Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
BijbelkroniekIII. Nieuw Testament1. Inleiding tot de boeken van het Nieuw TestamentDe Synoptische Evangeliën zijn de bijzonderste bronnen voor de levensbeschrijving en de leering van Jezus. De Handelingen der Apostelen verhalen over de oudste kristene gemeenten of kerken in Palestina en in de Grieksch-Romeinsche wereld. Welk is de geschiedkundige waarde dier bronnen? Daarover verscheen onlangs eene reeks niet-katholieke werken van groot belang, die kennismaking van naderbij verdienenGa naar voetnoot(1). Van 1900 tot 1905 is er veel geschreven over het Marcusevangelie: wie was de schrijver ervan; is het geloofwaardig? Nu schijnt men tot een bedaard oordeel gekomen dat Harnack als een afgedane zaak meedeelt. Marcus, een kristene van Jeruzalem, bij wiens moeder de eerste geloovigen dezer stad vergaderden (Handelingen XII, 12), een man die langen tijd volgeling was van Petrus en Paulus, schreef het tweede Evangelie, het oudste onzer Evangeliën vóór 't jaar 70. Bronnen voor dit Evangelie waren de prediking der Apostelen en de overlevering der eerste kristenen van Jeruzalem: twijfelachtig is het of ook geschrevene bronnen Marcus voorlagen. Wat er ook van zij, uit die prediking en die overlevering kon Marcus een geloofwaardig verhaal schrijven van Jezus werken en prediking. En dat heeft hij ook gedaan, voor zooveel, voegen de rationalistische kritieken er aanstonds bij, de verhalen niet in tegenspraak komen met de wijsgeerige grondbeginselen! Heden zijn het Lucas- en Mattheusevangelie die aan het orde van den dag staan. Men herinnert zich nog den ophef dien verleden jaar het verschijnen van Harnack's werk over het derde Evangelie en de Handelingen maakte. Met meer lichtzinnigheid dan gezond ver- | |
[pagina 226]
| |
stand, wilde men bij ons van den Berlijnschen hoogleeraar een Apologeet maken. Maar zijne stevige bewijsvoering ten voordeele van de traditioneele meening over den schrijver van het derde Evangelie en van de Handelingen, is toch een feit dat diende aangestipt te worden. Er kwam heftige tegenspraak maar ook degelijke verdediging. Volgens mij zijn de bezwaren, die men doet gelden tegen Lucas als schrijver der twee boeken die de overlevering hem toewijst, ongegrond. De Grieksche geneesheer, uit Antiochië in Syria afkomstig, die met Paulus was op zijn tweede en derde missiereis (Handelingen, XVI, 10-17; XX, 5-15; XXI, 1-18), en de reis naar Rome met den Apostel meemaakte (XXVII, 1; XXVIII, 16), schreef het derde Evangelie en de Handelingen, volgens Harnack rond het jaar 80, volgens Burkitt een twintigtal jaren later. Deze laatste tijdsbepaling is voorzeker mis. Zie nu hoe Harnack en de andere schrijvers de betrouwbaarheid dezer twee boeken geschiedkundig betoonen. Voor het tweede deel der Handelingen, van het dertiende hoofdstuk af, was Lucas, trouwe gezel van Paulus en ooggetuige van verscheidene verhaalde feiten, voorzeker allerbest ingelicht. In het eerste deel der Handelingen worden de oorsprong en de beginselen der kristenheid van Jeruzalem beschreven. Was de Grieksche geneesheer de rechte man voor zulke taak? Dit is zeker: rond het jaar 60 verbleef hij met Paulus te Jeruzalem (Handelingen, XX, 15) Hij kende goed vier gezaghebbende kristenen uit de gemeente van Jeruzalem en die van 't begin geloofd hadden: Silas (XV, 40 en XVI, 10 vgl.), Marcus (Brief aan de Collossers, IV, 10), Philippus, die later naar Caesarea gaan wonen was (Handelingen, XX, 8) en Jacobus (XXI, 18). Met deze mannen moet Lucas voorzeker over de eerste geschiedenis