Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 671]
| |
De ware Shakespeare(Vervolg)
| |
[pagina 672]
| |
Ask who lies here, but do not weepe,
He is not dead, he doth but sleepe;
This stony register is for his bones,
His fame is more perpetual than these stones,
And his own goodness with himself being gone
Shall live when eartly monument is none.
Not monumental stone preserves our fame,
Nor sky-aspiring pyramids our name:
The memory of him for whom this stands
Shall outlive marble and defacer's hands;
When all to time's consumption shall be given
Stanley for whom this stands shall stand in Heaven.’
Op Jan Combe Oordeel niet hoe hij hier leefde;
Jan Combe zal nooit vergeten worden
Zoolang de armen een geheugen hebben, want hij vergaarde geld
Om de armen zijn kinderen te maken, hij hun vader,
Als bewijs van zijn ploegen en zaaien,
Stond hen bij in hun laatsten nood. Finis - W. Shak.
How'ere he lived judge not,
John Combe shall never be forgot
While poor hath memory, for he did gather
To make the poor his issue, he their father
As record of his tilth and seedes,
Did crown him in his later needes. Finis - W. Shak.
Op Tom-a Combe, anders gezegd Dun-baardGa naar voetnoot(1). Dunne baard maar dikke beurs,
Nimmer was er een man, min bemind.
Hij is in 't graf gedaald met menige vervloeking beladen,
De duivel en hij hadden dezelfde min.
Thin in beard, and thick in purse,
Never man beloved worse;
He went to the grave with many a curse,
The Devil and he had but one nurse.
| |
[pagina 673]
| |
En zijn eigen grafschrift Goede vriend, wacht u om Jesus' wille
Het stof hier ingesloten te ontgraven.
Gezegend zij de man die deze steenen gerust laat,
En gevloekt hij die mijn gebeente vervoert.
Good friend, for Jesus sake forbeare
To digg the dust encloased heare:
Bleste be ye man that spares thes stones,
And curst be he that moves my bones.
Dat zijn alle stukjes door verschillende Shaksperevorschers ontdekt als het werk van den schouwburgbestuurder. Gij ziet het, geen enkele gedachte noch uitdrukking die niet op alle kerkhoven te lezen staat. Dat is wel eene heel onrechtstreeksche manier van bewijsvoeren; maar het ware toch niet vermetel te beweren dat de schepper van de onsterfelijke Shakespeare Plays zich nooit kon verlaagd hebben tot zulkdanige zoutelooze rijmpjes - hij die zoo uitmunt in gelegenheidstukjes - zijn werken krioelen ervan, bijna alle zuivere kunstjuweeltjes. Bij de lezing hiervan hebt gij u, naar ik hoop, eenigszins kunnen overtuigen dat die Bacon-Shakespeare Controversy juist geen bespottelijke vraag is. Rechtstreeksche bewijzen hebben wij eigenlijk niet ingebracht, noch onomstootbare nieuwe waarheden - enkele feiten uitgezonderd - blootgelegd, bij machte een beslissing af te dwingen. Maar uit die ontelbare ernstige onwaarschijnlijkheden, uit die menigvuldige gunstige omstandigheden waarvan geene zonder grond zijn, kunnen wij ook volle zekerheid verkrijgen. En daar er voor geen der beide partijen apodictische bewijzen kunnen gevonden worden in Shakspere's leven, moeten wij den kant verkiezen waar er meest waarschijnlijkheden samenkomen; dat is hier toch wel de kant der Baconianen. Dat gaat in 't vervolg nog klaarder aan den dag komen. - Daarbij, eens dat men de zaak wat onderzocht heeft ziet men hoe zelfs de kleinste bijzonderheden verdraaid zijn. Shakspere's portret bijvoorbeeld is volstrekt geïdealiseerd; in den Folio stond zijn portret met verzen erbij van Ben Jonson. Niemand kan betoonen dat die beeltenis onecht of weinig gelijkend is; Shakspere was maar sinds zeven jaar overleden, wie had durven eene valsche beeltenis onder 't oog van 't publiek | |
[pagina 674]
| |
brengen dat hem zoowel gekend had? - De Shakespearianen verwerpen het, steunend op het vers van Jonson dat er bij stond, om te beweren dat het niet gelijkend is: . . . . . . . Reader, looke
Not on his picture, but his booke.
