Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
De ware Shakespeare
| |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
‘A monstrous beast, how like a swine he lies!’ (Taming of the Shrew);nog (Merry Wives) ‘When he is best, he is little worse than a man; and when he is worst, he is little better than a beast.’ Herhaaldelijk drukt hij zijn misprijzen uit voor de zinnelijkheid en keurt hoog de onzedelijkheid af. Zie Merry Wives (V bedr. 5 toon.) en The Tempest (IV bedr. 1 toon.) Nog enkele woorden om de overeenkomst van Bacons denkwijze met de voorgestelde gedachten in de drama's te bewijzen zullen steeds beter het eng verband tusschen Bacons prozawerken en dramas laten uitkomen. In Henry V. (Bedr. II, toon. 3) geeft Mrs Quickly eene beschrijving van den naderenden dood gelijk zij dat gezien had bij Falstaff's sterfbed. Dat is nu geheel hetzelfde, volstrekt, als de beschrijving in Descriptio vitoe et mortis; die voorteekens van den dood zijn in beide plaatsen op beweringen van geneeskundigen gesteund - vooral op Galeen. In het drama is het einde (waar er in 't Latijn staat Et tunc clamor) veranderd, en de beschrijving onderbroken, dat is te ernstig voor het tooneel. En het einde dat Mrs Quickly verhaalt zou wel kunnen een invulling zijn van den schouwburgbestuurder Shakspere: zie liever. Mrs Quichley vertelt: ‘Hij riep luide: God, God! drie of vier maal; en ik sprak hem moed in, en smeekte hem, niet op God te denken; ik hoopte dat het toch niet noodig was hem reeds met zulke gedachten te kwellen.’ Dan in King Lear (bedr. IV, toon. 6), in King John (bedr. V, toon. 3, 5), in III Henry VI (bedr. V, toon. 4) toont de dichter dat hij meesterlijk de zee, de stormen, de kust en de klippen weet te schetsen; dadelijk zien wij dat hij op zee gevaren heeft, dat hij op de kusten verbleven heeft en dat hij van de zeevaart niemand iets heeft af te leeren. (Met recht zou men twijfelen of Shakspere van Stratford ooit de volle zee gezien heeft.) Bacon toont elders in zijn verhandeling De Ventosis dat hij met de zee vertrouwd is. Albert Canning zegt in zijn studie over eenige stukken van Shakespeare: | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
‘Bacon's opinie over Augustus, die hij in krachtig en kernachtig proza uitdrukt, gelijkt geheel wel op de beschrijving die Shakespeare van hem geeft in de opeenvolgende stukken ‘Julius Caesar’ en ‘Antony and Cleopatra’. Wij hebben reeds Bacons vrijgevigheid aangestipt, benevens de woorden uit Essay on Sedition die niet alleen naar gedachte maar naar uitdrukking dezelfde zijn als in Coriolanus; hij noemt het geld mest, muck noch min noch meer. - En Shakspere? - Dramatische poëzie vermeldt Bacon als: ‘Tastbaar gemaakte geschiedenis, want zij stelt de handelingen voor alsof zij nog uitgevoerd werden, daar waar de Geschiedenis ze als verleden beschouwt.’ En in den Prologus van Henry VIII: ‘Denk dat gij de personen zelf uit onze edele geschiedenis ziet, alsof zij nog levende waren.’ De stukken van de jaren 1600-10 zijn een weêrgalm van Bacon's beproevingstijd en zijn duistere stemming. 't Was in die jaren dat zijn broeder Anthony stierf, dat zijn moeder krankzinnig werdGa naar voetnoot(1), dat Essex ter dood veroordeeld werd, dat koningin Elizabeth die hem zoo begunstigde, kwam te sterven. - Hoe, integendeel, die dark period in Shakspere's leven binnengesmokkeld? - 't Waren de gelukkigste jaren van zijn leven; hij huwde zijn jongste dochter uit, maakte gedurig aankoopen te Stratford en kreeg stilaan zijn schaapkes in 't droge. Of zou hij zoo zwaar te moede geweest zijn omdat zijn dochter niet kon schrijven, of wellicht omdat hij van Addenbrook dien hij liet vervolgen zijn zes pond niet terugkreeg! Doch van overeenstemming en verhouding der gedachten en voorvallen uit de Shakespeare Plays en uit Shakspere's leven kan er hier nog nergens spraak zijn. Men verwachtte niet dat Shakspere de dronkaards zoo ruw ging uitschelden; zijn zedelijkheid diende ook niet tot voorbeeld; en men vindt het onbegrijpelijk dat de schepper van Romeo een weinig aan te bevelen echtgenoot zou geweest zijn. | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