der kristenheid van Jeruzalem gesproken hebben. Misschien had hij hierover nog een geschreven werk. Hij was dus goed ingelicht. Maar hoe kon hij - bekeerd misschien een twintigtal jaren na Jezus' dood - een geloofwaardig Evangelie schrijven? Hij zegt ons zelf dat hij Evangeliën kende, dat is verhalen over Jezus, en dat hij zijn beste gedaan heeft om zich goed in te lichten. Verscheidene ooggetuigen van Jezus' openbaar leven heeft hij kunnen uitvragen. Hij benuttigde ook geschrevene en geloofwaardige bronnen. Vooreerst toont een nauwkeurige vergelijking van het derde Evangelie met het tweede, dat een der twee Evangelisten uit den anderen heeft geput. Van wederzijde dezelfde volgorde - buiten eenige groote inlasschingen bij Lucas -; dikwijls gelijke verhalen, in nagenoeg dezelfde woorden. Dat Lucas, toen hij | |
[pagina 227]
| |
zijn Evangelie schreef, het tweede Evangelie gebruikt heeft en het bijna gansch, met weinig wijzigingen, afgeschreven heeft, is het algemeen oordeel der kritiek dat mij zeker bewezen schijnt. Maar Lucas heeft meer dan Marcus: vooral een groot getal spreuken en langere gezegden van Jezus, die, wonder genoeg, ook in het eerste Evangelie, en wederom ook met dezelfde uitdrukkingen, te lezen staan. Na een philologisch zeer nauwkeurig onderzoek, komt Harnack, in zijn tweede bijdrage, tot het besluit dat die spreuken en gezegden van Jezus uit ééne bron stammen, die beide Evangelisten uitschreven. Die bron zou zijn het werk van den Apostel Mattheus, rond het jaar 60 geschreven. Immers de oudste kristene schrijvers, van 't begin der tweede eeuw, getuigen ‘dat Mattheus de spreuken van Jezus in 't Hebreeuwsch samenstelde’. Dat deze bewijsvoering geene volle zekerheid levert geven wij gaarne toe: maar dat er veel goeds in steekt schijnt ons even zeker. Bij Lucas vindt men nog een goed deel verhalen, die noch bij Mattheus noch bij Marcus staan: b.v. de kindsheidgeschiedenis, het verhaal van de leerlingen van Emmaus en andere. Zij zijn doorgaans in denzelfden trant geschreven en hebben eene onloochenbare Palestijnsche tint. Zou een Grieksche geneesheer wel zoo geschreven hebben, zoo hij aan zijn eigen overgelaten was? Eene geschrevene bron, vóór de tempelverwoesting opgesteld door een kristen uit den omtrek van Jeruzalem, zal men hier best doen aan te nemen, vooral na de grondige maar droge studie van B. Weiss. Deze bron zou doorgaan tot het eerste deel der Handelingen, en zoo ware uit te leggen waarom de stijl in het eerste deel der Handelingen veel meer hebraïseert dan in het tweede gedeelte. Tevens zou door deze meening de geschiedkundige waarde van het eerste deel der Handelingen nog vergrootenGa naar voetnoot(1). Harnack zou deze bron willen in verband brengen met den diaken Philippus, maar dit schijnt me bloote conjectuur. Uit het voorgaande blijkt dat Lucas, in zijne twee boeken, goede nagenoeg met de gebeurtenissen gelijktijdige bronnen benuttigde. Nog een woord is er bij te voegen over Mattheus' Evangelie. Eene vergelijking met Marcus toont, volgens de kritieken, | |
[pagina 228]
| |
dat dit laatste door den schrijver van het eerste is gebezigd; daarbij had deze ook de Spreuken van Jezus door den Apostel Mattheus. Uit deze twee bronnen zou een onbekende Grieksche schrijver, rond 80, ons Evangelie geschreven hebben om aan de bekeerde Joden te bewijzen dat Jezus de Messias was: daarom al die bewijzen uit de profetieën, die eigen zijn aan dit EvangelieGa naar voetnoot(1). Hier zijn toch nog vele moeilijkheden op te lossen, en de kritiekers zijn wel de eerste om dit te bekennen.