De Baconianen integendeel vinden dat vers dubbelzinnig, en zeggen: dat was wel his (Shakspere) picture, maar niet his booke; en daarom verzocht Jonson den lezer niet op den man te denken wiens portret daar stond, maar op den schrijver van het boek, die iemand anders was. - Wat er van zij, dit is waarheid dat de Shakespearianen latere portretten ontdekt hebben, en om ondoorgrondbare redenen als meer echt aanzien als dat uit den folio. Waren 't nog de Baconianen, die zulks hielden staan, men zou 't begrijpen; zij aanzien toch heel die voorrede en uitgave van den folio als een gemaakt spel, maar de Shakespearianen, die heel dien boel aannemen voor klinkende munt, weigeren het portret! Al de andere beeltenissen zijn verondersteld Shakspere voor te stellen; geen twee er van trekken op elkaar. - Ik ben zeker dat gij, lezer, weinig of nooit het portret van Shakspere gezien hebt, daarom zullen wij het u hier onder de oogen brengen, benevens het grootste der vijf handteekeningen die bewaard zijn van Sakspere's geschrift - al de handschriften van de Shakespeare Plays zijn te loor gegaan, en daarbij betwijfel ik of we daar Shakspere's hand gingen erkennen. - De vier andere, die ook op zijn testament en op een nog bestaande notarisakt gevonden worden, zijn even duidelijk en schoon, doch wat kleinerGa naar voetnoot(1). - Dit hier komt uit zijn testament. Onnoodig het te bespreken, wat denkt ge ervan? en van het werk zes-en-dertig dramahandschriften met die hand vol te kladden? Doch daaruit willen wij geen gevolgtrekkingen maken, | |
[pagina t.o. 674]
| |
Portret van WILLIAM SHAKSPERE
zooals het stond in de folio-uitgave van 1623 | |
[pagina 675]
| |
alleen diene dit om te laten zien dat Shakspere in al wat hem betreft bijna altijd gemaakt werd op een vooraf ontworpen oorbeeld, waarop hij maar moest gelijken in alle opzichten. Wij hebben hem trachten te zetten waar hij zou moeten staan, en te teekenen naar de natuur, gelijk hij uit alle navorschingen voor onzen geest opstijgt, zonder opzettelijk de hem nadeelige omstandigheden op te zoeken; immers wij gingen vooral de meest beduidende trekken meestal voort op gegevens en opsporingen van de innigste zijner bewonderaars. | |
II. Bacon's kansen1. De oplossing? - Bacon's levenHadde er iemand gevraagd, eer men nog op twijfel en twist dacht: Wie van Shakspere's tijdgenooten was bekwaam werken voort te brengen zoo geleerd, zoo wijsgeerig, zoo geniaal, als de Shakespeare Plays? Het eenparig antwoord ware geweest: Shakespeare uitgezonderd bestond er maar een man daartoe in staat, en die was Francis Bacon. Zoo spreken de Baconianen. En indien zij aan Shakspere zijn zoolang onbetwist vaderschap ontzeiden, omdat hij noch de vereischte vorming noch de grondelooze geleerdheid bezat, om zulke wonderen te volbrengen; aan Bacon wijzen zij het toe, eerst en vooral omdat hij de eenige man was, in de gansche wereld, in staat zulke diepzinnige kunstgewrochten in 't leven te roepenGa naar voetnoot(1). Zien wij eens of die bewering tegen een ernstig onderzoek bestand is. Een korte levensschets zal ons ervan over- | |
[pagina 676]
| |
