelen dan wij onder onzen laatsten Koning deden...’
Dit kortstondige misverstand tusschen Oom en Nicht was alras uit de baan geruimd en deed geen letsel aan hunne vriendschap. | |
[pagina 240]
| |
De eerste brief van Koningin Louise, welke in de verzameling voorkomt is den 25 September '38 gedagteekend. Hij is geschreven in 't Engelsch en gericht ‘Aan mijne meest beminde Victoria.’ Na aan hare diepgevoelde vriendschap te hebben lucht gegeven, spreekt zij van haar huishouden en hare kinderen. Van haren oudsten jongen zegt zij: ‘Leopold is bijna uitzinnig van blijdschap met het stoomtuig, en vooral met de gereedschappen die gij hem gezonden hebt. Hierbij gesloten voeg ik de uitdrukking zijner dankbaarheid. Ik heb letterlijk geschreven wat hij mij voorzegde en deed er geen woord van mijzelve bij. Hij heeft zijnen sleutel weergevonden en draagt hem nu rond zijnen hals met een blauw lint waar de zegeltjes der hertogin aan hangen. Hij was zeer aangedaan door uwe bedachtheid een L op ieder werktuig te doen zetten, en, nadat zijn brief gesloten was, belastte hij mij u voor die oplettendheid te bedanken en te zeggen dat het hem groot genoegen deed. Eene ijzeren spade was het bijzonderste voorwerp zijner begeerte en hij werkte gisteren zoo hard er mede dat ik vreesde hij zich ging overwerken. Vandaag mag hij met ons meegaan naar de paardenwedrennen, in 't Schotsch kostuumje dat de Hertogin hem zoo goedaardig gezonden heeft. Het past hem zeer netjes en hij is zeer preutsch eenen frak te dragen naar 't fatsoen van groote menschen...’
Drie maanden later heeft vader ook een heel verslag te schrijven over zijnen ‘Don Leopold’. Onder andere zegt hij:
‘... Gij zoudt er leute aan hebben - hij is zeer spitsvinnig en zeer geslepen. Ik heet hem dikwijls de kleine dwingeland omdat niemand zoo goed als hij de kunst verstaat de faire aller le monde.’
Midden in de bedrijvigheid, waarvan de dagelijksche briefwisseling met hare Ministers het bewijs levert, heeft Koningin Victoria den pronten prins Albert van Coburg niet vergeten. | |
[pagina 241]
| |
Koningin Victoria aan den Koning der Belgen.
Buckingham Palace 15 Juni 1839.
Mijn lieve Oom, - ... Eerst en vooral zou ik gaarne weten of Albert van zijns Vaders en Uwen wensch te mijnen opzichte bewust is. - Ten tweede, of hij weet dat er geene verbintenis bestaat tusschen ons beiden. Ik wilde, dat gij aan Oom Ernest berichten woudt dat, in geval ik in Albert behagen vind, toch dit jaar niets bepaalds beloven kan, want, op zijn vroegste genomen, zou dergelijke gebeurtenis niet vóór twee of drie jaar kunnen plaats grijpen. Immers, - zonder mijn jeugdigen ouderdom en mijnen tegenzin voor verandering van staat in aanmerking te brengen -, wordt er in 't land geene begeerte naar zulk eene gebeurtenis uitgedrukt, en het zou, volgens mijn oordeel, voorzichtiger wezen te wachten totdat zulk eene betooging geschiede - anders, indien het aangedreven werd, zou er ontevredenheid kunnen ontstaan. Ofschoon al de berichten aangaande Albert allergunstigst zijn, en ofschoon ik weinig vrees heb hem niet te beminnen, kan men toch nooit voor gewaarwordingen instaan, en het is wel mogelijk, dat ik voor hem die genegenheid niet heb welke noodzakelijk is om het levensgeluk te verzekeren. Misschien bemin ik hem enkel als eenen vriend, eenen kozijn of als eenen broeder, en meer niet, en in dat geval (niet waarschijnlijk) wensch ik ten zeerste dat het wel verstaan zij, dat ik hoegenaamd niet aan beloftebreuk schuldig ben, daar ik nooit eene belofte deed. Ik ben zeker dat gij mijne bekommering verstaan zult, want anders, (ware dit niet ten volle begrepen), zou ik mij in een zeer hachelijken toestand bevinden...’
Nu dat gewicht van haar hart was, kon zij met blijde verwachting het bezoek van Albert en Ernest te gemoet zien. Den 1en October meldt zij in haren brief aan Leopold: ‘... Ik zal zorgen dat een edelman met een hofrijtuig mijne kozijnen te Woolwich of aan den Tower afhale. Laat mij weten waar zij zullen aanlanden. Hoe eerder zij komen hoe beter...’ (Wordt vervolgd). J. Feskens. |
|