In dit overzicht hebben we getracht een kort begrip te geven van de besluiten der zoogezegde onafhankelijke kritiek nopens de bijzonderste geschiedkundige boeken van het Nieuw Testament. Voorzeker, al de niet-katholieke critici deelen in die meeningen nog niet: er zijn er ook die tot meer radicale gevolgtrekkingen komen. Een ding toch is zeker: als men de gedachten over het ontstaan der boeken van het N.T., die heden veld winnen in Duitschland en elders, vergelijkt met de princiepen der vermaarde Tübingenschool, dan moet men bekennen dat er een kritiek is die afbreekt en omverwerpt, maar ook eene die herstelt en versterkt. Uit literaar-kritisch oogpunt, komt de (zoogezegde) onafhankelijke kritiek al nader en nader tot de overlevering: zij ook bewijst dat de oudste schriften van het N.T. geschiedkundig trouwe bronnen zijn.
* * *
Den 29n Mei l.l., werden door Z.H. Paus Pius X de volgende antwoorden der Bijbelcommissie goedgekeurd (in forma communi): Eerste twijfel. - ‘Kan men uit de standvastige, algemeene en plechtige overlevering der Kerk, reeds van de tweede eeuw af,... (hier volgt de opsomming der bronnen dier overlevering) onverlet het theologisch bewijs, geschiedkundig bewijzen dat Joannes en niemand anders, als schrijver van het vierde Evangelie dient erkend te worden, en wel zoo sterk dat de redenen door de kritieken aangebracht voor 't tegenovergestelde, deze overlevering volstrekt niet verzwakken?’ | |
[pagina 229]
| |
Tweede twijfel. - ‘Zijn ook de inwendige redenen, die vloeien uit den tekst van het vierde Evangelie op zich zelf beschouwd, uit de getuigenis van den schrijver zelf, en uit de klaarblijkende verwantschap van het vierde Evangelie met den eersten brief van den Apostel Joannes, te beoordeelen als bevestiging der overlevering die aan dezen Apostel het vierde Evangelie zonder aarzelen toeschrijft? - En kunnen de moeilijkheden, die uit de vergelijking van dit Evangelie met de drie andere voortkomen, rederlijker wijze opgelost worden zoo het de HH. Kerkvaders en de katholieke Schriftverklaarders gemeenlijk gedaan hebben, met rekening te houden van het verschil van tijd, doelwit, alsook van de personen voor wie en tegen wie de auteur schreef?’ Deze drie antwoorden zijn rechtstreeks gericht tegen de meeningen door Loisy verdedigd sedert eenige jaren. Het groote commentaar van den Franschen priester op het vierde Evangelie heeft in Frankrijk en elders veel ophef gemaakt. Menige tegenspraak vanwege de katholieken heeft hij uitgelokt. Wij stippen twee Fransche studiën aan, vóór eenige maanden reeds verschenen, waarin Loisy's gedachten over het vierde Evangelie worden weerlegd: de werken van F. ChauvinGa naar voetnoot(1) en M. LepinGa naar voetnoot(2). Ons schijnt, in deze en andere Inleidingswerken, goed bewezen dat de Apostel Joannes tot op het einde der eerste eeuw in Azië leefde, dat het vierde Evangelie met den Apostel Joannes in verband staat en niet alleen allegorisch hoeft te worden verstaan. Maar in het ‘Joannisch-vraagstuk’ schijnen er toch meer moeilijkheden te zijn dan deze Fransche schrijvers meenen. De katholieke Bijbelkritiek zal wel het hare bijbrengen tot nadere oplossing dezer duistere vraag. | |
[pagina 230]
| |
2. CommentarenDrie katholieke wetenschappelijke commentaren op gansch de H. Schrift zijn heden in bewerking; de eerste is reeds tamelijk gevorderd: de Cursus Scripturae Sacrae der Duitsche JezuietenGa naar voetnoot(1), de Etudes bibliques der Fransche DominicanenGa naar voetnoot(2), de Kurzgefasster Wissenschaftlicher Commentar zu den hl. Schriften des A.T. - des N.T.Ga naar voetnoot(3) door Oostenrijksche en Duitsche katholieken. Maar in geen dezer verzamelingen verscheen er dit jaar een commentaar op een boek van het N.T. De International Critical Commentary der Anglikanen verrijkte met een commentaar op Mattheus' evangelie door W.C. AllenGa naar voetnoot(4): geleerd en tamelijk behoudsgezind werk gelijk al de werken dezer verzameling. Onder het geleide van Dr Th. Zahn geven de Protestantsche leeraars van Erlangen en eenige andere geleerden eenen Kommentar zum Neuen Testament uit. Onlangs verscheen er in de commentaar der brieven van Paulus aan Timotheus en Titus door G. WohlenbergGa naar voetnoot(5). De echtheid dier brieven wordt goed verdedigd, maar de bewijsvoering van den Apostel en de gang der brieven gaat bij den lezer verloren in een warboel van taalkundige kleinigheden.