tuigen, te meer daar zijn leven veel beter dan dat van den held van Stratford gekend is. Hij werd geboren te Londen den 22n Januari 1561, dus drie jaar vóor Shakspere. Zijn vader was bewaarder van den grooten Zegel onder koningin Elisabeth; hij was een man bedeeld met schitterende hoedanigheden. Francis Bacon's moeder was de dochter van Sir Thomas Cooke, den voogd van koning Edward VI. Zij was een zeer begaafde, hooggeleerde vrouw; 't Latijn en 't Grieksch was zij ten volle meester, en kon zich met den aartsbisschop Jewell in vloeiend Grieksch onderhouden; andere talen nog was zij machtig, waaronder: 't Fransch en 't Italiaansch; zij vertaalde een boek sermoenen uit deze laatste taal in 't Engelsch; daarbij was zij een strenge Puriteinsche en in haar godsdienstigen ijver had zij een waren haat voor al wat schouwburg of tooneel aanging: in een harer brieven aan haar beide zoons, Anthony en Francis, alsdan op het wetscollege, drukt zij de hoop uit dat zij daar niet zullen ‘mum, nor mask, nor sinfully revel’ - deelnemen aan ‘mom-, noch masker-, noch zondige braspartijen.’ Zij was het die de eerste leermeester was van haar jongsten zoon, tot hij samen met zijn ouderen broeder Anthony naar het Trinity college gezonden werd. Men verhaalt dat hij, nog een kind zijnde van een tiental jaren, eens aan het hof van Koningin Elizabeth was, en daar reeds het hart won der koningin met haar te antwoorden, op de vraag hoe oud hij was: ‘Juist twee jaar jonger dan de gelukkige regeering uwer Majesteit.’ Vol behagen zou de koningin hem het hoofd gestreeld hebben en hem haren ‘kleinen Lord Keeper’ genaamd hebben. Zulke overleveringen ten minste zijn waardig van den Shakespeare onzer verbeelding! Op de Hoogeschool te Cambridge waar hij op twaalfjarigen ouderdom aankwam - hij had te huis reeds alles geleerd wat men hem leeren kon - begon hij met de volgens hem bekrompene Philosophie van Aristoteles in afkeer te nemen; en zijn kapelaan en latere levensbeschrijver, Dr. Rawley, vertelt ons dat Francis reeds in zijn schooljeugd de gedachte had opgevat, dien wijsgeer te verdringen door een nieuw wijsgeerig stelsel dat hij zelf zou ontwerpen; en dat, hoopte hij, de leer van den gehaten Aristoteles en de | |
[pagina 677]
| |
eveneens onvoldoende stelsels der anderen ver zou overtreffen. Dit weze nu een vermetel, verwaand voornemen; het denkbeeld dat wij ons over hem vormen zal er niet door verminderd worden; het zal ons enkel in de meening bevestigen dat wij hier voor een Infant-Prodigy staan. Doch laten wij hem volgen als jongeling. Zonder graad verliet hij in 1576 de Hoogeschool en keerde naar Londen terug. 't Zelfde jaar nog gingen Francis en zijn broeder Anthony naar Gray's Inn - het rechtscollege - en lieten zich inschrijven; doch Francis kreeg verlof om ingelijfd te worden in 't gevolg van den Engelschen gezant Sir Amyas Paulet, en vergezelde hem naar Parijs. Eens in Frankrijk reisde hij veel rond, in die streken vooral die aan Engeland toebehoorden (Maine, Anjou, Poitiers), zelfs schijnt hij Italië bezocht te hebben. In 1578 riep de dood van zijn vader hem schielijk terug in Engeland. Francis had juist voordien een zonderlingen droom gehad, dien hij zelf verhaalt in zijn Natural History: ‘Ik herinner mij nog dat ik, toen ik te Parijs was en mijn vader op sterven lag te Londen, twee of drie dagen vóor zijn dood, droomde (en dat heb ik aan verscheiden Engelschen verteld) dat mijn vader's huis, in den buiten gelegen, gansch beplakt was met zwart mortel.’ Dat aanzag hij als eene waarschuwing. Vergelijk daarbij Richard III, (tooneel 3, bedrijf II): By a divine instinct, men 's minds mistrust ensuing danger. Dat gevoelen, die gedachte vinden wij ook in Julius Caesar (bedrijf II, tooneel 2). Daarover handelt Bacon nog in zijn boek de Augmentis. Na zijn vader's dood bevond zich Francis zonder aanzienlijk erfgoed. Toen besloot hij zich de balie toe te wijden; diensvolgens ging hij weer in Gray's Inn leven. Daar had hij den graaf van Southampton voor medemaat; de graaf had voor voogd den oom van Bacon gehad, Lord Burleigh. Natuurlijk was de jonge rijke graaf ook in Bacon's bende, voor wie Maskerstukken en Interluden de genoeglijkste verpoozingen en uitspanningsmiddelen waren. Men ziet dat Bacon zijn moeder's waarschuwingen gewetensvol in den wind sloeg. Hij werd advokaat in 1582, maar niet vóor 1586 | |
[pagina 678]
| |
trad hij in bediening. Dan nog won hij aanvankelijk al heel weinig; zijn vader's erfdeel moest al lang verteerd zijn, want Bacon kende geen nauwe voorzienigheid, hij was eerder een verkwister. Ook staat zijn levensbeschrijver Spedding - dien wij 't meest volgen - hier verwonderd te zoeken van waar Bacon zijn onderhoud mocht halen. En dat niet alleen, maar dezelfde Spedding weet niet waarmede zich Bacon gedurende dit zestal jaren onledig hield, daar hij standvastig scheen te werken, en er nooit iets uit dat tijdstip van zijn leven aan 't licht gekomen is; aan zijn wijsgeerige, geschiedkundige en natuurkundige werken is hij maar veel later begonnen. - Zouden wij niet beter dan Spedding den aard van dat geheim werk kunnen bepalen? - Intusschen was zijn broeder Anthony aan 't reizen; na de vereffening der familiezaken bij den dood zijns vaders was hij in 1579 weer naar 't vasteland getrokken, belast met diplomatische onderhandelingen bij verschillende hoven; en hij bleef in 't buitenland rondreizen vooral in Zwitserland en in Italië tot rond 1590. En middelerwijl werd Francis Raadsman der koningin in 1588; daarna lid van 't Parliament, en dan achtereenvolgens algemeen Procureur, in 1602, Rechter van het Hof, Attorney general, in 1613, lid van het Privy Council en eindelijk, in 1617, bewaarder van den grooten Zegel en 't jaar daarna groot-Kanselier. Dus een zuiver rechterlijke loopbaan. Gedurende die jaren wrocht hij aan wijsgeerige, rechtskundige, wetenschappelijke en geschiedkundige werken. Eenige der voornaamste. Hij gaf: in 1585 Temporis partus masculus; in 1592 The power of Knowledge; in 1596 Maxims of the Law; in 1598 Essays; 1601 Caracter of Julius Caesar; in 1603 On the interpretation of nature; in 1603 Discussion on an union with Scotland; in 1603 Advancement of Learning; De principiis et Originibus; in 1607 Wisdom of the Ancients; in 1608 Redargutio Philosophiarum; in 1612 Essays; in 1608-20 Novum Organum, 1622 De Augmentis. Deze zijn eenige zijner voortbrengselen gedurende den voornaamsten tijd zijns levens. Daaruit ziet men dat hij een werkzamen geest had, dat hij zich oefende op alle gebied; van een dusdanigen man zou men verstaan dat hij de onwetendheid als een ‘Curse of God’ aanzag. | |
[pagina 679]
| |
Doch op het leven van dien wonderbaar begaafden man kleeft er toch ook een vlek. Zijn grootste weldoener was de Graaf van Essex. In zijn jeugd was Bacon op politiek gebied een aanhanger van de ‘Opposition’ aan wier hoofd Lord Essex dan stond. En Essex had al zijn invloed gebruikt om Bacon te begunstigen en hem tot het ambt van ‘Solicitor General’ te helpen. Hun betrekkingen waren zoo innig en voordeelig voor Bacon, dat Essex wel zijn politieken vader mocht genoemd worden. Aan Essex nu werd het opperbevel gegeven over een leger in Ierland; hij moest een opstand gaan onderdrukken. Hij kwam Bacon om raad vragen, die hem zei te aanvaarden. Later zou Bacon, over Essex' ware inzichten onderricht, hem dien tocht afgeraden hebben. Hoe 't zij, Essex ging, trad in onderhandelingen met de opstandelingen; keerde plotselings naar Londen terug, waar hij ook een opstand wilde verwekken, zei men. 