Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Uit den kunstschat van KikongoTijdens mijn verblijf in onze Kwango-missie heb ik de gelegenheid gehad omtrent driehonderd onder de zwarten verspreide verhalen te verzamelen. Over het belang van een dergelijke verzameling hoef ik hier niet lang uit te weiden. Zij is immers een rijke bron voor een grondige kennis van de zeden, gewoonten, gebruiken, godsdienstige of maatschappelijke begrippen, bij een volk, dat ons meer dan eenig ander aan het hart moet liggen. Die bron is veilig en zeker: zij borrelt op uit den grond zelf, zonder door vreemde kanalen geleid, of, zooals 't al te dikwijls gebeurt, misleid te worden; haar autochtoon karakter vrijwaart ze tegen alle vervalsching. Willen wij de Congoleezen kennen - en zoo België eenmaal Congo overneemt dan wordt het onze plicht niets te verwaarloozen om zijne bewoners met hun eigen aard en gebruiken zoo goed mogelijk te leeren begrijpen - dan kunnen wij daartoe door niets beter geholpen worden dan door hunne, wat ik noemen mag, literatuur, die toch de weerspiegeling der beschaving is. En laat ik hier in 't voorbijgaan waarschuwen tegen bijzonderheden over Congoleesche zeden en gebruiken, die uit zoogenaamde mededeelingen van staatsbedienden zijn gegetrokken: want dat soort van lieden, die zelden, om niet te zeggen nooit, de taal machtig zijn, komen bovendien weinig met het volk in aanraking, dat overigens van huis uit niet mededeelzaam is, allerminst omtrent wat zijn gebruiken betreft. Hebben de onder ons volk nog bekende vertelsels reeds zooveel aantrekkelijkheid voor den folklorist, dan zal onze verzameling, die meer dan eenvoudige vertelsels bevat, hem zeker wel belang kunnen inboezemen. Ook de letterkundige | |
[pagina 62]
| |
zal er zijn gading in vinden. Uit de enkele stukken, die ik hier mag mededeelen, en waarvan de keus niet zoozeer door esthetische, als door typographische redenen bepaald werd (ik moest in een klein bestek voorbeelden trachten te geven van verschillenden aard) zal genoegzaam blijken hoe spring-levend, natuurlijk en aanschouwelijk onze zwarten weten te vertellen. En de man van de wetenschap zal ze ook kunnen bestudeeren met het oog op het ontstaan der verscheidene dichtsoorten en op de vergelijkende literatuur. Zou het nut dier verhalen, die sedert eeuwen van geslacht tot geslacht worden overgeleverd, ook niet verder reiken? Zouden ze geen aardig licht kunnen werpen op de geschiedenis der Congoleesche stammen, op hunne verwantschap onderling en zelfs met ver verspreide volkeren? Ik meen het wel. Enkele woorden vooreerst over het ontstaan dezer verzameling. Ik heb deze verhalen in 't Congoleesch opgeteekend uit den mond van heidenen en volwassen christenen zelf. Aanvankelijk ging het niet gemakkelijk om die lui aan den praat te krijgen. Zelfs was het een kleine oproer soms: sommigen waren boos tegen degenen die mij hun verhalen hadden verklikt. Maar door een of andere lekkernij, zooals b.v. zout of tabak waarop de zwarten verslingerd zijn, wist ik ze toch op dreef te brengen. Zelfs begon allengskens eigenliefde haar werk te doen: en om strijd wou nu ieder zijn beste vertelsel mededeelen. Terwijl zij verhaalden schreef ik alles neer. En om mij wel te verzekeren dat de overlevering aldus trouw was bewaard, nam