Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Over wijsbegeerteHet eerste vraagstuk der wijsbegeerte is wel altijd het onderzoeken van de bewijzen voor het bestaan van God. Voor het oogenblik is de vraag weer aan de orde van den dag. Sedert eenige maanden al heeft het Prof. Halleux daarover in de Revue Néo-ScolastiqueGa naar voetnoot(1) en alhoewel er nog vervolg beloofd wordt, is het oogenblik toch wel gekomen onze lezers een woordje te zeggen nopens zijn gedachten. Naar aanleiding van Sertilanges' boek ‘Sources de la croyance à l'existence de Dieu’Ga naar voetnoot(2), kritiseert de h. Halleux de bewijsvoeringen die nog al gewoonlijk slapen in de schoolboeken, hij komt ze eens wakker schudden en met hen de katholieke schrijvers die ze half bewust sedert jaren herhalen, hij doet hun eens de frissche lucht ademen der moderne gedachtenwereld en laat hun zien wat versleten is en verroest in hunne uitrusting. Niet veel waarde mocht men schenken aan de algemeene instemming der menschheid indien geen verdere redeneering kwam vaststellen op welke gronden die overtuiging steunen kan. God is geen voorwerp van onmiddellijke aanschouwing, maar wel van heel onrechtstreeksche kennis en over zulke zaken kan de menschheid zeer veel dwalen. Dwaalde zij niet eenstemmig over de verhouding tusschen aardbol en zon. Wat betreft het bewijs uit de bestaande wereld, te dikwijls wordt het op zeer ontoereikende wijze voorgesteld. De wereld bestaat uit zichzelf niet, 't is gauw gezegd. Waarom zouden de verschijnselen geenen genoegzamen grond vinden in het onbekende wezen dat onder de verschijnselen schuilt. Het begin der beweging dient uitgelegd. En als de beweging eene essentiëele hoedanigheid was der materie? Zoo denken de dynamisten, hunne opvatting wint meer en meer veld bij de geleerden. Toch laat de orde der wereld eene verordenende wijsheid blijken? Ja als die orde niet noodzakelijk uit de oorzaken voortspruit; al wat geschiedt, geschiedt volgens de wetten der natuur: waren andere wetten mogelijk of niet, dát moet onderzocht. | |
[pagina 103]
| |
Mr Halleux tracht dan de vragen die hij zelf gesteld heeft op te lossen. Elke beweging - in den meest algemeenen zin van 't woord d.i. elke verandering in de natuur, elke handeling van een natuurlijk wezen, hangt af van zekere oorzaken; volgens vaste wetten die de wetenschap bepaalt. Toch moet er eindelijk een eerste wezen bestaan wiens handelen niet veroorzaakt wordt. Dat wezen staat dus buiten het determinisme der wetten die de gansche natuur regeeren. Verder, de orde der wereld hangt af van den eersten toestand der elementaire krachten en stoffen, en die toestand ten minste was niet noodzakelijk: hij had kunnen verschillig zijn; hier weer was een oorzaak noodig. Doch dit is maar een eerste stap, nog moet bewezen worden tegen het monisme dat de eerste oorzaak van de wereld onderscheiden is, dat ze wijs is en volmaakt. Dit voor later. Het zal niet zonder belang zijn naar aanleiding van dit artikel te herinneren aan den herderlijken brief waarin kardinaal Mercier zoo meesterlijk de bewijzen van Gods bestaan uiteen deed. In meer technieken vorm behandelde Z.E. het argument ex contigentia in de Latijnsche bijlage der Mechelsche Vie diocésaine van Februari ll. Men mag gerust het oude scholastisch stelsel, in dat streng en logisch kleedsel, aan de kritiek onderwerpen, het zal er zegevierend door geraken. Nochtans heeft het de heer Le RoyGa naar voetnoot(1) tegen de scholastische bewijzen. Ze lijken hem verouderd en onbenutbaar. De heer Le Roy neemt zich voor, vervolgens het bewijs van Gods bestaan op nieuwe grondslagen te herbouwen. Die zullen ongetwijfeld aan zijn wijsbegeerte ontleend zijn. Over deze hebben wij in onze voorgaande kronieken gesproken. 