Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||
Kruis- en MariabeeldenGedurende de negentien eeuwen uit het Christelijk tijdperk hebben honderden kunstenaars zich beijverd om Christus aan het Kruis en Maria, bij voorkeur met het kindje op haren schoot, te schilderen of te beeldhouwen. Wij willen beknopt onderzoeken wat de esthetische vereischten zijn van dergelijke werken. De volgende stellingen plaatsen wij als axiomas voorop:
Een paar begrippen dienen eerst verklaard te worden: Wat verstaat men onder godsdienstige behandeling van een onderwerp? Dat is eene behandeling, welke godsdienstige gevoelens verwekt. Dergelijke behandeling sluit dus uit al wat ongodvruchtige aandoeningen: zinnenlust, oneerbiedigheid, wulpschheid, bewondering voorvleeschelijke, aardsche schoonheid teweegbrengt. Het tot model kiezen van beruchte lichtekooien, zooals de Renaissancisten vaak deden, is dus streng af te keuren, ja zelfs is het niet voordeelig naar de natuur personen weer te geven, met wie iedereen vertrouwelijk omgaat: Men ziet niet gaarne als Christus voorgesteld hen die dagelijks in de stad omwandelen, die men aan een herbergtafeltje ziet zitten en hoort spreken over koetjes en kalfjes, over regen en wind. - Een verhaal uit Donatello's leven daarover: Een zijner eerste beroemde kunstwerken was een houten Kruisbeeld waaraan hij met buitengewoon geduld had gewerkt. Hij toonde het aan z'n vriend Filippo | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
Bruneleschi. Deze glimlachte en zeide ‘mij dunkt: gij hebt een landbouwer aan het Kruis gehangen en niet Jezus Christus, die de volmaakste was onder de menschenkinderen. (Vasari-Geschiedenissen van Italiaansche schilders vo Donatello). De 1e wet werd vooral overtreden door de Renaissancisten, de 2e en de 3e dikwijls door de Middeleeuwsche schilders: de 3e toch slechts wat de uitwendigheden: landschap, meubels, kleederen, wapens betreft. Wij bedoelen hier de anachronismen. | |||||||||||
KruisbeeldenChristus aan het Kruis kan voorgesteld worden in de laatste oogenblikken van zijn leven of na den dood. Ook de kruisafneming is een onderwerp dat de kunstenaars druk hebben behandeld. Wat zegt de geschiedenis over den stervenden Christus? Of Christus gansch naakt aan het kruis hing is niet uitgemaakt: Benedictus de XIVe, Martigny, Garucci beweren het - Münz zegt dat des Heilands lenden met een doek omwonden waren. (Jungmann Aesthetik, II. 345). Gregorius van Tours (gestorven rond 595) verhaalt van een beeld in de kerk van den heiligen Genesius te Narbonne, waarop de Gekruisigde geschilderd was met een windsel om de lenden. Eene verschijning kwam bij nacht bij eenen priester, Basilius geheeten, en sprak tot hem met dreigende stem: ‘Gij allen draagt allerlei kleederen en mij ziet ge voortdurend naakt. Ga ten spoedigste en bedek mij met een kleed’. De priester verstond die verschijning niet en verloor ze uit het oog. Eene tweede maal, verscheen hem die gestalte zonder dat hij er acht op gaf. Drie dagen na het tweede visioen strafte de verschijning den priester met zware slagen en sprak tot hem: ‘Had ik U niet bevolen mij met een kleed te bedekken, opdat men mij niet naakt zou gezien hebben - en ge hebt niets gedaan; ga gauw en bedek het beeld met een doek indien ge niet haast sterven wilt’. De priester verschrikt sprak erover met den bisschop; | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
en een sluier werd voor het beeld gespannen (Jungmann loc. cit.) Feitelijk werd in de VIe en de VIIe eeuw Christus altijd gekleed voorgesteld. In de XIIIe eeuw gaat het gebruik der lange kleederen verloren. (Garucci). De stervende Christus was leelijk, een voorwerp van afschuw geworden voor allen die hem zagen. Zijn hoofd: ééne wonde door de kroning; zijn lichaam: gansch gebroken, zoodat men al de beenderen tellen kon; alle spieren waren verrokken, alle zenuwen gekwetst; bloed vloeide uit duizend wonden van de geeseling, opengescheurd door het uitrukken der kleederen. De verhouding der lichaamsdeelen was geschonden, gansch