Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 695]
| |
‘L'Isolée’ een kunstwerkGeen polemiek wensch ik te voeren tegen den heer van Berne omdat hij - wat zijn recht was - een eigen oordeel geuit heeft over L'IsoléeGa naar voetnoot(1). Alleen wou ik onderzoeken of zijn oordeel gegrond is.
De heer van Berne gaat uit van den titel L'Isolée om den inhoud van het werk volgenderwijze samen te vatten: ‘Pascale is zuster geworden, maar door sluiting van de school waar ze werkzaam was, is zij genoodzaakt om weer in de wereld terug te keeren; ze komt bij een tante en een neef in huis, welke laatste haar ten slotte verleidt’. Een derde van den roman, dat daarbuiten ligt, zou tot de handeling niet behooren en wordt als ‘gebrekkigheid van compositie’ veroordeeld. Maar volgens den titel van een boek zijn inhoud te bepalen en niet, omgekeerd, aan den inhoud den titel te toetsen lijkt me gewaagd, omdat een titel slecht kan gekozen zijn. Wat wilde Bazin in zijn Isolée? Ontegensprekelijk dit: tegenover de wet die het schandelijk krenkte, en tegenover sommige katholieken die het niet genoegzaam wisten te waardeeren, heeft hij het hoogste en heiligste recht der menschen willen verdedigen, het recht op 't nastreven der volmaaktheid. Dat recht wordt geschonden in Moeder Justine, in Zusters Daniella, Hedwig en Leonide zoowel als in Zuster Pascale. Maar deze trekt bijzonder onze aandacht en wekt ons medelijden op omdat zij de zwakste is en niet bij machte blijkt zonder de voortdurende hulp harer medezusters den weg ter volmaaktheid voort te zetten. Zij is de hoofdpersoon; en het heele boek werd zeer juist naar haar betiteld. Maar toch ook verlangen wij te weten wat er met de andere kloosterzusters gebeuren zal, of zij haar geschonden recht, tegenover de verleiding der wereld, te midden der moeilijkheden van haar nieuwe leven, zullen handhaven. Het hoofdstuk Les Expiantes behoort derhalve tot de eigenlijke verhaalskern. De eenheid wordt er niet door verbroken, omdat de tien of twintig bladzijden, aan iedere Zuster gewijd, geen ander thema uitwerken dan dit: ‘Pascale, soeur Danielle a souffert pour toi... Pascale, soeur Léonide travaille pour toi... Pascale, ta soeur | |
[pagina 696]
| |
Edwige endure le martyre pour toi...’ Voor Pascale is het, dat de vier Boetelingen boeten, en zoo blijft zij ons voortdurend vóór de oogen zweven. ‘Pascale een bijfiguur om het boeteleven van die vier Expiantes mooier te maken’? Het tegendeel is waar: zonder het heldhaftig leven-in-de-wereld dier vier zou, tegen de waarheid in, de ongetrouwheid aan de roeping als het gewone gevolg der saecularisatie gelden, terwijl zij, Goddank, een uitzondering blijft en als zoodanig dient voorgesteld. Ook het tweede hoofdstuk Une Vocation behoort tot het wezenlijke van 't boek. Van dat klooster immers dat afgebroken wordt zou menig romanlezer de volle waarde niet beseffen moest dit hoofdstuk hem er niet aan herinneren met welk verheven recht de Zusters daar samenleefden en wat al tranen en offers een intrede in het klooster aan ouders en kinderen kost. Maar waarom met die Roeping niet den roman begonnen? Dat mocht niet. De knoop van het verhaal: het uitdrijven der Zusters, ware daardoor een honderd bladzijden verschoven. ‘Waar of dat henen wil?’ had de lezer zich afgevraagd: ‘in medias res...’ Nog om een tweede reden was het niet passend den opzet van den roman ettelijke jaren vroeger aan te vangen, al kon daardoor de retrospectie vermeden van het Deuxième Partie. Die Roeping zou immers niet zoo diep een indruk op ons te weeg brengen, wisten we niet reeds dat zij door de sluiting der school haar doel zal missen. Nu gaat voor mijn achtbare tegenstander die weemoedige indruk toch te loor omdat ‘Bazin heel handig Pascale heeft op zij geschoven, om als auteur zelf die voorgeschiedenis te vertellen, zoo kalmpjes weg, in een bureau-stoel-stemming, en niet in de doodangst-stemming, waarin Pascale het zich in dien nacht zal herinnerd hebben.’ Laat het zich niet loochenen dat Pascale niet zelf denkende optreedt, maar schrijver in haar plaats haar vroeger leven verhaalt, onjuist is het evenwel te beweren dat hij zich opdringt en Pascale op zij schuift. Ze wijkt geen oogenblik van den voorgrond wijl het haar geschiedenis is die verteld wordt en wel in het nauwste verband tot haar, haar deelnemen aan vroegere gebeurtenissen, de terugwerking ervan op haar ziel, die ons voelbaar gemaakt. De heer van Berne wou wel is waar een heviger ontroering, iets dat op het heen- en herbewegen van Mathilde leek in Een liefde. Doch met geen wereldlinge in den fellen brand der eerste liefde hebben wij hier te doen, maar met een te bed neerliggende religieuze die om een onheilspellende mare den slaap niet vinden kan. Wat haar beangstigt is echter nog niet het terugkeeren in de wereld, 't is het sluiten der school, het verlaten harer geliefde leerkinderen. Hoogst waarschijnlijk zullen de vijf Zusters haar moederhuis | |
[pagina 697]
| |
betrekken: vandaar de vrijwel wat mindere emotie. Maar als zij niets meer dan ‘een bureau-stoel-stemming’ is, hoe komt het dat juist bij dit gedeelte zoo vele lezers hebben gehuiverd? Dat het door de critiek aangezien wordt als het beste van 't heele boek? Hoe kan de heer van Berne het stuk ‘op zich zelf staand’ nog ‘letterkundig-mooi’ heeten?... - Het houdt de handeling tegen? De handeling was pas begonnen en reeds tot een natuurlijk rustpunt gekomen: het invallen van den nacht op het eerste bericht der aanstaande sluiting. In den aard der zaak lag het dat niet al de Zusters gauw zouden insluimeren, en dat diegene die haar vader vóór vier weken begraven had aan het thans met vruchteloosheid bedreigde offer van dien vader zou denken. Trouwens, Bazin heeft de laatste twee bladzijden van dit tweede hoofdstuk zóo geschreven dat we den draad der geschiedenis zonder eenige moeite weer opnemen. - Het hoofdstuk is lang? Zóo lang dat het ‘wel wat veel gevorderd is van, op zijn zachtst gezegd, de geduldige welwillendheid van den lezer’? Bevreemdende indruk bij een bewonderaar van 't deel ‘buiten het romanverband’! Maar wat kan men er dan uitlaten, ik zeg niet, zonder het begrip van 't geen volgen moet - de verleiding b.v. - onmogelijk te maken, maar zonder een wezenlijk deel van die roepingsgeschiedenis af te breken en iets te verzwijgen dat Pascale, dien nacht, zeker herdacht heeft? Niet de verklaring harer roeping aan vader, noch zijn begeleiden van Pascale bij haar intrede in het klooster, noch het daarop volgend geknakt leven van dien armen vader: in die drie stukken treedt zijn offervaardigheid te hartroerend aan den dag; ook niet de reis naar Nîmes, waardoor Mouvand de kwellende gedachte aan de naderende scheiding zoekt te verdrijven. De beschrijvingen dan!... de vele, de eindelooze beschrijvingen!... Zoo iets is gauw gezegd. Minder makkelijk moge het wezen andere dan heel korte beschrijvingen aan te wijzen, zoo nauw met het verhaal verbonden dat een zielstoestand zich er in afspiegelt, en zij de geschiedenis voortbewegen: b.v. de gezichten van Lyon en Nîmes. Als derde compositiefout ‘zoo gruwelijk onuitstaanbaar en zoo hinderlijk dat ge met een wanhopige zucht het boek voor goed dicht zoudt slaan’ wordt gelaakt: het inlasschen met hun letterlijken inhoud van acht brieven of briefjes door de vroegere Overste aan de gesaeculariseerde Zuster Daniella geschreven. Letterlijke inhoud? De eerste brief begint met een weglatingsteeken (...). Behalve een kort naschrift, dat het overlijden van den heer Talier-Décapy, een weldoener, aankondigt, handelen die brieven uitsluitend over Pascale, en er wordt gezegd: ‘Les cruelles lettres dont elle (Daniella) savait par coeur des phrases et | |
[pagina 698]
| |
des phrases, et qu'elle méditait avec tant de compassion’. Geen wonder dus dat de begaafde Zuster, al mijmerend, die brieven in hun geheel opzegt, op een zekeren dag dat al haar gedachten zijn ingenomen door de groote poging van Moeder Justine om Pascale te redden. Heeft nu Bazin ‘op een onverantwoordelijke wijze de samenstelling van het geheel durven verwaarloozen’?...