ik elke gelegenheid te baat om ook uit den mond van anderen hetzelfde te vernemen: ik liet vertellen, terwijl ik op mijn schrijfboek volgde. Zoo heb ik me kunnen overtuigen hoe gestereotypeerd de overlevering is. Want deze verhalen worden aldus, woord voor woord bijna, van geslacht tot geslacht overgeleverd. Sommige zijn over uitgestrekte gebieden verspreid; andere slechts in meer beperkte bekend. Daarom heb ik, bij elk verhaal, ook den naam en de streek opgenomen van dengene, die het mij deed. Al deze verhalen zijn bewaard in sterk gerythmeerd | |
[pagina 63]
| |
proza. Wat wij verzen noemen, is in Congo alleen in de zangen, waarmee de verhalen meestal opgeluisterd worden, bekend. De meeste zijn niet lang: het uitgebreidste, eene novelle, die ik in een volgende aflevering hoop te plaatsen, beslaat in mijn schrijfboek 26 bladzijden. Het zijn fabels, bij de vleet, parabelen, apologen, verhalen van geesten, zotten, tooveraars, van oorlog en reuzen; sommige zelfs hebben een bepaald didaktisch karakter; andere zou men moeilijk anders kunnen rangschikken dan onder onze rubriek: novelle. Met honderden kennen zij er. En dit valt niet te verwonderen; hun geheugen wordt van jongs af daarin geoefend; en hun geheugen is ook, natuurlijk, in dit opzicht althans, veel sterker dan het onze. Wanneer en hoe worden ze verhaald? Op mijne reizen om onze kapelhoeven te bezichtigen, zat ik soms in den helderen maneschijn de zuivere avondlucht in te ademen. Sommige van de kinderen dansten daar in 't ronde, met trommelslag en handgeklap. Anderen zaten neer en vertelden onder elkander uit hunne dorpen. Zoo b.v. op zekeren avond waren onze dragers, heidenen en christenen te gelijk, om een fel vuurke gezeten. Een onder hen verhaalde een geschiedenis uit vroeger tijd. De kinderen hingen aan zijn lippen: met talrijke gebaren deed hij alles na. Kwam er, zooals dit dikwijls het geval is, een zang in zijn verhaal, dan hief hij dien zelf aan: daarna zongen allen te zamen mee. Van tijd tot tijd ook onderbraken zij hem om hem gelijk te geven en in de handen te klappen. Soms kondigde een of ander aan wat er gebeuren ging. Anderen, met hun inheemsche muziek in de handen (kisansi: klein speeltuig, waaruit ze vreemd-schoone noten weten te trekken) luisterden en speelden te gelijk. Op een anderen dag hoorde ik een verhaal opzeggen, maar heel rap; van tijd tot tijd herhaalden de toehoorders eenige woorden te zamen. B.v.: de zon was ondergegaan - en allen: de zon was ondergegaan. En na die herhaling ging het weer voort. Ook bij het werk verhalen ze dikwijls wat ze van hunne ‘ouden’ hebben gehoord. Dan is 't van tijd tot tijd, wanneer er een zang in voorkomt, een roepen en tieren en ge- | |
[pagina 64]
| |
zamenlijk zingen, dat we ons moeilijk kunnen voorstellen. 't Is echter gewoonlijk des avonds dat de Congoleezen hunne sproken ophalen. De kleine kinderen zijn daarbij tegenwoordig. Zelfs bij de geschillen, die onder de opperhoofden te vereffenen zijn, ontbreken ze niet: ze staan daar bij en luisteren toe. Al deze verhalen worden zeer natuurlijk voorgedragen. Onze zwarten zijn meesters in 't vak. Vóor twee jaren heb ik een heel spel Jozef in Dothan in 't Congoleesch vertaald: onze leerlingen hebben het wonderwel vertolkt op een groot tooneel in open lucht. Al de gezangen