het lichaam samengewrongen, het hoofd waarschijnlijk naar voren hellend. Maar dit vleeschwrak is een God met bovennatuurlijke, goddelijk-schoone ziel. De edelste schepping Gods vloeide in die gebroken vaas: geen zier van hoogmoed in dien hemelschen Prometheus, geen vloeken op den mond van dien Atlas beladen met de nooit getorschte bergenvracht der menschelijke zonden. De godvruchtige pelikaan bloedde ‘en regardant les cieux’: uit dien hemel roept hij de genade neer, daarheen wijst hij den moordenaar; Hij schenkt zijne moeder weg; klaagt stil over verlatenheid en dorst om daarna den verlossingskreet uit te zuchten dat het einde en de dood in de handen des Vaders gekomen is. Wat tooneel: aan het kruis de Moeder der Smarten met blauwe smart om roodgeweende oogen, lijdende zooals nooit door een moeder werd geleden, Joannes met den hemel in zijne oogen en den dood in zijn hart, Magdalena, vroeger ieders minnares, thans heilig-verliefd op haren God, eene tierende menigte, de wanorde der elementen, de Hemel die naar de aarde staarde voor wie de hemel openging. Schilder of beeldhouwer, verbeeld dat alles nu. Los die groote moeilijkheid op van met iets leelijks iets schoons te maken, van in het meest geschonden lichaam den weerschijn des hemels te gieten. Neen, ge zijt niet geslaagd en kont dat niet: Uwe kunst, die meer dan andere met materie werkt en tot de ziel | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
spreekt den weg der oogen langs, heeft hare grenzen, enger dan deze der woord- of klankenkunst. Oneindig moeilijker was uwe taak dan deze van den beeldhouwer der Laocoongroep. Ook gij moet het leelijke der smart verminderen in hooge maat en voor u als voor den bedoelden beeldhouwer is ‘diese Verhüllung ein Opfer das der Künstler der Schönheit brachte’. Es ist ein Beispiel nicht wie man den Ausdruck über die Schranken der Kunst treiben, sondern wie man ihn dem ersten Gesetze der Kunst, dem Gesetze der Schönheit, unterwerfen soll.’ (Lessings Laocoön II). De Christus-schilder moet weer evenals die beeldhouwer ‘arbeiten auf die höchste Schönheit und den angenommenen Umständen des körperlichen Schmerzes. Dieser, in aller seiner Heftigkeit war mit jener nicht zu verbinden. Er muszte ihn also herabstellen, er muszte Schreien in Seufzen mildern’, dus schoonheid en smart samengesmolten, ziedaar de moeilijke taak, waarvoor nochtans de schilders niet zijn teruggedeinsd; slaagden ze niet, anderen toch zullen herbeginnen met nieuwe pogingen en nieuwe vleugelslagen en onafgebroken zal de reeks voortgezet worden totdat het zegepralend kruis boven de wolken zal rijzen. | |||||||||||
MariabeeldenOm Maria te verbeelden, zal de schilder of de beeldhouwer eerst aandachtig overwegen wat Maria is; dit in de heilige schrift en in de haar toegezongen hymnen:
‘Geschapen van in der eeuwigheid, onbevlekt ontvangen, groeide zij op in den tempel’. ‘tel en un secret vallon,
sur le bord de l'onde pure,
croît à l'abri de l'aquilon,
un jeune lis, l'amour de la nature.’
Zij was dochter van den Vader door aanverwantschap, afstammende uit het geslacht van David, bruid des Geestes, maagd en moeder tevens, droeg zij de schoonste eeretitels vereenigd. Ze was koningin en werd de moeder der menschheid. | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
Al deze kenmerken moeten leven in de kunstwerken en dat schier uitsluitend in het aangezicht. Maria wordt meest verbeeld met het Kindje op haren schoot. In zijne ‘Braut von Messina’ schrijft Schiller: ‘Schön ist des Mondes mildere Klarheit
unter der Sterne blitzendem Glanz:
Schön ist der Mutter
Liebliche Höheit
zwischen der Söhne feuriger Kraft.
Nicht auf der Erden
Ist ihr Bild und ihr Gleichnisz zu sehn.
Hoch auf des Lebens'
Gipfel gestellt
Schlieszt sie blühend den Kreiz des Schönen.
Mit der Mutter und ihren Söhnen
Krönt sich die herrlich vollendete Welt -
Selber die Kirche, die göttliche, stellt nicht
Schöneres da auf dem himmlischen Tron:
Höheres bildet
Selber die Kunst nicht, die göttlich geboren
Als die Mutter mit ihrem Sohn.