't Ging natuurlijk niet, en Bacon rees een der eersten als aanklager van Essex op, en hielp hem ter dood veroordeelen. Wie ziet niet in, dat hij in deze zaak een schooner rol had kunnen spelen? En al schreef hij aanstonds daarna het karakter van Julius Caesar (en zeker ook het drama) waarin hij zich als Brutus wilde afschetsen, die om 't gemeenebest te redden zijn liefsten vriend, zijn vader, zou ik zeggen, vermoordt, toch moet men zeggen dat Brutus nooit met Caesar geheuld had in dubbelhartige politiek: en nooit zal die ondankbaarheid Bacon als een schoone daad aangerekend worden. Had hij wel het recht Essex, hoe laakbaar ook, op zulke bloedige wijze te straffen, hij, die zelf, bij al zijn schoone verhandelingen over alle ondeugden, en zijn zoo wijsgeerige lofspraken over deugd en rechtschapenheid, een onbegrijpelijk misdrijf beging! Immers (ik zou weliswaar, als een halve Baconiaan zoo lang niet mogen steunen op wat in Bacon af te keuren valt) Bacon werd openbaar beschuldigd zich te laten omkoopen: zijn rechtsuitspraken werden verkocht voor geld: in gansch zijn omgeving, zoo luidde het, was het knevelarij en ambtsontrouw. Verdedigers vond Bacon nergens. Streng werd hij gestraft; en hoewel hij volhield zich van geen schuld bewust te voelen, nam hij zonder tegenspraak of zelf verdediging zijne veroordeeling | |
[pagina 680]
| |
aanGa naar voetnoot(1). Al zijne goederen werden verbeurd verklaard, hij zelf veroordeeld tot een boete van 40000 pond, en in den Tower opgesloten. Welhaast echter schonk Jacob hem de vrijheid terug; de boete werd kwijtgescholden; zijn goed hem teruggeschonken, en drie jaar later vond Bacon ten volle genade, en steeg weerom in de gunst van den koning, die te veel van dien geleerde hield om hem van 't hof verwijderd te houden. Zulks bewijst toch wel eenigszins dat Bacon zoo schuldig niet was als men hem somtijds durft voorstellen. Al dien tijd had hij nimmer stilgehouden te werken; daarin alleen moest hij langen tijd zijn troost zoeken: ook dit tijdvak is bijzonder vruchtbaar. In 1623 (het jaar van de Shakespeare-folio) gaf hij opnieuw, in folio-uitgave, al zijn werken uit (formaat van de Shakespeare-uitgave, die 't zelfde jaar verscheen). Hij stierf den 9n April 1626; hij had een verkoudheid opgedaan, daar hij bezig was met het zeldzaam onderzoek te doen (gelijk in Hamlet, V, toon. 1): hoelang een lichaam kan bewaren eer de ontbinding begint. | |
Bacon's geleerdheidOm op de eigenlijke vraag weder te keeren, bezat Bacon die alomvattende geleerdheid, die zijn voorstanders hem zonder voorbehoud toekennen? Ingezien het daar de grond is, om zoo te zeggen van heel den strijd, zullen wij dit maar aanstonds onderzoeken. Dat hij een uitstekend rechtsgeleerde was bewijzen ten overvloede zijn leven en zijne loopbaan. - In zijn groot werk de Augmentis handelt hij veel over wetgeving en rechtsgeleerdheid; men beweert dat dit werk aan Napoleon van grooten dienst zou geweest zijn in 't vervaardigen van zijn wetboek. Andere werken nog, vooral Uses of the Law, Maxims | |
[pagina 681]
| |