* * *
Veel goeds valt er te zeggen van de nieuwe uitgave der Epistolae Catholicae van Van Steenkiste door Prof. Dr Camerlynck bereidGa naar voetnoot(6). Overal wordt rekening gehouden met den grondtekst; de laatste wetenschappelijke werken over deze brieven zijn benuttigd, de inleidingsvragen grondig en breedvoerig behandeld. Zonder in alles toe te stemmen in de meeningen van den geleerden schrijver, erkennen wij gaarne dat het voor seminarielessen een zeer nuttig boek is. Hadden wij er zulke maar meer! Onvermoeibaar is de katholieke Tübinger Hoogleeraar Dr Belser: op twee jaar tijd liet hij drie groote commentaren drukkenGa naar voetnoot(7). Hij kent goed het Grieksch van het N.T., maar hij is al te geestdriftig en neemt te gemakkelijk bloote gissing aan. | |
[pagina 231]
| |
3. Geschiedenis en Theologie van het Nieuw TestamentHoe lang duurde het openbaar leven van Jezus: ruim één jaar, ruim twee jaar, of wat meer dan drie jaar? Wie over deze belangrijke en in Duitschland nu hevig betwiste vraag meer weten wil, leze twee boekjes met gelijk opschrift: Die Dauer der öffentlichen Wirksamkeit Jesu, het eerste door kapelaan L. FendtGa naar voetnoot(1), het tweede, bekroond door de katholieke Faculteit van Munich, door J.B. Zellinger. Ruim één jaar duurde Jezus' openbaar leven, antwoordt L. Fendt; ruim twee jaar, zegt Zellinger. De Synoptische Evangeliën geven geene bepaalde aanduidingen over deze vraag. Ze moet door het vierde Evangelie worden opgelost, namelijk door 't getal Paaschfeesten dat Jezus gedurende zijn openbaar leven zou gevierd hebben. Een eerste Paaschfeest vóór het welk Jezus reeds een tijd gepredikt had, vermeldt Joannes: II, 13; een laatste: XII, 1. Nu, V, 1 is er nog spraak van een of beter van het feest der Joden, en VI, 4 is er nog uitdrukkelijk spraak van een Paaschfeest. Fendt denkt dat dit Paaschfeest hetzelfde is als dit van hoofdstuk II, 13, wat ons volstrekt onmogelijk schijnt. Andere aanhangers van het Einjahransicht hadden reeds gepoogd dit woordje Paschen als glosse uit het vierde Evangelie te bannen, maar 't staat overal, in alle handschriften en vertalingen. Met Fendt gaan wij dus niet mede: wij aanzien het Paaschfeest van VI, 4 als verschillend van het eerste in hoofdstuk II, 13: zoo hebben wij reeds ruim twee jaren voor Jezus' openbaar leven. En het feest waarvan spraak is in hoofdstuk V, 1: is het ook een Paaschfeest? Zellinger meent dat dit feest het Purimfeest zou zijn, gevierd op 't einde van het Joodsche jaar, één maand voor Paschen. Deze meening schijnt niet houdbaar: 't Purimfeest was een klein feest dat overal gevierd werd en waarvoor men naar Jeruzalem niet hoefde te gaan. Andere denken dat het feest van V, 1 of wel Sinxen of het Tabernakelfeest was en die meening kan men niet afdoende weerleggen. Ons dunkt dat het feest in deze plaats genoemd wel zou kunnen een Paaschfeest zijn. Dan zou het openbaar leven van Jezus drie jaar en half geduurd hebben: dit streng bewijzen kunnen wij niet. Uit de algemeene tijdsbepaling voor 't begin van Jezus' prediking bij Lucas (III, 1) en zekere astronomische berekeningenGa naar voetnoot(2) | |
[pagina 232]
| |
(gesteund op het feit dat Jezus stierf op een Vrijdag de 14e of 15e der maand Nisan) komt men toch ook tot geen volstrekte zekerheid voor den duur van Jezus' openbaar levenGa naar voetnoot(1). En bij de kristene schrijvers der eerste drie eeuwen is over deze vraag geene eensgezindheid en ook geene overlevering!