Tusschen Maria en gewone moeders ligt een verschil diep-breed als een afgrond: Voor gewone moeders is het kind de vrucht van den echt, de bloem in smart geboren, om welke de smart gezegend werd, de telg dien zij gelukkig en verheven hopen, een klein, zwak, hulpeloos menschje dat zij streelen, zoogen, koesteren, wiegen. Maria's zoon was geboren uit den geest, zonder smart. Hij was tot lijden voorbestemd. Maria wist het en me dunkt dat zij nooit onvermengd moedergenot heeft kunnen smaken. Neen, vluchten reeds moest zij met het Kind in haren boezem, naar de armoede van den stal; vluchten moest zij met het Kind naar den vreemde voor Herodes' wreedheid. Zij wist dat die handjes die zoo onschuldig haar streelden eens zouden doorboord worden, dat die bloot-gespartelde voetjes zouden doornageld worden, dat die kleine mond zou scheuren van den dorst, dat dit gansche lichaampje zou verscheurd worden zoodat men de | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
beenderen zou kunnen tellen. Ze wist dat die zoon nooit op aarde haren ouden dag zou verheugen en te denken is het dat ze heel dikwijls moet benijd hebben de moeders die met hunne gewone kinders 's avonds aan de stoepjes voor hunne huizen gezeten, geen bloed noch kruisen zagen in den ondergang der zon, en dat ze vaak weemoedvol moet zijn teruggedeinsd voor de verschrikkelijke eer Gods moeder te zijn, totdat weer het woord ‘Fiat’ op haren mond bloeide als een martelieroos. Mag ik hier eene bladzijde uit Huysmans' Oblat overschrijven?: ‘La Douleur n'eut point d'abord avec elle ses coudées franches. Sans doute elle la marqua de son empreinte au moment même où répondant à l'ange Gabriel ‘Fiat’ Marie aperçut se détachant dans la lumière divine l'arbre du Golgotha; mais cela fait, il lui fallut reculer et se tapir à distance. Elle vit de loin la Nativité, mais elle ne put pénétrer dans la grotte de Betléem; ce ne fut que plus tard, alors que la fille de Joachim vint pour la présentation au temple, que, sur la sésame prononcée par le prophète Siméon elle bondit de son embuscade dans l'âme de la Vierge et s'y implanta.
Jezus was nog minder een kind zooals de andere. Hij wist waartoe Hij gekomen was en leed gansch Zijn leven. Hij was Maria's zoon en haar Schepper. Hij had haar omkleed met die vleeschwolk waaruit de zon rees. De verhouding tusschen Maria en Jezus was dus de gewone niet tusschen moeder en zoon. Eene schoone, zedige vrouw met neergeslagen oogen, zoeten mond, met een lieflijk-lachend kindje op haren schoot, is nog geene goede Lieve-Vrouw, en eene gekleede Venus of eene struische boerendochter is eene hatelijke Madonna. Cupido's schoonheid aan Jezus te geven is heiligschennis. Oneerbiedig is het Maria en haar Kind voor te | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
stellen in eene houding, waarin geene gewone moeder zich zou laten fotografeeren of haar kind onder de menschen zou laten komen, b.v. al zoogende of met het kind gansch naakt. Dit strijdt tegen den eerbied. (Cf. Jungmann, op. cit. II, bl. 86), Vóór de 14e eeuw werd het Kind Jezus nooit naakt geschilderd. ‘Een godsdienstig kunstwerk is verkeerd zegt Jungmann (Aesthetik IIe Deel, blz. 77) indien dat het goddelijke vermenschelijkt, het hemelsche tot aardsche maakt, het bovennatuurlijke naturaliseert’.
Naar de wijze om de verhouding tusschen moeder en zoon weer te geven onderscheidt Jungmann vier tijdperken in de geschiedenis der Mariabeelden.
In het eerste, waarvan het Straatsburger Vaandelbeeld een kenmerkend voorbeeld is, was het kind de hoofdpersoon, de moeder eene bijfiguur - Het kind is koning en de moederschoot is zijn troon - Brentano schrijft over dat beeld ‘Ich kenne nichts ernsteres und freudigeres; es ist Jauchzen und Segen zugleich’. (Brentano's gesammelte Briefe. Bd. I. 137). In de 2e periode wordt Christus reeds meer als kind, Maria als moeder verbeeld. In het begin der 15e eeuw zien wij voor ons den zoon des menschen geboren uit de Maagd Maria doch ontvangen van den Heiligen Geest. De kunstenaars betrachten toch nog altijd Christus voor te stellen als een kind dat boven de andere staat. De 3e periode gaat over de 15e eeuw tot in de 16e. Het kind wordt nog voorgesteld als in het IIe tijdperk, maar Maria wil men vooral schilderen als Maagd. Deze weg werd bewandeld door Masano, Mantegna, Fra Angelico, Pietro Perugino en anderen. Een der volmaakste beelden in dien aard is datgene uit Keulens domkerk waarvan Heine schrijft: Im Dom da steht ein Bildnis
Auf goldenem Leder gemalt,
In meines Lebens Wildnis,
Hat 's freundlich hineingestrahlt.