of the Law leggen getuigenis af hoe gaarn en met welk gemak hij met de ingewikkeldste wetsvragen speelde. Hij was de grootste taalkundige van zijn tijdvak, en zijn meesterlijke Essays is een der werken die het meest bijgebracht hebben tot het vormen der Engelsche taal. Daarbij oude vormen en woorden, de verscheidene dialecten, evenals de nieuwere en klassieke taal, alles kende hij grondig, beter dan gelijk wie zijner tijdgenooten. Van hem wordt verhaald dat hij altijd den bijzonderen tongval kon aanwenden van den persoon tegen wien hij sprak, gelijk van welk deel van het Britsche rijk hij was: zoo iets ware moeilijk van een tweede te zeggen. - Woorden en vormen zal ik hier niet aanhalen, maar de woorden opnemen van Mrs Pott, die met een Engelsch geduld - in beide zinnen - die opwerping bestudeerd heeft: dat Shakespeare's en Bacon's woordenschat en eigenaardige uitdrukkingen te veel verschillen, om toe te staan dat zij maar een en denzelfden persoon uitmaken. Hier hebt gij hare woorden: ‘De al te groote eigenaardigheden en termen eigen aan het behandeld onderwerp alleen, aan den eenen kant (bij Bacon), en de al te boertige uitdrukkingen en gemeene spreuken aan den anderen kant (bij Shakespeare) weggegelaten, vindt men dat: op 200 woorden die Bacon gebruikt er drie zijn die bij Shakespeare niet te vinden zijn; en in Shakespeare zijn er nog min die niet in Bacon voorkomen.’ Den gansch uiteenloopenden aard der soorten van werken ingezien, is zulk een getal ongemeen klein. In de natuurlijke wetenschappen muntte hij ook uit; over geneeskunde, sterrekunde, plantenkunde, scheikunde en meer andere vakken heeft hij weldoordachte en geleerde verhandelingen en werken geleverd, als Natural History, Descriptio vitae et mortis, Historia ventorum, De calore et Frigore, Essays on Gardens, on Nature, on Custom, on Superstition, enz. De natuur was voor hem een onuitputtelijke bron van beschouwingen en studie: geheel zijn nieuw wijsgeerig stelsel berust op de natuur. Hij heeft immers de grondslagen gelegd tot de nieuwere wijsbegeerte, met zijn leerstelsel, op de ervaring gesteund, overal te doen doordringen. In hem zien wij dus wel den machtigen geest, die alles geleerd had, en alles kende wat alsdan voor het menschelijk verstand be- | |
[pagina 682]
| |
reikbaar was. En al die kennis en al die kundigheden heeft hij trachten de nakomelingschap over te laten in zijn Novum Organum - de vruchtbare logiek der ervaring en der gevolgtrekkingen, - dat hij wilde in de plaats stellen van het Οργανον, van 't Syllogism en de algemeene princiepen. Doch juist die groote befaamdheid als wijsgeer, en de afgetrokken onderwerpen waaraan hij zijn voornaamste werken besteed heeft, hebben den indruk nagelaten dat zulk een droge schrijver onmogelijk werken kon voortbrengen zoo vol verbeelding, leven en gevoel. Met zulkdanige meening vergenoegde zich menigeen zonder verder te denken Bacons werken te raadplegen en zich van die onmogelijkheid te overtuigen. Die valsche gedachten zouden verzwinden zoohaast zij Bacon zouden openslaan. Want hij weze wijsgeer; hij is een wijsgeer gelijk Plato er een was, gelijk de groote H. Augustinus er een was, met een dichtersziel begiftigd, met een wondere verbeelding begaafd. Meer dan eene gelijkenis heeft hij met de dichters: immers heel zijn philosophie is die eens dichters: zij is geen enkele dorre redeneering, zij is leven, natuur; zij is aanschouwelijk, gegrond op de aangeschouwde natuur, op al wat wij zien en ondervinden. Wat zijn geest eens begreep dat zag hij voor zich in beelden en in levende vormen. Macaulay