waren melodieën van heidensche dansen, waarop wij andere woorden hadden gezet. Het slaagde opperbest. Reeds vier kleine bundels vertellingen en fabels heb ik in de Kikongo-taal uitgegeven. Gedrukt in onze drukkerij te Kisantu dienen ze als leesboek voor onze jongens in al de scholen, die wij in de verschillende posten hebben opgericht. Vroeger reeds had P. Butaye een bundeltje spreekwoorden, die onder de zwarten zoo verspreid zijn, uitgegeven. Ik heb getracht dien kleinen schat te vergrooten. Nog mogen we wijzen op ons maandschrift Ntetembo eto ‘Onze Ster’, in echte Kikongo-taal opgesteld. Sedert twee jaren verschijnt daarin, bijna iedere maand, een verhaal over hunne spelen, door zwarten zelf geschreven. Congoleesche spelen heb ik ook bijeengebracht. Uit de driehonderd verhalen was ik verplicht een keus te doen. Men zal licht begrijpen dat het moeilijk is door enkele voorbeelden een denkbeeld te geven van deze geheele literatuur. We zullen slechts enkele soorten behandelen en van ieder een klein staaltje mededeelen. Eerlang hoop ik mijne verzameling te kunnen uitgeven. De vertaling, die ik aanbied, heb ik zoo letterlijk willen maken als het mij eenigszins mogelijk was. Lijdt het Nederlandsch soms daaronder, hare waarde voor de wetenschap zal des te grooter zijn. Allerminst heb ik mij toevoegsels, of zoogenaamde verbeteringen veroorloofd. Men neme ze dus zooals ze zijn: echt Congoleesche verhalen. Hun ‘goût de terroir’ zal ze misschien des te smakelijker maken. | |
[pagina 65]
| |
Sommige bekladders van Kerk en Godsdienst, die zich gaarne het hoofd met de lauwerkransen der wetenschap kronen, stellen het soms voor, alsof de missionarissen, in de landen waar ze werkzaam zijn, de taal der volksstammen door een stijve, uitheemsche spraak zouden verdringen. Ik denk hier b.v. aan Pr. Fredericq, te Gent. Moet die dwaze opwerping nog weerlegd worden, dan hoop ik er eenigszins te hebben toe bijgedragen.
* * *
Laten we aanvangen met de fabel. De Congoleesche fabel vertoont omtrent dezelfde eigenaardigheden als de Indo-europeesche: ze is beknopt, schalksch, luimig, zeer aanschouwelijk, en gewoonlijk met populair-zedelijke strekking. De dieren die er in optreden zijn alle inheemsch: ik ken er geen, waarin dieren eene rol spelen die niet in Congo zelf verblijven. Sommige daarvan zijn ook in ónze fabels bekend: de hond, de kat, de muis, de egel, de kikvorsch, de pad, enz. Hoe eenvoudig, hoe aanschouwelijk is niet b.v. De Pad en de Wouw. | |
De pad en de wouwMoeder Pad had schuld doen etenGa naar voetnoot(1) aan Meester Wouw. Hij wilde niet betalen. Hij aan 't wandelen en wandelen, hij was in 't dorp niet te zien. Moeder Pad, toen zij ging om 't geld te vragen, hij, Meester Wouw, vond verstand; hij was er niet. ‘Overmorgen en overmorgen’ deed hij altijd zeggen. Maar Moeder Pad, toen zij gedaan had met haar hartGa naar voetnoot(2), ging haar verstand uitdenken, dat zij Meester Wouw kon tegenkomen. Dicht bij het dorp van Moeder Pad, langs de rivier, was er een verlaten land, 't was het droog seizoenGa naar voetnoot(3); 't gras was droog. Moeder Pad had 't land in brand gestoken. 't Vuur was gedaan; zij ging zitten op eene kleine hoogte kleigrond; hare witte borst blonk naar omhoog. | |
[pagina 66]
| |