Een kleine opwerping zullen wij hier inlasschen, 't is volgens Penzance 't eenig bewijs ten voordeele der Shakesperianen. Stratfordsche namen komen hier en daar in de drama's voor; zelfs schijnen verscheidene karakters als Ford, Page, Evans, Morion, Hacket, Curtis, Barton gemaakt op bekende personen. Het ware dwaas - doch misschien minder dan verscheidene der Shakesperianen bevestigen - die namen aan het toeval toe te schrijven. Marion Hacket van Wincot, was een wezenlijke persoon van Stratford; en Shakspere was toch duizendmaal beter op de hoogte van de zaken, plaatsen en namen van zijn geboortedorp, dan Bacon. - Op twee wijzen kunnen wij die opwerping weerleggen. Ten eerste, en daarop hebben wij reeds gewezen, men kan gemakkelijk aannemen dat al die gemeene samenspraken en straattaal die deze Stratfordsche persoonlijkheden uitkramen niet komen van den waren dichter der dramas, maar dat zij toevoegingen zijn van den schouwburgbestuurder. Shakspere als een praktische kerel wist alles naar den eisch der toehoorders te schikken met bekende namen en personen te laten optreden, vooral om aan de gemeene klas der toeschouwers te behagen. Die gedachte wordt nog versterkt door de bestatiging dat het maar het gepeupel is in de dramas die dusdanige hansworstentaal spreekt. De tweede uitleg is dat Bacon om toehoorders en lezers zand in de oogen te werpen en zich beter te kunnen schuil houden, met opzet zou Stratfordsche namen en plaatsen hebben in de stukken geschoven. Of die veelsoortige bewijzen misschien wat ordeloos doch met kwistige hand uitgestrooid u reeds tot volle overtuiging hebben gebracht, weet ik niet. Daarom zal ik nog twee bewijsstukken bespreken van groote objectieve waarde die wellicht het pleit zullen beslissen. Ik bedoel: | |||||||||||||||||||||
Den ‘Promus’ en 't handschrift van ‘Northumberland house’De Promus is een soort van dagboek, door Bacon eigenhandig geschreven, dat ons bewaard is gebleven in 't British Museum. In zijn LXXVIIe Sonnet, raadt ons Shakespeare aan op een zulkdanig aanteekeningboekje te schrij- | |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
ven wat wij niet kunnen onthouden (zie, wat gij kunt vergeten, schrijf het neer), juist gelijk Bacon het aanbeveelt in zijn Advancement of Learning. Dit memoriaal werd begonnen in December 1594, en voortgezet in Januari 1595, na een tusschenpoos van eenige weken. Men heeft het ontdekt in 1883; immers Spedding neemt wel onder Bacon's werken Promus (of verzameling van sierlijkheden en formulieren), maar in zijn uitgave van Bacon's proza werken komt het niet voor, omdat die biograaf maar niet verstaan kon tot wat einde Bacon die spreuken en woorden, die nergens mede in betrekking stonden, aldus opgenomen had. En inderdaad dat is een zonderling dagboek; het bevat ongeveer 1655 spreekwoorden, gezegden, korte zinsneden, somtijds enkele woorden in 't Engelsch, 't Latijn, 't Fransch, 't Italjaansch, 't Grieksch en vooral in 't Spaansch. Waartoe moest dat dienen? Mrs Pott, toont door voorbeelden dat die zinspreuken en zegswijzen, die nergens van pas kwamen in Bacon's prozawerken, overvloedig voorkomen in de Shakespeare Plays; zij vindt drie-duizend plaatsen in Shakespeare waar eene of andere van die spreuken uit den Promus aangehaald worden. Ja, men beweert zelfs dat er geen enkel stuk is, tenzij De klucht der vergissingen dat geen van de notas bevat die in den Promus staan. Wij zullen den lezer zelf laten oordeelen of de echtheid van die bewering - dat al die spreuken uit dezelfde bron komen - gegrond is, en wijl de gelijkenis de oogen uitsteekt zullen wij er ons mee vergenoegen met het oorspronkelijke over te nemen. Promus. - L'asne qui porte le vin et boit l'eau - brewer's horse (brouwerspaard). Daarop hebben de commentatoren langen tijd hun hoofd gebroken, en hebben maar den waren zin gevonden als de Promus aan 't licht kwam. Promus no 72. - He who dissembles is not free. | |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
Shakespeare. - ‘A fools bolt is soon shot.’ (Een narrenpijl is gauw verschoten). (Henry V, Bedr. III, Toon. 7.) Verders vindt men no 1200. - Romeo. Dat zegt niets; maar eens dat men weet dat die naam geschreven was op Bacons aanteekeningsboek vóór dat het stuk Romeo en Julia uitkwam, dan vindt men daar eene beteekenis in; Bacon zal dien naam dien hij juist vondt voor een zeker karakter, aangeteekend en niet lang nadien gebruikt hebben. De Shakesperianen die alles hebben trachten uit te leggen houden staan dat Bacon al de slaande uitdrukkingen opschreef die in de Shakespeare Plays voorkwamen. Dat is bijna gekkenspel. Hoe zou Bacon bijvoorbeeld een naam als ‘Romeo’ aanteekenen, of een woord als Answer, directly dat men tweemaal tegenkomt in Julius Caesar (bedr. I, toon. 1, en bedr. III, toon. 3)? - Daarbij dat dagboek moet reeds vóór 1600 gemaakt en voltrokken geweest zijn. Hoe dan al die uitdrukkingen uitgelegd die in de stukken van na 1600 voorkomen? Zelfs in de dramas die voor 't eerst in 1623 verschenen prijken van die spreuken die in den Promus staan. Niemand toch zal beweren dat Bacon dan nog dat notaboek niet geeindigd had. Men zou nog kunnen zeggen dat men maar in dat handschrift de goede opheldering van verscheidene woorden en wendingen vindt. Is het niet zonderling dat Bacon alleen altijd zoo wel ingelicht was omtrent die | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
