Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] Kind Voor J.P. en P.H.V. Het kind ligt zilverwit in 't blanke wiegje, met git-zwarte oogjes open naar het licht, een drupje melk beeft op zijn hangend lipje, een blosje kleurt 't albasten aangezicht. Het kraait zijn vreugde in woordelooze klanken, Het zenuwt ze uit in arm- en beengebaar,... maar slaaplust hangt haast aan zijn lange wimpers, de vakemannetjes zijn spoedig daar. Ze sluiten hem het blank gordijn voor de oogen: Het droomt - o God! - zoo 'n droomenzaligheid, want al de schatten van heelal en hemel zijn voor z'n zieleblikken neergespreid. Het rijdt op 't wagentje van zeven sterren door breede-lange banen hemelmelk, het fladdert als een blondgevlerkte vlinder en rust op iedren sterrenbloemenkelk. Het vliegt waar millioenen englen weemlen: Ze komen jubelend haar in 't gemoet, en juichen: engelzieltje in kinderhulsel, op aard' verplante hemelbloem, gegroet! Gegroet gij lichtstraal uit de reinste reinheid, gij dauw, die uit de bloem der godheid viel, uw ziel is zuiver als de ziel der heilgen, want allen hebben hier uw kinderziel. [pagina 210] [p. 210] O schouw de lanen in, zie naar uw broertjes, daar dartelt speelsch de onnoozle kinderschaar, Wees niet bevreesd; ze komen u omringen en vlechten leliekransen in uw haar. Ze spelen iedren dag in uwe droomen, ze hangen boven u in zegeboog, hun adem zefiert over 't droomend voorhoofd, een straaltje van hun glans flitst in uw oog. Lig zalig, kind, daar in uw strooien wiegje, met 't blank ivoren kruisje boven 't hoofd, blijf droomen nog, want 't leven ligt te loeren, dat al de kinderdroomen schendt en rooft. Maar neen, vrees 't leven niet: we hoorden dikwijls dat droefheid is de koningin der aard; geloof het niet, want in zijn ballingsdagen heeft nog de mensch het hemelsch kind bewaard. Men zegt dat driftenwinden zoevend gieren als wolken aan des menschen zielentrans: Wat geeft het zoo door 't duister van de wolken nog tintlen blijft der kindren sterreglans? Wat geeft het, gij zijt daar, gij, vredekindren, een hoekje hemel draagt ge met u meê, de kamers, waar uw wiegjes staan te schommlen, zijn vreugdoasen in het wereldwee. Ja, de aarde blijft nog rijk in al haar armoe, zij is nog rein, spijts 't modderwerpend kwaad. Het kind is daar met schatten in zijn armen en bloemenglans van lente op het gelaat. O neen, het heil ligt niet in zeegerustheid, in jachtorkaan van liefdestorremwind; aan al die vraagt waar zaligheid te vinden antwoorden wij: ‘Ziet naar de wieg van 't kind.’ [pagina 211] [p. 211] O neen, veroveraars van werelddeelen, en gij die sterren of die waarheên vindt, ge ziet zoo weinig naast de heerlijkheden der vergezichten uit den droom van 't kind. - Wanneer 't ontwaakt dan duwt het in zijn oogjes met zijne vuistjes, zoekt en staart en schreit om 't spoedig heengaan van al d'englenvoetjes en 't weggebrokkel van zijn zaligheid. Het schreit... maar haast op moeders schoot gezeten vergeet het hemelmelk en glorietroon: ‘hoezee de flesch: mijn moeder is een engel, door haar wordt mij de wereld hemelsch-schoon!’ Godf. Hermans. 16-12-07. Vorige Volgende