Meester Wouw, toen hij den rook van 't vuur gezien had kwam zwieren in de lucht, om te zien of er geene muizen wegliepen op dat land. En hij wandelde, hij wandelde; hij vond iets dat daar blonk op den kleigrond; hij kwam met de vleugels slaan en hij dacht: ‘Dat is eene muis!’ Meester Wouw viel beneden, greep op wat daar blonk, legde het in zijn weitasch, droeg het naar boven, en hij zag niet dat het de pad was... 's Avonds toen hij terugtrok naar zijn dorp, kwam Meester Wouw met zijne muizen in huis, begon te tellen de muizen van 't jagen. De muizen, toen hij ze uitdeed, ze uitdeed, daar Moeder Pad'nen sprong: He! Meester Wouw, hier ben ik, ik ben gekomen om mijn geld te ontvangen. Meester Wouw was verwonderd en verwonderd, was beschaamd. Hij ging geld halen in zijn geheimkamer, dat hij telde aan Moeder Pad: ‘He mijn vriendin, neem uw geld, 't is gepast! Maar hoe gaat gij terug naar uw dorp? Gij, ik zal u niet voor niet dragen’. Moeder Pad, alzoo: ‘Mijn geld heb ik genomen. Indien ik u geene strikken had gespannen, 't geld, ik had het zeker niet gehad. Ik weet mijne wegen om langs 't veld terug te gaan. Meester Wouw wist 't verstand van Moeder Pad niet. 's Nachts, toen hij ging slapen, liet hij zijne weitasch hangen aan de deur van 't huis dicht bij den grond. Moeder Pad, toen zij de weitasch zag, 'ne sprong er in. 's Morgens, toen de zon opgekomen was, Meester Wouw nam de weitasch, ging wandelen. Maar dien dag, 't was heel warm en heet. Hij ging eene rivier zoeken, legde de weitasch op den boord: hij ging de rivier in, om een bad te nemen. Moeder Pad kwam er uit, toen zij zegde: ‘He, mijn vriend, ik ben er voor niet. Waar de voeten te klein zijn, de geest is niet te klein.’
(Kimpako, dorp van Bakongo
* * *
Sommige fabels luiden bijna zooals de onze: de zedeles is dezelfde; de namen der dieren zijn veranderd door namen van andere in Congo bekend, ook de toestand is met Congo- | |
[pagina 67]
| |
leesche toestanden in overeenkomst gebracht. Zoo b.v. de fabel van de Kameleon en de Muis, dezelfde als: de Haas en de Schildpad. Maar ik vind de Congoleesche natuurlijker: de muis doet daar niet allerlei dwaze dingen, zooals onze haas; neen, zij loopt onmiddellijk na de wedding om 't eerst op de markt aan te komen; maar zij handelt zonder voorzicht, met lichtzinnigheid. | |
De kameleon en de muisGa naar voetnoot(1)De Kameleon en de Muis waren in twist. De Muis, toen zij den Kameleon alzoo uitdaagde: ‘Gij en ik, als wij gaan naar de markt, zoudt gij er rapper kunnen aankomen dan ik? Haast is met mij. Veel slepen is met u. Gij kunt er niet geraken.’ De Kameleon antwoordde zoo: ‘Ik kan, wedden, laat ons wedden. Ik kom de eerste op den Nsona.’Ga naar voetnoot(2) De Muis, alzoo: ‘Wel, laat ons wedden. Ik ben gewonnen.’ De dag van den Nsona was aangebroken, de dag was schoon. Alsdan vereenigden de Muis en de Kameleon hun geld om naar den Nsona te gaan. Te zamen vertrokken zij uit 't dorp. De Kameleon telde langzaam, en altijd door, door, door. Maar de Muis begon hard te loopen, hare pooten stak zij uit, al hare krachten had zij vergaderd, op den top van den weg was zij heel ver voor. De oogen kwamen haar uit, zij was buiten adem. De Kameleon volgde van achter; langzaam, langzaam mat zij, zij had geene hoop verloren van te winnen. En zij gingen, zij gingen, zij gingen. De Muis was in de nabijheid van de markt gekomen, 's morgens, toen er nog geen menschen warenGa naar voetnoot(3). Maar in hare zotheid wist zij de markt niet, zij ging door in de wegen die van de markt komen, daar was zij aan 't dwalen. Terwijl zij aan 't dwalen en dwalen was, de Kameleon kwam op den Nsona, de menschen waren er vergaderd; zij | |
