Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 469] [p. 469] Vrede I De donzen lenteweelde hangt in 't woud, waar, onder donkergroen gewelf, de boomen de witbebloemde weidepracht bedroomen waarop de zon haar sluiers rood ontvouwt. Wijl vrede-aromen, vlottend op 't gestreel van blaer-muziek in sluimerruimte hangen, ziet stil de vijver op vol klaar verlangen naar 't overdonsend bloesemblank struweel. En feestlijk schoon staan elker beukenrij de breedgehelmde wachters naast de banen, waar wandelt onder wapprend groene vanen in vredig sleepgewaad de lichte Mei. En langs de groene deining steken uit alom kastanjeboomen en seringen in roode harmonie, of tuilen hingen om 't rustbed van de lieve Lentebruid. Door de onontwijde wereldstilte schalt het lief gefluit der nachtegaal beneden de struiken, tot weer effen kalme vrede 'lijk over nauwgeroerde meren valt; of in 't serene van den laten dag nu alles, met uitdunnend waas bevlogen van wierookwitten damp, nog ingetogen in wijdsche zonnebenedictie lag. [pagina 470] [p. 470] II EE. ZZ. Vincentianessen Lijk blanke duiven in den zonneglans nu zitten de engelvrome kloosterlingen te prevelbidden in de lichte kringen die bloesmen uit de gulden remonstrans. Zij kennen van der wereld passie niet dan 't ver gerucht en diepgedragen wonden die zij met zuster-teere hand verbonden, en 't dankend hart dat nog hun troost geniet. Als maanbestraalde vijver nog zoo schoon lacht hun verliefd gelaat den Bruigom tegen dien zij wel weten teeder toegenegen, en in bewaasden luister zien ten troon. Een hoogtijfeest is de avondeenzaamheid voor hun rustgerend hart, dat vrededronken nu opengaande in klare liefdelonken, zijn nenufarenschoonheid stil verspreidt. Want héél hun ziel is één wit liefdedicht dat zij vertrouwelijk den Lieve fluisteren; de strenge heilgen in hun nis beluisteren het blanke lied dat uit hun wezen licht. Reine englen in mystieke stilte zie 'k hun hoofd met bloemen maagdenblank bekronen, en uit de zachtbewogen wieken vallen tonen van een godzalig stemmend vreêmuziek. [pagina 471] [p. 471] III Een woud met rosig spel van avondstralen op ieder blad, en weide- en bloemaroom door 't sluimrend lied dat op de takken talen de late vogels in hun luiden droom; in 't dal waarover diep de sterrengaarde helglorend neerhangt, geene menschenklacht meer, maar àl vroom gezang, - zoo droom ik de aarde, die biddend-stil den vrede tegenlacht. O vrede, die rond ons met de avondprachten lijk witte manebloemen nederviel, en ongewoon muziek vol vreêgedachten zacht fluistert tot ons weggedroomde ziel; hoe mocht uw bijzijn, weer zoo ras verzwonden, ons weenen doen van zalige innigheid, was niet in ons diep menschenhart gevonden 't betrachten uwer al-volkomenheid? En 't hoog verlangen vult mijn zielereven, en 'k voel me, staag deze ijdele aarde ontvoerd, opdrijven door de wijde manedreven zoo rustig stil, en lelieblank bevloerd. Hoog boven ons, in rein doorzonde landen, waarvan het meetloos breede voorhof zijn de vreêbehangen blauwe luchtwaranden vol lieven lach van klaren sterrenschijn; daar wandlen ze onder wuivend-groene palmen die 'k liefheb, zingend 't eenig eeuwig lied op zachten rythme, reine liefdepsalmen, wier weerklank weenend-blij mijn ziel geniet. Vol onvoldaan verlangen laat beneden wat goed en schoon is, en vol weemoed, tot ik 't overzijdsche Land zal binnentreden, héél vredig zijnde in 't vrede-Wezen, God! Joz. De Voght. Vorige Volgende