dramas? Bijvoorbeeld in Koning Lear vinden wij een groet die nergens elders in de gansche Engelsche Letterkunde voorkomt, ‘Good dawning’, (Goeden dauw) tenzij in den Promus met den uitleg: ‘Albada (Spaansch) samentrekking van Alborada = morgenstond, dauw’. Deze is een der eerste opteekeningen voorzeker genomen vóor 1595. King Lear dagteekent uit 1606. De laatste toevlucht is Shakspere toegang te verleenen tot Bacon's studievertrek en hem dit dagboek ter inzage te overhandigen! Een nog vreemder bewijsstuk was het handschrift in 1867 gevonden in het Northumberland House: het waren eene menigte losse bladen; oorspronkelijk moesten er meer geweest zijn, want op den omslag stond de bladwijzer, en verscheidene aangewezen stukken waren uit de bladen verdwenen. Op den omslag stonden de namen van Bacon en Shakespeare meermalen dooreengekrabbeld. Maar om tot den inhoud weder te keeren: het bevatte vijf of zes opstellen van Bacon die op den bladwijzer aangeteekend stonden; een soort dramatisch spel getiteld ‘A Conference of Pleasure. Dan stonden in den bladwijzer nog de titels van twee stukken Rychard the Second en Rychard the Third, maar die stukken waren uit het handschrift verdwenenGa naar voetnoot(1). - Dat is toch allerwonderbaarst hier wederom de namen van Bacon en “Shakespeare” - niet Shakspere - bij malkaar te vinden. Dan vond men nog op den omslag een vers uit Tarquin and Lucrece. “Revealing day trough every cranny creeps” en daarnevens “Zie uw William Shakespeare”.Dan een Latijnsch vierregelig versje, geteekend: “Uw liefdevolle vriend,
Honoraficabilitudin(e)” (anderen zeggen (a)).
Hoe dit ellenlange woord nu gelezen worde, het is een foutieve vorm van:
Honorificabilitudin-itatibus
| |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
dat aldus in den Ablatief meervoud in Veel gemin geen gewin, (Bedr. V, Toon. 1) voorkomt. Op hun eigen genomen lijk zij zijn, is die onmiskenbare gelijkenis reeds ongemeen; maar de Baconianen hebben daar iets ontdekt dat nog meer treft: die twee onbegrijpelijke woordmartelingen zijn twee letterkeeringen, waarvan Honorificabilitudino beteekent: Initío hí ludi Fr. Bacono; d.i. deze stukken van 't begin af waren Francis Bacon's. En “Honorificabilitudmitatibus”: Hi ludi, tuti sibi, Fr. Bacono nati; d.i. deze stukken, die hij voor hem hield, zijn gemaakt door Fr. Bacon. Wel is waar men moet, wat zin en zinbouw betreft, wat inschikkelijk zijn; doch de letterkeeringen zijn toch juist en echt, en dat handschrift raadselachtig. Hadde men daarbij die twee stukken Richard II en Richard III, dat ware een afdoende bewijs; maar evenals de vizir, die dacht de hand te leggen op het hemd van een gelukkigen mensch, toen hij den tevreden herder ontmoette, vinden wij ons teleurgesteld; de herder had geen hemd aan, en hier ook op de aangewezen plaatsen, waar beide stukken zouden moeten staan, zijn er bladen weg. Doch dat bewijsstuk zou toch maar noodig zijn voor deze die nooit willen zien. Van u, beste lezers, heb ik geen zulke gedachten.
Met alles wat voorgaat is nu iedereen in staat naar waarde Karl Bleibtreu's woord te schatten. In Das Neue Shakespeare-Evangelium geeft Bleibtreu, als hierboven is gezegd geweest, als vervaardiger op, Graaf Roger Rutland. Deze werd geboren in 1576, deed le grand tour in 't buitenland, verwierf zijn doctoraat in de rechten aan de hoogeschool van Padua; reisde veel in Frankrijk, en bezocht Schotland eveneens. Hierin vindt Bleibtreu den noodigen uitleg voor alle geschiedkundige en Italiaansch-gekleurde stukken, tot wier vervaardiging die bekendheid met Frankrijk en Italië vereischt was; evenals Macbeth eene reis naar Schotland noodzakelijk veronderstelt: eerste feit dat pleit voor Rutland, en tegen Bacon: dat voegt hij er heel onbekommerd aan toe, alsof Bacon nooit Frankrijk's noch Italië's bodem betreden had. Toen Essex, Rutland's vriend, gevonnist werd, deelde ook | |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
hij in die ongenade, werd veroordeeld tot 3000 pond boete en in den Tower opgesloten, waar hij twee jaar gevangen zat (1601-1603). Zegevierend roept Bleibtreu: gedurende dien tijd werd niet een Shakespeare-drama uitgegeven! Wat belieft? Ik weet niet of hij wetens en willens zoo'n bevestiging vooruitzet; doch in 1601 zag Twelfth Night het licht, in 1602 The merry Wives en in 1603 Hamlet (omwerking). Dit nog daargelaten, zou zulk feit nog niets bewijzen, want in 1606 is ook geen enkel nieuw Shakespeare-stuk verschenen. Verder tracht de nieuwe evangelist te bewijzen dat onmogelijk Southampton de ware Shakespeare zijn kan - wat hem niet moeilijk valt -; ook Shaxpur van Stradford kan het niet wezen, want het is betoond dat zoo'n theorie onuithoudbaar is, voegt hij er bij, - en nochtans nam Bleibtreu in zijne Geschiedenis der Engelsche Letterkunde die stelling aan en verdedigde ze met tamelijke vinnigheid. - Van Bacon gewaagt hij maar eens per transennam; Baconianen zijn de oppervlakkigste vitters die men zich veronderstellen kan; en natuurvorscher Bacon was een kamergeleerde, die niets van natuur of natuurlijkheid afwist, een pedant die mag zagen over “nekromantik, goldmachen und Lebenselexir”. Wat! Zou de groothartige, edeldenkende dichter, de fijne zielkundige, te vereenzelvigen zijn met dien schurk van een Bacon, den verrader, den kruiper, den erbarmelijken poëet!’ Men zou weliswaar Bleibtreu kunnen wijzen op de edele houding van Bacon in heel zijne veroordeeling, op het zoo diep bewuste zijner onschuld, op getuigenissen van Taine, Shelley, Grant White, een Shakespeariaan, enz... Doch helpen zou het niet; ‘want het ware volstrekt onzin, zegt hij elders, te gelooven dat zulks niet zou bekend geworden zijn, dat Ben Jonson, die babbelaar, het niet zou uitgebracht hebben.’ - En vraagt ge hem hoe Rutland wel is kunnen onbekend blijven? Wel, klinkt het antwoord, Rutland zal Shaxpur's stilzwijgendheid gekocht hebben. - Dat is zoo eenvoudig als 't zijn kan; doch voor Bacon, dat kon niet? Nog andere gronden hebben Bleibtreu tot de overtuiging gebracht dat Graaf Rutland de man is: hij ging, wijl hij te Londen verbleef, dagelijks den schouwburg bezoeken; | |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
hij heeft nooit kinderen gehad - eene geheimvolle natuurwet, waarbij elk genie kinderloos sterft, of slechts gebrekkige kinderen nalaat! 'k wed dat Bleibtreu ook geen kinderen heeft. - Hij stierf in 1612, op 36-jarigen ouderdom, evenals Byron, Raffaël, Alexander de Groote en Burns; heeft Denemarken bezocht, wat kostelijk was voor 't maken van Hamlet, kende eene menigte familiegeheimen en verdoken betrekkingen aangaande Leicester, Southampton, Essex en andere, die allen in de Shakespeare-dramas geschetst zijn, maar wier weerspiegeling ik in de aangeduide stukken evenmin zie, als de zegepraal van 't Protestantismus in Rembrandt's Nachtwacht! En dat noemt Bleibtreu eine festgegliederte Reihe von Tatsachen die in planvoller Schlachtordnung aufmarchiertGa naar voetnoot(1). Zulke Tatsachen maken 't effekt van een lange stoet soldaten op het tooneel, wier shakos en bajonnetten men voorbijtrekken ziet door het venster in den achtergrond; ge zoudt zweren dat het eene geduchte legerafdeeling is, en och, ga eens zien achter de schermen: 't zijn een tiental shakos en bajonnetten aan een wiel gevestigd, dat een jongen voortdurend draait, en zoo komen ze maar steeds op de hoogte het venster voorbijschuiven. Bleibtreu's bataillon Tatsachen is niet schrikwekkender; ook dienen zij enkel om dezen te overtuigen ‘die intuitives Erschauen der Wahrheit nicht zu fassen vermögen’. Edoch een positieve grond, iets dat kan tot het vermoeden leiden dat Rutland ooit tooneelstukken, of gedichten, of wat ook, schreef, is niet te vinden naar mijn inzien. Nog meer mogelijkheden, pleidooien, aanwijzingen ten gunste van Rutland somt Bleibtreu op, waarvan het meerendeel even wel, zooniet beter op Bacon passen; daarbij Bacon is er met nijd en onrechtheid afgeschilderd en gecarricatureerd. Weze Bleibtreu nu in de heilige overtuiging, dat de zoo jong gestorven graaf zoo'n reuzenwerk kon afmaken, dat hij een Genie-ungeheuer was, een wonderkind uit den zoo aan genieën vruchtbaren Renaissance-tijd; beleide hij openbaar te willen leven en sterven in dit geloof, wij zullen hem met | |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
vrede laten, hopende dat zijn theorie zal leven en sterven met hem, zoo hij ze toch niet, evenals zijne vroegere Shakespeare-stelling, binnen kort zelf afbreekt en beschimpt.
* * *
Om te eindigen ga ik nog eenige stukken en brokken nemen uit ernstige, weldoordachte werken, en ze u onder de oogen brengen. Dit deel van de bewijsvoeringen der Baconianen wordt door vele geachte critici als het bevredigendste van heel het pleit aangezien. Gij zult er zelf over oordeelen. | |||||||||||||||||||||
GelijkenissenGa naar voetnoot(1)Die gelijkvormigheid vinden wij niet alleen in wendingen en woordvormingen, maar in gedachten, in beeldspraken, en het eigenaardigste van al, in misgrepen. Waar het noodig geoordeeld wordt zal de vertaling letterlijk bij het oorspronkelijke gevoegd worden. Wij beginnen met groepen en aaneenschakelingen van woorden, die meestal kenschetsend genoeg zijn in 't Engelsch, zelfs voor wie het maar weinig verstaat. - En onthoud wel dat alles wat wij aanhalen geen gewone spreekwijzen zijn, maar ten tijde van Bacon heel zeldzaam of bijna niet voorkwamen.