't Is in den naam dierzelfde wijsbegeerte dat de heer Le Roy in zijn jongste boek ‘Dogme et Critique’ op zich neemt een nieuwe verklaring van het katholiek dogma te geven. In dezen bundel staat vooreerst herdrukt het berucht artikel: ‘Qu'est-ce qu'un dogme?’Ga naar voetnoot(2) in hetwelk schrijver den eersten keer zijn denkbeelden heeft vooruitgezet. Verder bevat hij het antwoord van den schrijver op de hem gemaakte opwerpingen en een zeer volledige boekenopgave aangaande het vraagstuk. Zoo kan men zich een juist denkbeeld vormen van 's heeren Le Roy's gedachten. Het dogma naar zijn meening geeft ons geen stelligen uitleg over de bovenzinnelijke wezenlijkheden die 't voorwerp uitmaken van het geloof. Het bepaalt er zich bij ons | |
[pagina 104]
| |
te waarborgen dat die wezenlijkheden zoodanig zijn dat ze de practische houding die het ons voorschrijft rechtvaardigen. Zoo heeft het dogma van de waarachtige tegenwoordigheid voor gevolg dat wij ons jegens de gewijde hostie moeten gedragen als jegens Christus zelf, en meteen verzekert het ons dat die handelwijze volkomen gerechtvaardigd is. Maar waardoor is zij gerechtvaardigd? Vooreerst is het zeker dat verschillende dogmatische bepalingen stellige uitleggingen bevatten, wat ook de heer Le Roy daarover denke. Vervolgens laten de wijsgeerige gedachten van den heer Le Roy een zekere ongerustheid wat betreft den zin dezer wezenlijkheid gewaarborgd door het voorwerp van het dogma. De wezenlijkheid voor den heer Le Roy schijnt iets heel en gansch innerlijks in den geest te zijn. ‘Het is onmogelijk - schrijft hij - het wezen te denken als volstrekt uitwendig, ongelijksoortig met, onherleidbaar tot de gedachte.’Ga naar voetnoot(1) De ware gedachte is er eene die zich beter vasthecht in het bewustzijn, en die dit dubbel kenmerk draagt: weerstand aan de critische ontbinding, onuitputbare vruchtbaarheid. Maar daarom verbeeldt zij nog niet een zaak onafhankelijk van de gedachte. De wijsgeerige gedachten die het pas verschenen werk van den heer Le Roy vooropstelt zijn sedert lang uiteengezet in talrijke artikelenGa naar voetnoot(2). Voor den heer Le Roy zijn de wetenschap, de wetenschappelijke wetten, de wetenschappelijke feiten even zooveel scheppingen van den geest. Maar in de orde der stoffelijke feiten kan er geen uitzondering op de natunrwetten bestaan, gezien het stoffelijk feit enkel bestaat in betrekking tot de natuurwetten. Vandaar de kritieken waarmêe de heer Le Roy onlangs de gewone opvatting van het mirakel bezwaarde (Cfr. onze vorige kroniek), vandaar ook de kritieken die hij thans oppert tegen de gewone opvatting der verrijzenis. De verrijzenis kan geen feit wezen. En de heer Le Roy beijvert zich bijgevolg om al de bewijzen van het feit der verrijzenis omver te werpen. Daartoe waagt hij zich op het gebied van de Bijbel-uitlegging, en daar redeneert hij zeer slecht. Hij redeneert ook zeer slecht waar hij beweert teksten uit de Schrift en uit de H. Vaders aan te brengen om zijn stellingen te staven. Een ander vertegenwoordiger van de philosophie nouvelle, de | |
[pagina 105]
| |