(Lyrisches Intermezzo 11
| |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
Verkeerd is die richting: Maria's titel: moeder Gods is de hoogste. Het vierde tijdperk is dat van het natuurlijk weergeven van Maria en Jezus. Dit gaat regelrecht in tegen den aard der godsdienstige kunst - Rafaël is de hoofdvertegenwoordiger dier richting. Men heeft hem gevierd als den huldiger der algemeenmenschelijke kunst tegenover de bovennatuurlijke net of het bovennatuurlijke de negatie en niet de verhooging van het menschelijke, het natuurlijke was.
Over die algemeen menschelijke kunst waren wij onlangs nog getuigen van een belangrijken pennetwist tusschen A. Vermeylen en Jr Belpaire. (Zie Belfort 1905 I. Blz. 542). Dit begrip geeft aanleiding tot allerlei misverstand. Dat in de Renaissance de echt-Christelijke kunst dood moest is opvallend. Deze kon slechts gedijen in den door De Musset beschreven tijd: (Rolla-Prologue). ‘Où sous la main du Christ tout venait de renaître;
où le palais du prince, et la maison du prêtre
portant la même Croix sur leur front radieux
sortaient de la montagne en regardant les cieux;
Ou Cologne et Strasbourg, Notre Dame et Saint Pierre
s'agenouillant au loin dans leurs robes de pierre,
sur l'orgue universel des peuples prosternés
Entonnaient l'hosanna des siècles nouveau-nés’.
‘Na Rogier Van der Weyden is het met de Christelijke kunst gedaan’ schreef Huysmans. En hoe kon het anders? Die vandaag Venus, Paris oordeel, Appollo, de Nymphen schildert zal morgen geene goede Maria, Gods dood, Christus, de Maagden schilderen. Nochtans handelden de reuzen der Renaissance aldus. Wat Max Rooses over Rubens schrijft: ‘Hij zag in de heilige geschiedenis alleen menschelijke daden en gevoelens, tusschen zijne heilige en mythologische personen geen grondig verschil’ is toepasselijk op zijne tijdgenooten. Onbegrijpelijke verwarring, niet alleen op het gebied der beeldende kunst: Vondel immers, alvorens de brieven der Heilige Maagden te vertalen stelde Ovidius ‘Heroïdes’ over. | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
In anatomisch opzicht staan de werken der Rubenianen veel hooger dan deze van Memlinc en de middeleeuwsche schilders. Volgens de Lamennais L'Art et le Vrai was het kenmerk der Grieksche kunst dat ze het lichaam weergaf; door de Christelijke kunst daarentegen werd vooral de aandacht gewijd aan het hoofd dat de hersenen bevat. In de middeleeuwen overigens kende men minder anatomie. De techniek, de kennis der doorzichtkunde waren minder verfijnd. Maar stelselmatigheid in het schilderen van leelijke lichamen bestond in de iets wat latere Middeleeuwen niet. In de vroegere uit reactie tegen het heidendom vereerde men de leelijkheid en beweerden sommigen als b.v. Martelaar Justinianus, Tertulianus, Cyprianus, Clemens en Cyrellus van Alexandria, Basilius de Groote dat de Heer naar het lichaam leelijk, zonder behagelijkheid, zonder uitwendig voorkomen was. Verkeerd handelen zij die om demiddeleeuwen na te volgen, opzettelijk vorm-leelijke lichamen schilderenGa naar voetnoot(1). Slechts een oprecht kunstenaar kan erin slagen goede Kruis- en Mariabeelden te maken, en hij moet daarbij een geleerd of een diepgeloovig Christelijk kunstenaar zijn. Hij moet beminnen wat hij schilderen wil. Hij moet waardig zijn te genieten die veropenbaring der hoogste zaken die kunst heet: dan alleen zal het hem mogelijk zijn van ver te schouwen naar de ongerimpelde wijdstrekkende schoonheidszee van Jezus' en Maria's zielen; de derde hemel zal voor hem opengaan, Thabor stralen: Hij zal met goddelijke zonnestralen doorkneden een lichaam dat als een lichtgordijn dien, gloed temperen zal maar niet dooven; dan zal het hem gegeven zijn eenigszins den sluier op te lichten die hangt om ‘Jesu velatum’ en zelfs ‘in hoc exilio’ zal de moeder aan het verrukte menschdom toonen ‘Benedictum, fructum ventris sui’.
Godfr. Hermans. |
|