[pagina 68]
| |
zat neer, kocht hare zaken, zij bleef wachten naar haar, de Muis, of zij niet aankwam. De markt was uiteengegaan. De Kameleon, zij alleen, bleef zitten. De Muis was aan 't dwalen en dwalen. 't Was noen geworden. Op de markt was zij niet te zien. Eindelijk kwam zij aan. De Muis kwam op de markt aangeloopen, wijl zij uitriep tot den Kameleon: He, vriendin, groote pijn, groote pijn, ik zag de markt niet. De Kameleon toonde hare zaken en zij was ge - wonnen. Kísantu. * * *
De bekende fabel: La Cigale et la Fourmi, luidt, min het onzedelijke van 't Fransch, als volgt in 't Congoleesch: | |
De muisIn 't hol van eenen boom lag Moeder Muis te slapen. Terwijl zij rustte en rustte, maakten de kleine mieren haar wakker, die doorgingen door 't hol. Zij spoedden zich en spoedden zich; zij gingen met haast en haast, zij droegen hunne zaken, zij gingen, zij kwamen terug, zij waren vol ijver en ijver, om hun huis te bouwen. Moeder Muis riep uit: He besten, he vriendinnen, waarom haast gij u zoo? Dat haasten, wat is 't? De kleine mieren, zij bleven niet stilstaan. Maar in hun voorbijgaan, sprak eene kleine mier, 't opperhoofd van allen, alzoo: Wij zijn slechts bezorgd om ons eten, wij zijn bezorgd om ons huis. De vogels zullen zoo onzen stam niet verdelgen. En gij, vreest gij den honger niet, vreest gij de slang niet? Zij antwoordde alzoo: Ik vrees niets; wij wandelen maar, wij eten, wij maken plezier. Zoo sprak Moeder Muis. Maar de kleine mieren gingen voorbij en gingen voorbij. Met den eersten regen kwamen de vogels de kleine mieren vervolgen. Zij in hunne keuken waren gered. In 't hol ook van Moeder Muis, kwam eene slang uit. Dat was hare dood, vermits zij geen huis had. Moeder Muis werd verslonden. Was zij geene slang tegengekomen, mis- | |
[pagina 69]
| |
schien ware zij toch haren dood gestorven, ter oorzake van den honger. Kisantu. * * *
In onze middeleeuwsche dierenfabel spelen de voornaamste rol: de vos en de beer; de vos is de bedrieger, de beer de bedrogene. Aan vos en beer beantwoorden in de Congoleesche fabel de gazelle en de luipaard. Tusschen de talrijke fabels, waarin ze gezamenlijk optreden, kies ik de kortste: De Gazelle en de Luipaard; ze laat het karakter aan beide dieren toegeschreven best uitkomen. | |
De gazelle en de luipaardDe Gazelle had haar dorp gebouwd, afzonderlijk; de Luipaard ook afzonderlijk. Maar zij bleven een heelen tijd zonder werk. De Gazelle had haar werk weer herbegonnen, om palmwijn te trekken, zij maakte de palmboomen schoon, wel twintig, en hing aan hare palmboomen kalebassen. De Luipaard, toen hij hoorde dat de Gazelle haren palmwijn aftrok, sprak aldus: ‘Morgen ga ik naar 't dorp van Moeder Gazelle’. De dag was klaar geworden. Hij kwam in 't dorp van de Gazelle, om te zien hoe zij palmwijn trok. Maar de Gazelle vond verstand uit: zij deed al hare kruiken van de palmboomen af, en hing ze aan de bananenplanten. De Luipaard vroeg: He, Gazelle, de palmwijn, dien gij drinkt, is 't daar dat hij uit komt? De Gazelle antwoordde: ‘Een toovermiddel heb ik om palmwijn te trekken.’ De Luipaard zegde: ‘Geef mij dat, ik ook, ik zou willen palmwijn trekken, Moeder’. De Gazelle zegde zoo: Als gij dat neemt, waar gij gaat, kijk toch niet om. Indien gij omziet, uw toovermiddel sterft. De Luipaard ontving dat toovermiddel, en hij ging naar zijn dorp. Terwijl hij ging, achtervolgde hem de Gazelle met hoesten; hij keek om, zij zei alzoo: Een kruiksken palmwijn zult gij betalen voor mijn toovermiddel, niet waar! Hij: Ja, ja, en hij ging en ging naar zijn dorp. Hij maakte bananenplanten schoon, hij hing zijne kruiken er aan. | |
[pagina 70]
| |
's Morgens vroeg, den volgenden dag, ging hij zijne kruiken afdoen, hij klom op de banaanplant, hij schudde met de kruiken, zij spraken: ‘Tsaka, tsaka!’Ga naar voetnoot(1) Hij, de Luipaard was verwonderd, en hij zegde: ‘Zij, de Gazelle, bedrogen, zij heeft mij bedrogen.’ Hij ging waar de Gazelle was, wijl hij zegde: ‘He, Gazelle, gij, bedrogen hebt gij mij, moeder, ik heb de bananenplanten schoon gemaakt, 'k heb er mijne kruiken aan vastgehecht, maar niet een lekske palmwijn, ik heb het niet gezien.’ De Gazelle zegde hem zoo: ‘Gisteren, toen gij weggingt, hebt gij omgekeken; ga weer terug en hang uwe kruiken er aan, en niets zult gij hebben; 't toovermiddel is immers gestorven.’ Maar de Luipaard wist 't verstand niet van de Gazelle om palmwijn te trekken. Kizinga dicht bij Kisantu.
* * *
Niet altijd echter heeft de gazelle de schoonste rol: de sympathie van den Congolees is dikwijls voor den bedrogene, den luipaard. Zoo in 't volgende verhaal. Men merke tevens reeds op hoe veel sterker de dieren in de Congoleesche fabel met de menschen vereenzelvigd worden. | |
De luipaard en de gazelleZij hadden beiden hun boonenland bewerkt, zij hadden de boonen geplant, zij waren rijp. Toen zij rijp waren, den dag van den NkanduGa naar voetnoot(2), zegden zij alzoo: Kom wij gaan de boonen op de markt verkoopen. En zij gingen, zij verkochten hunne boonen. De Luipaard ontving twaalf frank, de Gazelle zes frank. En zij kwamen terug, en zij zegden zoo: ‘Laat ons 't geld tellen’. Toen zij telden, had de Luipaard 't meeste. Hij alzoo: ‘Ik, moeder, de zakken vol boonen heb ik tot op de markt gedragen, daarom heb ik die twaalf frank.’ En zij kwamen tot in hun dorp. Op eenen anderen dag, alzoo: ‘Kom, wij gaan boonen | |
[pagina 71]
| |
trekken.’ En zij trokken boonen en vulden de zakken. De dag van den Nkandu was weer aangebroken; de Luipaard alzoo: Vooruit, wij verkoopen de boonen op de markt. En zij kwamen op de markt, zij verkochten; de Luipaard kreeg zes frank, de Gazelle maar drie. Maar er kwam nijd in het hart van de Gazelle. En de vriendschap stierf uit: zij beminden malkander niet meer. De Gazelle, veranderde zich in eene schoone jonkvrouw, en zij kwam den Luipaard afwachten aan den doorgang eener rivier. De Luipaard vroeg alzoo: ‘Gij, van waar zijt gij gekomen?’ Zij, alzoo: Dwalen, ik dwaal in deze streek. Ik ben nog eene jeugdige maagd. Ik ben hier aan 't dwalen en dwalen, ik alleen. Dan vroeg de Luipaard alzoo: ‘Wie heeft u getrouwd?’ Zij, alzoo: Ik, ik heb geenen man. Hij, alzoo: ‘Uw dorp waar is 't?’ Zij, alzoo: Mijn dorp is Kipasa. Hij, alzoo: Toekomenden Nkandu, kom hier aan den doorgang, dan zien wij malkander. Op dien dag van den Nkandu, toen de zon was opgekomen en 't klaar geworden was, hij de Luipaard, toen hij boonen had geplukt met zijn kind Kiteba en met de Gazelle, hij wist niet dat het een schijn was, die met hem ging wandelen. Hij dacht waarlijk: 't is zij, de Gazelle... En 't was maar een schijn. Hij aldus: Vooruit, naar de markt. En zij gingen en zij verkochten de boonen op de markt, en hij bedroog zijn kind Kiteba alzoo: Wel, ga langs hier den weg van Kimuingu, ik langs den weg van Kiduma ga ik. En hij kwam langs den weg van Kiduma, tot aan den doorgang van 't water; en hij kwam bij de jonge maagd aan. En terwijl zij spraken en spraken, zij de jonkvrouw haalde maniokbrooden en twee kiekens te voorschijn, en zij gaf het aan den Luipaard. En de Luipaard liet haar drie frank, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden, dan zien wij malkander weêr. De dag van den Nkandu, die gesteld was, was aangebroken, en hij ging de markt voorbij, en terwijl hij ging en ging, speelde hij zijn kisansi.Ga naar voetnoot(1) En hij speelde en speelde, | |
[pagina 72]
| |
en zong een lied tot hij kwam aan den doorgang van de rivier. En hij kwam, en hij kwam nader bij tot de Gazelle. Zij, de Gazelle, sprak alzoo: Ik met u, Luipaard, wij gaan te zamen. Hij de Luipaard alzoo, toen hij dat hoorde: He, moeder, beste moeder, vooruit! En zij gingen, en gingen, en de Luipaard speelde en speelde op zijn kisansi!... Hij had immers zijne vrouw gevonden. Zij, de Gazelle, gaf hem eenen anderen naam, alzoo: Ik, mijn naam is Nzekele. Hij de Luipaard, toen hij dat hoorde, en door de zotheid verblind, alzoo: He, Nzekele, mijn kind, sta op, en begin te dansen! En zij aan 't dansen was zij. En zij danste en danste, en daarna trokken zij op naar hun dorp. De avond was gevallen, hij de Luipaard, alzoo: Kom nu 't huis binnen. Zij, alzoo: ‘Ik, voor dat ik in huis treed, trek al de nagels uwer vingers!’ En hij trok de nagels zijner vingers uit. Allen waren uitgetrokken, en hij aldus: ‘Kom nu binnen.’ ‘Ik, eer ik in huis treed, doe al de teenen uwer voeten af.’ En hij deed de teenen zijner voeten af; en hij alzoo: ‘Kom nu binnen.’ ‘Ik, eer ik in huis treed, nu de vingers uwer armen.’ En hij deed de vingers zijner armen af, en hij alzoo: ‘Kom binnen in huis!’ Zij alzoo: ‘Snijd uwe voeten af!’ En hij sneed zijne voeten af, en hij alzoo: ‘He, liefste, kom nu binnen.’ Zij alzoo: ‘Snijd uwe armen af.’ En hij sneed zijne armen af, en alzoo: ‘Kom nu binnen.’ ‘Eerst en vooral dat men uwe neus afsnijde!’ En hij sneed zijne neus af. ‘En nu, eer ik binnenga, doe uwe tanden en oogen uit!’ En hij deed zijne tanden en oogen uit, en alzoo: ‘Nu, Nzekele, kom binnen!’ ‘Eer ik binnen kome, moet gij uw hart afsnijden.’ En hij sneed zijn hart af, alzoo: ‘Nu, kom binnen.’ ‘Eerst moet men u met een nagel doorboren!’ En men doorboorde hem met eenen nagel. En de Luipaard stierf. En de Luipaard, hij stierf, en de Gazelle sprak alzoo: | |
[pagina 73]
| |
‘Gij, kleine Keteba, wie gaat u nu verzorgen? Ik ben de Gazelle.’ ‘Ik ben de Gazelle van verstand, 't lievelingskind van mijne moeder!’ En zij nam al 't geld en 't goed op, dat de Luipaard had achtergelaten, en Kiteba ging zij verkoopen aan den anderen kant der rivier. Makanga bij Ndembo.