* * *
Tegen de laatste aanvallen van de Rationalisten is het feit der Verrijzenis van Jezus wederom op goede gronden bewezen en verdedigd, maar zonder nieuwe beschouwingen, door J.B. DisteldorfGa naar voetnoot(2). 't Beste is hier nog altijd bij V. Rose te vindenGa naar voetnoot(3). Tegen den katholieken Pragmatist Le Roy verdedigden het traditioneel begrip der Verrijzenis van Jezus J. Lebreton en E. MangenotGa naar voetnoot(4).
* * *
Een Fransch (vroeger katholiek) tijdschrift, Revue d'histoire et de littérature religieuses, bevatte, in zijn laatste nummers, artikels tegen de bovennatuurlijke ontvangenis van Jezus en de maagdelijkheid van Maria. Wie deze onbezonnen bewijsvoering zou weerleggen moeten, leze vooral L. de GrandmaisonGa naar voetnoot(5) en A. DurandGa naar voetnoot(6) die het dogma van Jezus' bovennatuurlijke ontvangenis degelijk verdedigd hebben tegen de laatste opwerpingen. Over de stamboomen van Jezus bij Mattheus en Lukas schreef Pater P. Vogt S.J. eene verhandeling in Biblische StudienGa naar voetnoot(7). Schrijver wil bewijzen dat de stamboom van Jezus bij Mattheus de voorvaderen van Jozef geeft, en bijgevolg Jezus' wettige afstamming; dat Lucas integendeel Jezus' ware afstamming geeft door Maria. Heel deze onderzoeking rust op een dogmatisch princiep: de Evangelisten kunnen zelfs in overgeboekte bronnen geen de minste misslag begaan. Dit princiep schijnt mij wankelend en de meening van den schrijver zeer twijfelachtig. Toch is er in dit boek voor de geschiedenis der exegese veel te leeren. | |
[pagina 233]
| |
Dat Jezus in zijne openbare prediking, ten minste op 't laatste zijns levens, zich uitgaf als de Messias, verdedigen heden bijna al de Schriftverklaarders, al de katholieken en een goed deel andersdenkenden. Maar of de titel Menschenzoon de messianische waardigheid beteekende, is een zeer moeilijk vraagstuk waaraan F. TillmannGa naar voetnoot(1) een merkwaardig proefschrift toegewijd heeft. Hoewel er Evangelieteksten zijn (b v. Marcus II, 28) waarin deze titel ware moeilijkheden oplevert, deel ik toch het besluit van den schrijver dat de benaming Menschenzoon in Jezus' mond eene messianische beteekenis had, en door Jezus verkoren werd omdat deze titel de nationale en politieke verlangens der Joden minst prikkelde. | |
4. Apocriefe Boeken van het Nieuw TestamentIn de verzameling Science et Religion liet M. Lepin eene verdienstelijke studie verschijnen over de Apocriefe EvangeliënGa naar voetnoot(2). Met reden verdeelt de geleerde schrijver deze Evangeliën in twee klassen. Eerst handelt hij over de apocriefe Evangeliën der derde, vierde en vijfde eeuw, wier tekst in zijn geheel, of ten minste grootendeels, bewaard is. 't Zijn vooral de kindsheid van Jezus, het leven van Maria en Jozef, die met allerlei onwaarschijnlijkheden en naieve voorstellingen in deze boeken beschreven worden: zoo verhaalt het Protevangelium Jacobi het leven van Maria vóór de boodschap des Engels, en daarna de kindsheid van Jezus. Andere verhalen komen er meer zeldzaam in voor: zoo wordt in het eerste deel van het Evangelie van Nicodemus eene breedvoerige beschrijving van het proces van Jezus gegeven, onder den naam van Handelingen van Pilatus, en in het tweede gedeelte, een verhaal van Christus' nederdaling ter Helle. De oudere apocriefe Evangeliën uit de (eerste? en) tweede eeuw voldeden niet, in zelfde mate, de nieuwsgierigheid der kristenen; zij waren ook meestal min of meer heterodox; zoo geraakten zij weldra verwaarloosd en vergeten, en wij kennen ze maar alleenlijk bij name, of door aanhalingen en handschrifstukken. De bijzonderste zijn: het Evangelie volgens Hebreeuwers, het Evangelie volgens de Egyptenaren, het Evangelie van Petrus. Aan deze en nog andere is het tweede deel van het boekje gewijd. Uit de vergelijking dezer oudere en jongere Evangeliën | |
[pagina 234]
| |
met de kanonieke Evangeliën komt de groote waarde dezer laatste bijzonder klaar uit. Dit uitmuntend boekje had nog gewonnen door de bespreking der laatst uitgegevene en vertaalde koptische apocriefe EvangeliestukkenGa naar voetnoot(1) en door betere keus in bibliographische aanduidingenGa naar voetnoot(2).