heer Blondel, hechtte er aan zich openlijk af te scheiden van den heer Le Roy. In een brief aan La Revue du Clergé FrançaisGa naar voetnoot(1) verklaart hij dat buiten zeer groote ‘letterlijke overeenkomsten’ er tusschen hem en den heer Le Roy een volslagen verschil van opvattingen is. Men kon ongetwijfeld het bewijs er van vinden in het onlangs verschenen artikel waarin de heer Blondel tracht uiteen te doen wat het uitgangspunt is van de wijsbegeerteGa naar voetnoot(2) Volgens dit artikel en ook volgens het vermaard boek l'Action schijnt het dat de heer Blondel, door het volgen van een wijsgeerige methode volkomen gelijkend op die van den heer Le Roy, d.w.z. streng subjectief en vast besloten in de zielkundige ontleding, langs die methode zelf er zeer dikwijls toekomt, buiten het ik te gaan en het bestaan van een objectieve werkelijkheid aan te nemen. Ongelukkig, is de heer Blondel zoo duister als de heer Le Roy bewonderenswaardig klaar is. Zeer onlangs heeft de heer WehrléGa naar voetnoot(3) den redetwist uitgegeven die in de Sorbonne is gevolgd op de proefschrift-verdediging van den heer Blondel in 1893. Men weet dat het bekend boek l'Action juist de Fransche thesis was van den heer Blondel. Deze redetwist bleef tot nog toe onuitgegeven; ze is heel belangwekkend. De heer Mallet, een leerling van den heer Blondel wil bewijzen hoe de wijsbegeerte van zijn meester de noodige toevoeging is aan de apologetische leerwijze van kardinaal DeschampsGa naar voetnoot(4). Deze, zegt schrijver, is door den kardinaal zelven niet volledig begrepen geweest; hij heeft ze enkel in de verte vermoed, maar hij bleef verstrikt in een te enge wijsgeerige opvatting, die men thans is ontgroeid. Een ander grootvader door de nieuwe Fransche apologetiek zich toegeeigend is Newman. Men schrijft voort zeer veel over hem. Vermelden wij in de eerste plaats de verschijning van het 3e deel van 't schoone werk door Thureau-Dangin over het katholiek herworden van EngelandGa naar voetnoot(5). Men zal er het kader in vinden waarin Newman zijn laatste jaren heeft doorgebracht, en het tafereel van die laatste jaren, met meesterhand geschetst. De wijsgeerige gedachten van Newman en zijn apologetische methode werden achtereenvolgens uiteengezet door de heeren Barry, Dimnet en Henri Bremond die zich eensdeels heeft be- | |
[pagina 106]
| |
ijverd om zijne eigenaardige verschijning te doen herleven, en daarbij in 't Fransch de bijzonderste brokken uit zijn werk heeft vertaaldGa naar voetnoot(1) Daareven gaf de weduwe van den betreurden Gaston Paris een zeer zorgvuldige vertaling uit van 't voornaamste wijsgeerig werk van Newman: The Grammar of Assent. Een der bijzonderste wijsgeerige gedachten van den grooten Oratoriaan is de onderscheiding die hij maakt tusschen real en notional. Een real kennis komt uit op het concrete, een notional kennis komt uit op het abstracte voorwerp door 't verstand voortgebracht. De logica, de redeneering komt enkel uit op het abstracte en geeft u de kennis niet van het reeele met dezelfde zekerheid als de assumptions van de spontane kennis, van het rationeel instinct, dat hij heet illative sense. 't Is aan de illative sense dat Newman den oorsprong van de godsdienstige overtuigingen schijnt toe te schrijven. Uit een veel te strenge kritiek door den heer BaudinGa naar voetnoot(2), moeten we toch dit onthouden: Newman is een bewonderenswaardig zielkundige, maar veel minder een stelselmatig wijsgeer. Al wat hij zegt van illative sense wil niet beduiden dat hij de logica misprijst of dat hij twijfelt aan de rationeele bewijzen van den godsdienst. Integendeel, hij doet zeer dikwijls beroep erop, en hij heeft zich bekeerd na een zeer logisch en een zeer beredeneerd onderzoek. Maar hij constateert als psycholoog dat de enkele redeneering, de droge bewijzen, de overtuiging niet brengen die er zijn moet om te doen gelooven en te bekeeren, en