Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 375] [p. 375] Angst I Wat is 't dat mij weerom de snerpe smerten bracht en 't zuchten, dat met angst mijn kele komt verkroppen, en bang en banger weer mijn arrem herte kloppen, en dolen doelloos doet mij door den donkren nacht? Mijn pijnend lijf nu gaat gebogen van de vracht van wijde weemoed die mij grondewaart zal dwingen; want geene macht vermag de ketenen los te wringen en niemand is die hoort in de eenzaamheid mijn klacht. Ik ben verlaten... mij werd alle troost ontzeid. De duisternis waart om en voor mijn droef gezicht, aan lage, looden lucht, verschijnt geen enkel licht: ik ga naar 't dorre land, waar d'hoop wordt afgeleid. Ik zoek in mij weerom 't geheugen van de zon, die kleuren bracht en licht in mijne wonderlanden, terwijl ik ging en droeg er bloemen in mijn handen en luid en lief gezang van vogelen hooren kon. Maar eens, toch eens, mijn hand de laatste bloem ontviel... O 'k wist het niet! De zon verdween aan droeve luchten. en sedert komt geen end meer aan 't benauwend zuchten en blijft de worm voor goed zoo knagen aan mijn ziel. [pagina 376] [p. 376] II Ik hief mijn oogen op naar d'hooge en verre lucht, en Jezus ging voorbij, in zonnelicht gekleed. Zijn oogen waren toe, maar hun gelokenheid weerhield de goedheid niet, die van zijn aanzicht gleed. De hemelen werden blauw waar ging zijn kalme gang, het wuiven van zijn kleed, het lichten van zijn handen, alwaar hij ging hem volgde 't neuren van gezang, en scheen een helder licht op nieuw-geboren landen. En op mijn matte leen is milde dauw gedropen een nieuwe levenslust liep door mijn stram gebeent, gelijk een bloemenkelk ging mijne ziel weer open, ik heb in zoete stilte een goede traan geweend. Ge hebt niet willen zien de dorheid mijner dagen, aan uwen milden mond geen wrang verwijt ontviel, Ge hebt me door den nacht in droefheid hooren klagen en uwe hand ging op ter zegening mijner ziel. Uw zacht vizioen verdween in verren dageraad. Maar ik heb U gevolgd alwaar ge zijt getogen met nieuwen levensmoed om nieuwe levensdaad, waar speelt het blijde licht door vrede-regenbogen. [pagina 377] [p. 377] III Ik heb met U gesproken, gezwegen en geweend; Ge hebt mijn hart ontstoken dat koud was en versteend. Ik wil de tente bouwen, mijn Heer, het is hier goed, uw heerlijkheid aanschouwen, die mij herleven doet. o Laat me bij U blijven, ik zou verloren gaan, gelijk de wrakken drijven, van mast en roer ontdaan. Wat kan de wereld geven nu ik uw glorie zag, en op mijn donker leven uw weerschijn nederlag. Ik ben een ander wezen als Ge op mij nederziet, en mijne ziel verrezen uw' lieflijkheid geniet. Jozef Muls. Vorige Volgende