* * *
Over de Agrafa schreef A. Resch een zeer geleerd boekdeelGa naar voetnoot(3). Een agrafon is een gezegde van Jezus dat niet geschreven staat in de kanonieke Evangeliën, volgens den gewoonlijk gevolgden tekst. Het woord heeft ook een breederen zin en wordt door Resch gebruikt voor om 't even welk niet-kanoniek schriftuurwoord. Paulus in zijne redevoering tot de priesters van Ephesus herinnert hun een woord van Jezus: ‘'t is beter te geven dan te krijgen’. 't Is een agrafon en wel een echt. - In een oud handschrift staat er te lezen na Lucas, VI, 4: ‘den zelfden dag, zag hij eenen man werken op den Sabbatdag. En hij zeide tot hem: Man, indien gij weet wat gij doet, zijt gij gelukkig; maar weet gij 't niet, gij verdient vervloeking en zijt overtreder der Wet.’ Nog een agrafon, en ditmaal wel een onecht. Resch heeft al de Agrafa opgezocht, besproken en uitgegeven. Zeer weinige zijn echte spreuken van Jezus, en, wat de geleerde Duitscher ook zegge, de Agrafastudie heeft weinig of geen belang voor de Evangeliënkennis. - Verder handelt Resch over de aanhalingen uit de oude apocriefe Evangeliën der tweede eeuw.
* * *
P.S. Deze bijbelkroniek was geschreven toen wij den Latijnschen tekst ontvingen van het zeer belangrijk dekreet van het H. Officie: Lamentabili sane exitu, op 4n Juli door Pius X goedgekeurd. | |
[pagina 235]
| |
Het dekreet bevat de veroordeeling van 65 stellingen, die bijna alle betrekking hebben op de bijbelvragen. Er wordt niet bijgevoegd welke nota iedere propositie verdient. Wie de werken van Loisy, Le Roy, Tyrrel gelezen heeft, bemerkt aanstonds dat een groot getal dier veroordeelde stellingen getrokken is uit de boeken dezer schrijvers. Daarentegen slaat geen enkele propositie rechtstreeks op meeningen verdedigd in de katholieke vooruitstrevende Bijbeltijdschriften als Revue Biblique, Biblische Zeitschrift en andere, noch op de methode van Bijbelstudie zooals ze P. Lagrange beschreef in zijn La Méthode historique, of Peters in zijne Grundsätzliche Stellung der katholischen Kirche. Het is alleen de Bijbelcritiek gesteund op Kantisme of ander subjectivistische wijsbegeerte, die door de hoogste Roomsche Congregatie, waarvan de Paus zelf voorzitter is, veroordeeld wordt in haar geheel en op stelselmatige wijze. Men bemerke ook dat slechts eenige antwoorden der Bijbelcommissie zijn opgenomen in het dekreet; de andere die b.v. op de echtheid van sommige boeken des Bijbels betrek hadden, komen in het dekreet niet voor. Wij hebben immer beweerd dat er een hemelbreed verschil is tusschen die twee scholen van Bijbelcritiek. Nu zal men het toch niet meer kunnen loochenen: de gematigde vooruitstrevende Bijbelkritiek komt versterkt uit de laatste gebeurtenissen.
H. Coppieters. |
|