dat men er moet bijvoegen de vervorming van het leven door het gevoel. Wel mag men GrandmaisonGa naar voetnoot(3) gelijk geven als hij zegt dat Newman niet moet gehouden worden voor een meester in de wijsbegeerte; doch dat slaat niet op dwalingen die men hem zou kunnen te laste leggen, maar wel op het feit dat het niet in zijn bedoeling lag een wijsgeerig stelsel te scheppen De misslag ligt bij de Fransche schrijvers die een wijsgeerig stelsel meenden te zien, daar waar er geen was. Dat werd met veel reden opgemerkt door Wilfrid Ward en door Mgr Bourne, aartsbisschop van WestminsterGa naar voetnoot(4). Sedert gaf de heer Lebreton nagenoeg den juisten toon: daarbij | |
[pagina 107]
| |
sluiten zich min of meer aan de heeren Bremond en Dimnet; zij erkennen dat het Fransche Newmanisme niet heel en gansch de gedachte is van Newman zelf. Een schoon opstel van Poelhekke over Kunst en ApologieGa naar voetnoot(1). Kunst heeft haar eigen bestaansgrond, terwijl apologie overtuigen is en strijden tegen dwaalbegrippen. Nochtans is er onrechtstreeksche apologie die uitgaat van een voorbeeld, van het stellen eener schoone daad. Deze apologie is de beste want de daad is sterker dan het woord. Kunst is zulke apologie. Maar dan moet kunst ernstige, diepe daad zijn, geen liefhebberij. Kunst moet zijn de bloei van het leven, zij moet in het leven wortelen en zoo zal zij het leven geven, en voeren tot den gever van het leven. Veel ophef maakten te Berlijn de voordrachten van den Jesuiët P. Wasmann over ontwikkelingsleer. Wij raken hier slechts den wijsgeerigen kant van P. Wasmann's gedachten. Hij bewees hoe de ontwikkelingsleer den oorsprong des levens niet zocht te verklaren. Enkel heeft zij voor doel de volgorde van planten en dieren na te vorschen en uit te leggen door natuurlijke ontwikkeling; voorts wil zij op dezelfde wijze rekeschap geven van het ontstaan van het menschelijk lichaam. Maar de ontwikkelingsleer zoo verstaan, is geenszins een bewijs voor de monistische opvatting van de wereld. Darwin zelf nam eenen schepper aan. P. Wasmann weerlegde het monisme op treffende wijze en toonde hoe een Schepper nóodig is om het begin des levens uit te leggen en ook het ontstaan der menschelijke ziel. Hij legde uit hoe die opvatting niets tegenstrijdigs heeft met de katholieke leer of met den Bijbel. Schitterenden bijval wonnen deze voordrachten en ook de openbare redetwist die erop volgde en waar P. Wasmann gemakkelijk de bovenhand kreeg. Niet zonder belang was 't artikel van Dr Klinke over Het InstinktGa naar voetnoot(2). Na met heel typische voorbeelden de bijzonderste kenteekens der zoo menigvuldige uitingen van het diereninstinkt gegeven te hebben, haalt hij de verschillige uitleggingssystemen aan: reflextheorie, hallucinatietheorie van Cuvier, verstandstheorie, beeldentheorie. Volgens hem moet men het instinkt tot twee faktoren herleiden. Een physiologische faktor, bestemde gesteldheid van het zenuwstelsel in betrekking met den psychologischen faktor, een gevoel van onlust, gewekt door eene innerlijke of uiterlijke waarneming en die niet voldaan is vooraleerGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 108]
| |
de instinktdaad gepleegd wordt. Schrijver kan de theorie van Mgr Mercier niet aannemen. Volgens dezen zou door de waarneming die het instinkt in werking brengt eene reeks beelden opgewekt worden die dan de handeling begeleiden. Schrijver houdt staan dat het beeld vóór de handeling onnoodig is, ja zelfs niet kan voorkomen. Het onlustgevoel, met de ontspanning die de juiste daad opvolgt, maakt alles klaar.