(rede, verstand)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
Deze zijn tot hier woordgroepeeringen of beelden die misschien min zeldzaam schijnen; doch zij worden beide schrijvers als eigenaardigheden aangerekend. Beelden en gedachten: | |||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
Shakespeare. - Als wij geboren zijn schreeuwen wij omdat wij gekomen zijn op dit groot tooneel van gekken. En voor 't laatst die schoone gelijkenis uit Julius Caesar: In menschenzaken is er eb en vloed;
Bedien u van den vloed gij hebt geluk;
Verzuim dien en de gansche levensvaart
Wordt eng en hachlijk, banken, nooden dringen;
Wij vlotten thans op zulk een volle zee
En moeten varen, nu het tij ons dient,
Of schipbreuk volgt.
Zijn dat niet dezelfde gedachten en beelden: Bacon: Op de derde plaats, stel ik de beroemdheid, om de beslissende tijen en stroomingen, die zij ondergaat, en welke tijen indien zij in den behoorlijken vloed niet worden waargenomen zelden terugkeeren.Elders: de tijen van den gunstigen oogenblik.....
De gunstige tijden en tijen der fortuin.
Al die keurige, eigenaardige gedachten en beeldspraken aan Shakespeare en Bacon gemeen is zeker iets dat men onmogelijk bij twee schrijvers vreemd aan elkaar, zou kunnen vindenGa naar voetnoot(1). Even kenschetsend is het dat in de werken van beide misgrepen aangestipt zijn die klaar toonen dat het dezelfde persoon moet zijn die ze begaan heeft. Zoo schreef Bacon in zijn Advancement of Learning rond het jaar 1600 Sabbaoth voor Sabbath; eene prul, eene nietig- | |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
heid, nietwaar? Goed. Maar in de kwarto-uitgave van Richard III 1597 vinden wij ook Sabbaoth voor Sabbath (Bedr. III, Toon. 2) en evenzoo in den Merchant of Venice (Bedr. IV, Toon. 1. Kwarto van 1600). Welnu de schrijver der spelen en de wijsgeer vonden dat zij mis waren, en in 't jaar 1623 in de Folio-uitgave van Shakespeare en in de 2e uitgave van Advancement of Learning ook in 1623 was die foutieve vorm verbeterd, voor het eerst. Nog zouden wij kunnen wijzen op de knapheid van den schrijver der Shakespeare Plays en van Bacon die de eenige schrijvers zijn die altijd onderscheiden tusschen ‘Counsel’ - raad, raadgeving en ‘Council’ - raadsvergadering; al de andere schrijven de woorden gelijk, het eene of het andere.Ga naar voetnoot(1) Meer gekend en meer kenschetsend is de slechte aanhaling uit Plato, waarvan Pope reeds gewag maakte:
Hektor.
- Troilus en Paris, beiden spraakt gij goed
En hebt den twist, de vraag des tijds besproken,
Doch oppervlakkig zooals jonge lieden,
Door Aristoteles niet rijp geacht
Voor zedenwijsbegeerte en haar beoef'ning.
De gronden die gij bijbrengt, voeren meer
Tot heete opbruising van ontstoken bloed... enz.
Troilus en Cressida, Bedr. II, Toon. 2.
Die dwaling is niet goed verstaanbaar bij Shakespeare, die zoo goed Plato kende; doch niemands geheugen is zoo getrouw dat het niet eens misleidt. 't Zonderlingste evenwel is (beter: ware) dat een tweede schrijver, Bacon, evengoed met Plato vertrouwd, dezelfde misslag begaan heeft: ‘Aristoteles zegt: dat de jongelieden niet rijp zijn voor 't beoefenen der zedelijke wijsbegeerte’ omdat ‘de kokende gloed hunner aandoeningen niet tot bedaardheid gebracht is, noch gematigd door tijd en ondervinding.’ De fout ligt hierin, dat Aristoteles spreekt van staatkundige wijsbegeerte, niet van zedelijke. Over de bewijskracht van zulke aanhalingen laat ik den lezer zelf oordeelen. Edoch er dient gezegd dat de Shakespearianen beweren dat Erasmus het eerst die misgreep gemaakt heeft, waaruit zij | |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
besluiten dat zij vandaar in Shakespeare en Bacon overgekomen is. Doch er bestaat nog eene andere valsche herinnering. Uit de godenleer weten wij dat Proteus, eens dat men hem gevangen had, er alleen kon toe gebracht worden voorspellingen te doen, wanneer men hem met een keten vastbond. Doch in de Comedy of Errors (Bedr. II, Toon. 2) is hij beschreven als kunnende slechts tot voorzeggen genoodzaakt worden, met vastgehouden te worden bij zijn mouw. Hetzelfde lezen wij bij Bacon in Sylva Sylvarum. Met dit deel kunnen wij in verband brengen wat bij Shakespeare en Bacon als een opmerkenswaardige eigenschap geldt, te weten de gewoonte kernige gezegden te ontwikkelen in een drieledigen zin. Deze voorbeelden komen uit de Essay on Friendship. Bacon. - Sommige boeken moeten geproefd, andere ingezwolgen, en enkele andere herknauwd en verteerd worden. Deze enkele aanhalingen, evenmin als de boven aangestipte parallelismen in gedachten, beeldspraken en uitingsvormen (wij bedoelen hier natuurlijk die misslagen niet), zouden niets bewijzen indien zij alleen stonden: maar het zijn slechts voorbeelden blindlings gegrepen uit honderden ja duizenden andere; en 't is juist die machtige hoeveelheid die een der sterkste, onafweerbaarste bewijzen uitmaakt. (Zie Parallelisms Edwin Reed; The Great Cryptogram Donelly.) Het pleit loopt ten einde; doch het ware er een te groote leemte in laten zoo ik niet een woordje repte van den letterkeer, van 't geheimschrift, en het tweezijdig-cijferschrift - the bilateral Cipher -. Dat deel van de twistvraag deel | |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