* * *
Aan zijn persoonsbeschrijvingen wordt verweten dat ze ‘meestal onartistiek’ zijn, en meer hebben ‘van een kurkdroog politiesignalement dan van een literair werk’. Hoe nauwkeuriger een portret op den te schilderen persoon gelijkt, des te beter het is. Vooral die overeenkomst is het criterium zijner kunstwaarde. Waar het echter geldt ons onbekende personen voor te voeren, kan een woordkunstenaar die onmogelijk juist zóo laten zien als hij die zelf waarneemt. Alleen het kenschetsende vermag hij ons te toonen, en mijn achtbare tegenstander geeft toe dat ‘Bazin het karakteristieke van zijn personen dikwijls heel goed ziet’. Nochtans omdat hij zich bij eenige scherp geziene, waarlijk kenmerkende trekken bepaalt, wordt gesproken van ‘wat achter elkaar slordige en gauw, gauw opgekrabbelde schetslijnen’. Maar door de gelaatstrekken geeft hij heel de ziel weer, en dát is juist hetgeen zijn persoonsbeschrijvingen voor goed tegen het ‘kurkdroge’ hoedt en boven het ‘politiesignalement’ tot hooge kunst verheft. Of zijn het geen prachtschilderijen, de portretten, de heele portretten, waarop uiterlijk-kenmerkend geschetst staan, met uitbeelding van 't inwendige wezen, Kanunnik Le Suet, de vijf Zusters, Abbé Monechal?
* * *
Toch zou L'Isolée, over 't algemeen, zwak psychologisch werk zijn. Ten bewijze daarvan volgende brokken ‘zoo grof onwaarschijnlijk, zoo drakerig onmogelijk’: de zeventigjarige, hartzieke Talier-Décapy die twee uren lang de stad rondrijdt, een lange lijst van personen en werken opmaakt, aan wie hij zijn fortuin wil overlaten, en zich tot dit alles op een wenk besluit, terwijl hij toch gewoonlijk besluiteloos was ‘méditant longuement une résolution, ce qui pouvait le faire passer pour irrésolu’. Zijn besluit is dra genomen, omdat een vriend hem, volgens zijn wensch, van zijn naderenden dood verwittigd heeft: een | |
[pagina 699]
| |
tijding die heel wat gewicht wierp in de weegschaal. Hij kan nog rijden, omdat hij nog rond gaat: ‘Il se promène encore’, en de priester hem daar juist verzocht uit zijn zetel op te staan en te knielen: een voorstel dat men niet tot een stervende richt. Bij het rijden zal hem zijn ‘prodigieux de hardiesse et de ténacité dans l'oeuvre commencée’ best te pas gekomen zijn. Immers heeft hij al rijdende een lange lijst met namen en cijfers aangevuld - zoo iets is gauw gedaan -, en thuis gekomen, dood van vermoeienis natuurlijk, voegt hij 's nachts, wijl in zijn zetel gezeten, wel vijf regeltjes bij zijn testament. ‘Is dat nu geen loopje nemen met uw lezers, Mijnheer Bazin? Denkt ge dat we niet begrijpen, dat ge ons maar een beetje voor den gek zit te houden? Zoudt ge nu meenen dat we zoo onnoozel zijn, dat we al die onmogelijkheden slikken?’