* * *
De koninklijke Akademie voor letteren en zedekundige wetenschappen bekroonde met eenstemmigheid, in hare zitting van Mei l.l. een werk van Kanunnik Nys, hoogleeraar te Leuven over de theorie der ruimte.Ga naar voetnoot(1) Alle jaren wordt zoo een grooter aantal staatsprijzen door studenten en leeraars der Leuvensche Hoogeschool verworven. Met genoegen kunnen wij nog op een ander feit wijzen dat ter eere strekt van de katholieke geleerden, en een bewijs verschaft van den wetenschappelijken ernst waarmede zij dwaalleeren kunnen weerleggen, en van het gezag dat zij zoo, zelfs in de kringen van hunne tegenstrevers behalen. De Kantgesellschaft van Halle-a-S., had voor haren eersten prijskamp de volgende vraag voorgesteld: ‘Kants Begriff der Erkenntnis verglichen mit dem des Aristoteles’. Zeven werken werden ingediend waarvan geen één den eersten prijs behaalde. Maar twee werken verdienden een vollen tweeden prijs van 400 mark, waarvan het een opgesteld was door den E.H. Dr Sentroul, ‘agrégé’ van de Leuvensche St-Thomas school.Ga naar voetnoot(2) ‘Dit werk, zoo schrijft de jury,Ga naar voetnoot(3) is onder al de aangekomene behandelingen tevens het breedvoerigste en wetenschappelijk het merkwaardigste. Schrijver heeft de vergelijking uitgewrocht van Aristoteles' en Kant's leeringen, mits een volledig overzicht van beide stelsels... Hij is meer genegen om het verschil tusschen hen bestaande verzoenend te vereffenen, dan om het te vergrooten en te doen uitkomen. Deze meêgaande gesteltenis is des te hooger te prijzen daar het minst te vewachten was in een werk dat uit een Neo-Scolastisch oogpunt opgevat is. De schrijver is dus vrij van die vijandelijkheid tegen | |
[pagina 109]
| |
Kant die men, aan de zijde van de thomistische philosophie pleegt te vinden. Dit is een aangenaam bewijs van wetenschappelijke onafhankelijkheid.’ Dit verslag is opgesteld door de heeren Dr Riehl, hoogleeraar te Berlijn, Dr Heinze, hoogleeraar te Leipzig, en Dr Vaihinger, hoogleeraar te Halle en voorzitter van de Kantgesellschaft. De bijval van den Leuvenschen ‘agregé’ strekt ter eere van Sint Thomas school maar ook van de Kantgesellschaft die zich onpartijdig genoeg getoond heeft om bij eenen tegenstrever wetenschappelijke waarde openbaar te erkennen.
* * *
Den 15e Januari l.l. stierf te Brussel de heer Polyd. de Paepe, eere-raadsheer van 't Hof van Cassatie en lid van de Koninklijke Academie van België. De Paepe was op zijn uren een wijsgeer. In 1894 verscheen van hem onder deknaam Paul Le Moyne, een boekje: L'Idée de Dieu, sa transformation, ses conséquences morales et sociales. De Paepe was niet katholiek; maar hij was een vurig voorstander van de spiritualitische gedachten; hij heeft ze ook dikwijls verdedigd in den schoot der Academie. 't Was een rechte, oprechte, verheven geest. Hij heeft 10.000 frank aan de Academie bezet, de kroozen daarvan zullen om de 5 jaar dienen om een prijs toe te kennen aan den Belgischen of vreemden schrijver van de beste uiteenzetting van spiritualistische wijsbegeerte op de zuivere rede gesteund. Terzelfder tijd drukte hij de begeerte uit dat de voorkeur, bij gelijke verdiensten, zou vallen op het werk dat de grondregels zou ontwikkelen in de Paepe's eigen werkje neergelegd. Ook Mgr Monchamps, onlangs te Luik gestorven, was lid der Academie. Hij maakte naam door schoone wijsgeerige werken, voornamelijk door een merkwaardige Histoire du cartésianisme en Belgique. Mgr Cartuyvels stierf te Luik in de laatste April-maand. Hij was deken van 't Kapitel van Sint-Lambert, en oud onder-rector van de Leuvensche Hoogeschool. Eenmaal speelde hij een rol in de wijsgeerige beweging hier te lande. Hij doceerde wijsbegeerte te Leuven toen hij zijn loopbaan begon en hij gaf uit: Leçons de PsychologieGa naar voetnoot(1). Onze vriend Fr. Van Cauwelaert werd te Freiburg tot | |
[pagina 110]
| |
hoogleeraar benoemd in de proefondervindelijke en opvoedkundige zielkunde. Onze beste gelukwenschen. De verheffing van Mgr Mercier tot de waardigheid van kardinaal is de welverdiende bekroning van zijne loopbaan. Dat getuigt voor 't vertrouwen van den H. Stoel in de leering van den oud-professor te Leuven. Kardinaal Mercier werd ingelijfd in de Congregatie voor de studiën: hij zal daar ongetwijfeld een gunstigen invloed uitoefenen. Verschillende vreemde tijdschriften o.a. Civilta cattolicà en de Bulletin de littérature ecclésiastique de Toulouse, wijden lofartikelen aan het wijsgeerig werk van den nieuwen kardinaal.
Dr. L. Noël. |
|