ik mee, niet als evangelie maar volledigheidshalve. De voorstanders van dit schrift steunen op Bacon's eigen woorden. Spedding verhaalt dat Bacon, reeds toen hij zestien jaar oud was, een geheime schrijfwijze had uitgevonden. In de Augmentis vertelt Bacon dat eveneens; zelfs vindt men daar een nogal lange studie over Cryptographie - alphabeticum biliterarium noemt hij dat, en daarmee kan men alles schrijven in gelijk welke schriften - omnia per omnia. Hij geeft er een voorbeeld van en kleedt heel schrander een brief der Ephoren van Sparta in een van Cicero's Epistels. En wat van meer belang is, hij zegt dat die uitvinding een gewichtige is, die hij niet wil laten verloren gaan. Het is dus niet ten volle op goed geluk dat men aan 't zoeken gevallen is; het schijnt zelf natuurlijk dat hij dat geheimschrift in zijne geheime werken aangewend hebbeGa naar voetnoot(1). Dat zoeken heeft juist geen voldoende uitslagen opgeleverd, doch men heeft toch wondere bekentenissen ontdektGa naar voetnoot(2). Bacon zou daar noemen de schriften die hij gemaakt heeft; buiten de Shakespeare Plays heeft men nog ontdekt dat hij moet de schrijver zijn van Mary, Queen of the Scots; The earl of Essex; Anne Boleyn. Doch daar Bacon zelf zei dat de eerste gave en de voornaamste vereischte van een geheimschrift is dat niemand het ontcijferen kunne, en daarbij meer dan op een manier dat wist te gebruiken, is men geneigd deze ontdekkingen weinig aandacht te gunnen. En meer dan een Baconiaan hecht aan dusdanige onthullingen weinig gewicht. In Ben Jonson's werken ook heeft men gezocht en gevonden. Hier is het de letterkeer die een groote rol speelt. Zoo bijvoorbeeld zouden de verzen in de inleiding tot de Folio-uitgave van 1623, vijfmaal deze twee anagrammen bevatten: ‘Francis Saint Albans His Booke’, d.i. Francis Sint Albans zijn boeken; en ‘Francis Bacon His Booke’ d.i. Francis Bacon zijn boekenGa naar voetnoot(3). En hier is nog niet alles, doch langer ga ik er toch niet over uitweiden; de ontcijfe- | |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
raars kunnen zich toch steeds troosten met de gedachte dat groote ontdekkingen schier altijd als uitzinnigheden uitgekreten worden.
Ik geloof dat ik de taak die ik ondernomen had, volbracht heb. Ik heb getracht die twistvraag aan de lezers in een zoowat volledige verhandeling en gegronde bepleiting uiteen te doen. Doch ik vrees dat ik u, beste lezer, niet zal voldaan hebben. Ik had beloofd onpartijdig te zijn, en ik ben zeker dat gij meer dan eens het hoofd geschud hebt en gezegd: 't is een zuivere verdediging der baconiaansche stelling. Daarom wil ik eer ik uitscheide, mijn handelwijze rechtvaardigen en u meteen de reden van deze pleitrede laten kennen. Gij allen zijt natuurlijk in de meening opgegroeid dat Shakspere uit Stratford de grootste dichter van Engeland is. Wellicht hebben er onder u zijn geboortestad bezocht, de velden gezien waar hij gespeeld, gedroomd en gedicht heeft - in uw verbeelding. - Gij hebt het huis aanschouwd waar hij geboren werd. Weliswaar zijt gij allen zoowel als ik overtuigd dat zulks volstrekt niets zegt. En toch dat alles maakt dat uw oude gedachte ingewoekerd staat in uw hoofd en er duim voor duim het bezit zal van betwisten; dat alles maakt dat men met een zekeren tegenzin, met een zekere onwilligheid dat nieuw denkbeeld opneemt, maar meest nog terstond afweert. Het meerendeel der biografen - bij ons noem ik enkel Burgersdijk en Kok in hunne inleidingen - reppen of ja, wisten wellicht, niet eens een woord van die ‘Controversy’ die nu volop in gang is. Derhalve dacht ik stoutweg mijn meening te mogen uiten; tegen Shakspere's algemeenen en vastgewortelden roem zal die partijdigheid nog niet kunnen opwegen. En vraagt gij nu: waarom zulk een lange studie, over een vraag die toch niet beslissend kan beantwoord worden, en waarvan de oplossing zelf toch weinig aarde zou aan den dijk brengen? 't Is vooreerst om veel lezers op de hoogte te brengen van die veel besproken Controversy; en verder om te bewijzen aan alwie tot nog toe medelijdend op de Baconianen nederzag dat hun stelling toch zoo dwaas niet is; noch dat men, gelijk Sidney Lee, Churton Collins en Grant White het zouden willen, al de | |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