... De grootste psychologische fout - hoe dikwijls moeten we dat nog hooren? - een fout zóó groot dat ze het heele boek bederft, ligt in het onwaarschijnlijke van Zuster Pascale's diepen val. - Zóó waarschijnlijk integendeel wordt die val voorgesteld, dat het inwonen der zwakke Pascale bij den meester-verleider Prayou hem als natuurlijk gevolg moest hebben. Vergeten wij toch die buitengewone zwakheid niet, welke Pascale in het klooster zocht te versterken en die haar, in den beginne van haar verblijf aldaar, uit Nîmes schrijven deed: ‘Ce qui est le plus faible ce n'est pas ma poitrine que je soigne, c'est le coeur qui est dedans’. Van Pascale's karakterloosheid wordt met nadruk gesproken het heele boek door, voornamelijk in het tweede hoofdstuk en in de brieven van Moeder Justine aan Daniella. Die brieven gissen de verleidingsgeschiedenis zooals zij in der waarheid zal afgeloopen zijn. Pascale zorgt dat niemand over haar waakt: ‘Personne dans la ville ne sait ce que j'ai été autrefois’ schrijft zij. Laten wij aannemen dat Moeder Justine wel de hulp van een priester zal ingeroepen hebben om haar kind te redden: bij Prayou zal zich geen priester wagen. Maar zelf afgezonderd en op grooten afstand wonende kende Justine misschien geen priester te Nîmes, of hebben ze daar ook niet begrepen wat een kostelijke parel men den zwijnen toewierp?... (Men herinnert zich dat het tot het doel van den schrijver hoorde dit onverstand aan de kaak te stellen.) Liet men nu door leeken, door de weduwe Rioul b.v., Pascale verwittigen, die goede vrouw wilde zij niet eens aanhooren (bl. 284 en 316). Om de verleiding verder mogelijk te maken, mag het nu eens minzaam dan weer schrikwekkend karakter van den verleider volstaan. Wat de heer van Berne nog aanstipt, zijn zóo kleine vlekken dat - al kon men die niet uitwisschen - zij de hooge psycho- | |
[pagina 700]
| |
logische waarde van den roman weinig zouden verminderen. Maar... Dat Moeder Justine en Zuster Daniella, die vóor het sluiten der school raad gingen vragen aan de Abbés Le Suet en Monechal zich eerst onder de avonduitspanning over haar bezoeken uitlaten, lijkt dat ook al onmogelijk wijl de Overste beval damen tot den avond gerust school zou doen en bidden? Zijn de bezoeksters wel lang vóor den avond teruggekeerd? Zou het met haar karakter strooken het leed harer medezusters te verhaasten? Wat is er verder natuurlijker dan een eerste oogenblik stilzwijgen bij offervaardige kloosterzusters die een min of meer voorziene ramp over haar voelen homen? Moeder Justine, diep ontsteld door het protest dat ze zooeven heeft uitgesproken, eenigszins geërgerd ook, omdat het uitblijven van Leonide niet toelaat dat de vijf Zusters samen de school zouden verlaten, kan onmogelijk in de tegenwoordigheid van twee vreemden gevraagd hebben: ‘Qu'est-ce que vous faisiez?’ Is men dan geen mensch meer omdat men voorzichtig en verstandig is? En deden de heiligen, die der echt-psychologische geschiedenis nooit een misstap? Om het ideaal-schoone en tevens waarheidsgetrouwe antwoord van Leonide te bewaren: ‘Ma mère, je balayais la place’ houdt Justine wel een oogenblik op ideaal-schoon, maar niet diep-menschelijk te handelen. Gaat hier iets verloren, 't is niet het psychologische... De vijf Zusters schellen aan een deur en zijn fijnoorig genoeg om van eenig ander te onderscheiden: ‘le pas d'une domestique. Celle-ci, gaat Bazin voort, était évidemment prévenue’. Is dat nu geen bijzondere reden om te gissen dat niet Madame op wacht stond, maar wel haar dienstmeid? En is voor iemand die oplet geen verschil tusschen het rokgesleep van eene dame en den gezwinden stap van een dienstmeisje? Het heeft geen zin dat Madame Borménat de Zusters aldus zou aangesproken hebben: ‘Bonjour, mes pauvres soeurs. Vous venez au vestiaire des sécularisées?’ Mevrouw wist dat genoeg. Maar wordt om een gesprek in te leiden dan nooit naar den bekenden weg gevraagd? - Het moest pijnlijk klinken. - Eén zin verder durft Mevrouw tot de edelmoedige Zusters spreken van haar martelaarschap. ‘Ten slotte nog iets onmogelijks’: de arme Pascale die op haar reddingsdag zonder eten blijft ‘van 's morgens vijf tot ongeveer een uur of acht, negen’ 's avonds. Neen, zoo laat zal het wel niet geweest zijn, want als Pascale eindelijk iets gebruikt, bereidt vrouw Prayou eerst het avondmaal; de zon roost nog en gaat - o zoo traag! - onder: ‘que l'ombre venait | |
[pagina 701]
| |
lentement! Était-ce bien l'ombre, cette cendre de la lumière du jour, qui flottait dans l'espace?’ - ‘Vers neuf heures’ leest men eerst drie bladzijden verder, nadat nog een geruime tijd verloopen is... Overigens was Pascale van zins niets meer te gebruiken bij de Prayou's, in het huis der zonde: een schoone reden voorwaar om haar lange onthouding uit te leggen. ‘En nu moet ge voor de grap eens lezen wat een tocht dat meisje nog maakt, zoodra het nacht is, zonder dat ge van eenige uitputting hoort.’ De weg van Montauri, het uiteinde der stad Nîmes, waar Pascale woonde, tot de pachthoeve, waar ze door de weduwe Rioul heengeleid wordt, schijnt wat lang, daar hij in al zijn kronkelen en wentelen is beschreven. Het veiligheidsoord ligt nochtans dichtbij de stad ‘dans la campagne prochaine’ (blz. 317), op zoo korten afstand dat de weduwe Rioul ervan terugkomen kan en niet eens laten merken dat ze afwezig geweest is. Die tocht moest niettemin Pascale uitputten? ‘Remettez-vous, madame Pascale, vous êtes blanche comme une apparition, remettez-vous’ staat op blz. 328 te lezen, en verder, blz. 332: ‘Elle n'avait que la force de l'épouvante’...
'k Meen alles weerlegd te hebben wat de heer van Berne tegen de samenstelling, de persoonsbeschrijving en de zielkunde in L'Isolée heeft ingebracht. Ware bewezen dat Bazin, na menig meesterstuk, een veel minder goeden roman de wereld had ingezonden, men zou dat zooals alle andere waarheid gereedelijk aannemen. Maar het bewijs daarvoor heeft de heer van Berne niet geleverd. Uit mijn repliek echter leide men niet af 't geen er niet in staat: dat nl. L'Isolée meer letterkundige waarde zou bezitten dan Donatienne b.v. of La Terre qui meurt; dat bij de katholieken in Holland het aandoenlijke van den inhoud de kunstwaarde van 't boek niet wat zou verhoogd hebben, gelijk dit ook in Frankrijk het geval was met den vaderlandslievenden roman Les Oberlé; dat L'Isolée ‘de moderne kunst-roman’ zou zijn ‘waarvan wij jongeren alles leeren kunnen’... Voor buitensporige bewondering zoowel als voor ‘het beslist oordeel dat L'Isolée, als geheel, zeer, zéér minderwaardig is’ blijven alleen degenen aansprakelijk die ze met hun naam onderteekenden.
Leuven, Paschen 1907. A. Taelman, S.J. |
|