Daar mogen enkele trekken in voorkomen die ons doen glimlachen. Maar andere toch ook, die diep gaan. Hoe psychologisch-roerend is niet de vreugde van den luipaard, en daarna de macht van zijn liefde uitgebeeld!
* * *
Fabels, die dienen om een of andere hoedanigheid van dieren uit te leggen b.v. waarom de ezel een kruis draagt; waarom de hen niet vliegt, enz. hebben de Congoleezen ook. Zelfs leugenvertelsels kennen zij; ook zoogenaamde ophoopende vertelsels zijn bij hen verspreid. | |
De krab, met haren platten rugMoeder Krab en Moeder Palmboommuis hadden vriendschap gesloten; zij gingen hun eten zoeken. In 't bosch hadden zij hunnen palmnotentros gevonden. Moeder Krab, alzoo: He, Moeder Palmboommuis, gij zijt de oudste, klim op, snijd den palmnotentros af, ik zal hem vatten. Moeder Palmboommuis, toen zij opgeklommen was, toen zij afgesneden had, beval alzoo: Moeder Krab, vat den palmnotentros. Moeder Krab, alzoo: Ik zal een kussentjeGa naar voetnoot(1) gaan halen op den berg. En zij ging, zij zag Meester Boog, alzoo: He, Meester Boog, zoo gij Moeder Palmboommuis zaagt, die boven op den palmboom zit, zoudt gij haar schieten? Hij, toen hij sprak, alzoo: ‘Schieten, ik schiet haar.’ | |
[pagina 74]
| |
Zij ging op een andere plaats; zij zag Moeder Witte mier, alzoo: He, Moeder Witte mier, zoo gij Meester Boog zaagt, zoudt gij hem aanaarden? Moeder Witte mier, alzoo: Aanaarden, ik aard hem aan. Zij ging weer elders, zij zag Meester Haan, alzoo: Meester Haan, zoo gij Moeder Witte mier zaagt, zoudt gij ze pikken? Meester Haan zegde zoo: Pikken, ik pik ze. Zij ging elders, en ging zien naar Meester Steenmarter, alzoo: Meester Steenmarter, zoo gij Meester Haan zaagt, zoudt gij hem pakken? Meester Steenmarter, alzoo: Pakken, ik pak hem. Zij ging elders, om Meester Hond te zien, alzoo: Meester Hond, zoo gij Meester Steenmarter zaagt, zoudt gij hem vatten? Meester Hond, alzoo: Vatten, ik vat hem. Dan toen zij allen te zamen gekomen waren, Meester Hond vatte Meester Steenmarter, Meester Steenmarter pakte Meester Haan, Meester Haan pikte Moeder Witte mier, Moeder Witte mier werd kwaad, aardde Meester Boog aan, Meester Boog werd kwaad, liet den pijllos, de pijl trof Moeder Palmboommuis, die de palmnotentros liet vallen, die viel Moeder Krab op den rug, en alzoo had Moeder Krab haren rug plat. Zoo zij niet was gaan zien naar de menschen, dat zij kwamen om Moeder Palmboommuis te schieten, dan zou zij haren rug niet plat gehad hebben.
Kimpako. Ivo Struyf, S.J. (Wordt vervolgd). |
|