personen die den baconiaanschen kant verdedigen voor gek moet aanzien. Gij ziet het dus, mijn inzicht was niet u allen met geweld Baconianen te maken; ik ben het, en 't zou mij genoegen doen u te kunnen overtuigen; maar alle meeningen moeten geeerbiedigd worden; en met de heuschheid aan alle Baconianen eigen laat ik de keus vrij, en vergenoeg mij wenschen te uwer bekeering uit te drukken. | |||||||||||||||||||||
Aanhangsel
| |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
Bacon zegt in een zijner werken dat bij de Ouden de tooneelvoorstellingen gebruikt werden als een middel om den geest des menschen op te leiden. Het tooneel werd door geleerde mannen en groote wijsgeeren aangezien ‘als een soort tooveraarsstrijkstok, met denwelken men den menschengeest bespelen kan.’ Sporen van Greene's medewerking vindt men in The two Gentlemen of Verona, eerst was het Felix en Philomena genaamd - (Sidney Lee) en een stuk met dien naam werd in 1588 aan 't Hof opgevoerd. Het was gemaakt op een Spaansche pastorale, Diana, alsdan niet vertaald; doch Greene had Spanje doorreisd en kon dus goed Bacon helpen; Bacon zelf leerde wat Spaansch achter Greene. Nadat hij Greene afgedankt had in '92 begon hij een soort van dagboek op te stellen waar veel Spaansche uitdrukkingen in voorkomen - die taal nochtans was hij minst meester -; hij zal dus die spreuken opgeteekend hebben omdat hij het weinig Spaansch begon te vergeten sedert hij Greene niet meer bij zich had. The Winters Tale is maar eene novelle van Greene gemaakt, die hij slaafsch volgde; dat stuk moet ontstaan zijn rond 1586, het zinspeelt op politieke gebeurtenissen die voorvielen in Frankrijk 't jaar 1586. Toen Greene werd afgedankt was King John reeds begonnen; er bestaat een copie van dat stuk in 't Capel College, Cambridge, dagteekenend uit 1591. Letterkundige critici vinden in 't eerste deel van 't drama sporen van Greene's medewerking, wijl in den laatsten helft hier en daar Marlowe's hand erkend wordt. Marlowe immers werd Bacon's helper rond het einde van 1592. Hier moeten wij Greene's klacht en bedekte toespeling plaatsen; als hij zag dat ShakspereGa naar voetnoot(1) de eer wegdroeg als dichter der stukken die hij zelf had helpen opstellen, kon hij toch niet nalaten die fopperij aan te wijzen zonder nochtans Bacon te verraden.
Dus was Marlowe de medewerker der tweede periode.Ga naar voetnoot(1) Hij had alreeds geschiedkundige drama's gemaakt, die nu | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
nog geschat worden: meer dan éen kunstrechter zet ze nevens, ja, boven die van Bacon - ik wil zeggen Shakespeare; zijn invloed op dezen laatsten schijnt uit in de historie-dramas: zoo klaarblijkend is die invloed dat Mr. Swinburne, bekwaam rechter in zulke zaken, bij 't lezen van zekere rede uit Henry VI (IV-1) - die aanvangt met: ‘The gaudy, blabbing and remorseful day’ - uitriep: Aut Christoforus Marlowe, aut diabolus; en allen zijn eensgezind om te bekennen dat Shakespeare's blank vers voorbereid werd door Marlowe's machtige lijnen. Marlowe stierf in 1593, vermoord in eene herberg. Weer lagen Bacon's plannen in duigen, hadde hij niet een spitsvondig diplomaat bij de hand gehad die hem in zijn moeilijkheden bijstond, namelijk zijn broeder Anthony sinds twee jaar wedergekeerd van 't vasteland.
Derde tijdvak: medehelper, Anthony. Eene overeenstemming werd door Anthony's tusschenkomst gesloten tusschen Shakspere den speler en Bacon die tot nog toe slechts de toelating had zijn werken op 't tooneel te laten brengen onder Shakspere's naam, ze eveneens mocht laten drukken en uitgeven onder denzelfden naam. Hij veranderde hem een weinig in Shake - speare, en gaf aldus een begrip van het denkbeeld dat hij zich vormde over de zending van het tooneel; Ben Jonson getuigt het: ‘Bacon's goed gemeten en wel afgewrochte reken’ zijn verzen ‘die zooveel lansen schijnen naar het oog der onwetendheid gericht (of gezwaaid)’ Shake-speare beteekent juist speerzwaaier, lanszwaaier. Shake-speare en Shakspere werden gelijk uitgesproken; en in die dagen dat men voor namen vooral meest op den klank voortging was het weinig te vreezen dat men die verandering zou bemerken, Shakspere's naam zelfs was te weinig gekend, ten minste te weinig geschreven en gelezen. Doch Bacon, vooraleer zijne stukken te laten verschijnen onder den naam van Shakspere die niet de minste befaamdheid bezat, wilde eerst de aandacht op hem vestigen; en hij besloot het reeds lang vervaardigd dichtstuk Venus and Adonis uit te geven. Om te mogen gedrukt worden moest het boek ‘veroorloofd’ worden, door een geziene persoonlijkheid. | |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
Die toelating werd voor dat dichtstuk gegeven door den Aartsbisschop van Canterbury, Whitgift. Dat schijnt nogal zonderling (het zou nog zonderlinger zijn moest men veronderstellen dat Shakspere, de speler, persoonlijk in kennis was met een Aartsbisschop!) vooral voor wie dat weinig zedelijk stuk kent, dat een Aartsbisschop een dusdanig stuk licencieert. - Doch voor wie weet dat Whitgift eertijds Bacons leermeester was te Cambridge, verdwijnt alle verbaasdheid. Het dichtstuk was opgedragen aan Henry Wriothesley, graaf van Southampton, - Bacons oud gezel te Gray's rechtscollege, - (waarmee Shakspere zeker niet in betrekking was). In dit derde tijdvak, als Anthony in 't drama-schrijven hem ter zijde stond, vinden wij vooral de schilderingen van de hartstochten en driften, de liefde, de gierigheid, de wellust, de jaloerschheid enz. en meest in een Italjaansch kader gevat; Anthony immers kwam juist uit Italië, waar hij meer dan tien jaren verbleven had. Wij hebben De vroolijke vrouwtjes bijvoorbeeld, waar de wellust en de gierigheid in geschetst zijn, eene navolging van de Twee verliefden van Pisa; Romeo and Juliet. The Taming of the Shrew was reeds vroeger verschenen onder den titel van Taming of a Shrew. En de Evidence door Pitt-Lewis zal, - zegt de Outline - toonen dat dit stuk Taming of the Shrew maar Italjaansch gekleurd is onder den invloed van Antony, en dat Taming of a Shrew een Engelsch voorkomen had. In dit tijdvak maakte Bacon - nog onder den invloed van Marlowe - ook historiestukken als Henry VI (eerste en tweede deel) Henry V, Henry, VI, en de beide Richards. Hier grijpt Essex' dood plaats; en Bacon maakte Julius Caesar, om zich wit te wasschen 1601. Anthony Bacon stierf in Mei 1601. Ook Bacon's oom Burleigh stierf, en zijne moeder gaf reeds blijken van krankzinnigheid, - die wij afgeschilderd vinden in King Lear 1604, en de omwerking van Hamlet 1604. - In 1603 was Elisabeth overleden. - Hier plaatsen wij den zwaarmoedigen tijd des dichters (de onweerswolken bij Shakspere). | |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
De vierde periode heeft Bacon voor tusschen-man en medewerker Ben Jonson; hij werd Bacon's geheimschrijver. Reeds als tooneelschrijver had hij grooten roem verworven; evenals Greene en Marlowe was hij een gegradueerde uit de Cambridge-University. - Voorheen was hij Shakspere's vijand, en had hem evenals Greene heel onzacht behandeld. Plotseling werd hij zijn vriend, in 1604, - toen hij door Bacon als medewerker werd verkozen, en met Shakspere Bacon's zaken vereffende. Aldus verstaan wij dien plotsen ommekeer. Zoodus, de overeenkomst aangegaan door Anthony werd vernieuwd, en duurde voort na Anthony's dood. Onder Ben Jonson's invloed schreef Bacon: Macbeth, Measure for Measure, King Lear, Cymbeline, enz., nog een Latijnsch treurspel Antony and Cleopatra. Wat aanleiding gaf tot het vervaardigen dier stukken gist men wel: Jacob I, dien Elizabeth tot haren opvolger verkozen had, had zekere eigene gedachten over tooverij; Bacon stelde die zelfde gedachten voor in Macbeth om den koning aangenaam te zijn. Measure for Measure schijnt een pleidooi te wezen ten voordeele van zekere wetswijzigingen, die Bacon hoopte te bekomen van den nieuwen vorst; terzelfdertijd had hij zijn zienswijze in Maxims of Law vooruitgezet, en had die gewenschte veranderingen reeds voorgedragen in 't Parlement in een welsprekende rede. King Lear toont aan welke rampen een rijk is blootgesteld, wanneer bij 't overlijden van een vorst de opvolger niet is aangewezen; wijl Troilus and Cressida de diplomatie en de staatkundige fijnheid prijzen, in den persoon van Ulysses. (Hoe gansch dit stuk vol fijne spitsvondige toespelingen steekt, op personen en gebeurtenissen in betrekking met den koning en het hof, zet Judge Webb heel wel uiteen, en tevens legt hij uit hoe Bacon's zienswijzen over wet, wetenschap, natuurkunde en sterrekunde met de leerstelsels uit dit drama overeenstemmen.) Te lang ware het om alle stukken eenigerwijze aan te stippen; wij wijzen enkel hier en daar een gedachte aan.
Een vijfde tijdvak vormt de trilogie van den Downfal - den val: het stuk Timon of Athens, schetst Bacon van zijn trouwste vrienden verlaten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
Henry VIII stelt ons een gevallen kanselier voor, Wolsey, en een koningin, Anna Boleyn, die Bacon's in 't Parlement vooruitgezette, zienswijzen uitdrukt. Coriolanus: de nijd doet den held vallen. Hierin zijn afgeschilderd Bacon (Coriolanus) en Coke (die Bacons val veroorzaakte) de verpersoonlijkte nijd.
Een uitgebreider overzicht - dat alleen een studie vragen zou, zou ons klaarder toonen hoe al deze stukken, Bacons leven, leer en omgeving schetsen. In den loop der verhandeling heb ik dat eenigszins breeder vermeld, mij dunkt, en daar ik u hierbij enkel een gedachte wilde geven over de manier waarop, en de omstandigheden waarin Bacon zijn dramas maakte, geloof ik mijn voornemen uitgevoerd te hebbenGa naar voetnoot(1).
J.F. Van Olmhof. |
|