zegt: ‘Het dichtersvermogen was machtig bij Bacon; doch niet, lijk zijn vernuft, zóo machtig dat het soms de plaats van zijn rede overweldigde, en den heelen mensch als een dwingeland beheerschte’. En Ch. Knight, een Shakespeariaan, sprekende over Bacon's maskerspelen: ‘Bacon wiens geest vooral een dichtergeest was, heeft een Essay gemaakt op maskerspelen en triomfspelen. Men ziet dat hij waren smaak bezat’.Ga naar voetnoot(1) Grant White zegt van Bacon dat hij is: ‘Zoet somtijds, altijd krachtig, doch droog, stug en stijf.’ Kan echter het oordeel van een Shakespeariaan opwegen tegen de meening van Shelley, zelf de liefelijkste zoetst-gestemde dichter die Engeland bezit? | |
[pagina 683]
| |
Welnu luister naar Shelley: ‘Bacon was een groot dichter, meester van een taal vol zoeten majestatischen zwier, die niet min de zinnen bevredigt als de bijna bovenmenschelijke wijsheid zijner wijsbegeerte het verstand voldoet.’ En Taine, die men niet meer dan Macaulay of Shelley van Baconianism kan verdenken, drukt in zijne Histoire de la litterature anglaise ook een andere zienswijze uit over Bacon, dan Grant White. ‘Ce qui le distingue, c'est que chez lui l'image ne fait que concentrer la méditation,... il pense par des symboles, non par des analyses; au lieu d'expliquer son idée, il la transpose, il la traduit, et la traduit entière, jusque dans ses moindres parcelles, enfermant tout dans la majesté d'une période grandiose, ou dans la brieveté d'une sentence frappante... C'est un producteur de conceptions et de sentences... Il a pensé à la manière des artistes et des poètes et parle à la façon des prophètes et des devins. “Cogitata et visa” ce titre d'un de ses livres pourrait être le titre de tous ses livres’... ‘Shakespeare et les voyants n'ont pas des condensations de pensées plus énergiques, plus expressives, qui ressemblent mieux à l'inspiration, et Bacon en a partout de semblables.’ Het verwondert ons niet te zien hoe Taine die geen woord wist van dien later opgekomen strijd, hier Bacon en Shakespeare in éen adem noemt, want ik denk dat wij allen stilaan in de meening versterkt worden dat beiden maar éen persoon uitmaakten. Is het nog noodig verder trachten te staven dat zoo er iemand moest bekwaam zijn werken te maken als de Shakespeare Plays, het Bacon was, en Bacon alleen? Om de lezers zelf te laten oordeelen zullen wij eenige korte uittreksels opnemen. In zijn meest afgetrokken en meest ernstige werken vindt men op elke bladzijde gedachten en beeldspraken een grooten dichter ten volle waardig. Gelijk hier: ‘De menschen moeten verstaan dat het alleen aan God en aan de Engelen gegeven is toeschouwers te zijn bij 't schouwtooneel van 't menschelijk leven.’ (Adv. of Learn.) Hij beschrijft de oudheden als: ‘Overblijfsels der geschiedenis die toevallig aan de schipbreuk des tijds ontsnapt zijn.’ | |
[pagina 684]
| |
En in zijn Essay on Friendship een meesterstukje, vindt men perels als deze: ‘Eene menigte is geen gezelschap, en wezens zijn maar eene uitstalling van portretten, en gesprek is maar een rinkelende cymbaal, daar waar er geen liefde is.’ En dan in zijne Sermones fideles hoor den kinderloozen vader - Bacon heeft nooit kinders gehad -: ‘De vreugden der ouders zijn verborgen, doch ook hun verdriet en hunne angst. Gene kunnen zij volstrekt in woorden niet uiten, deze willen zij niet uitbrengen. Ja de kinders verzachten den last van 't menschelijk leven, doch verzwaren ook 's menschen droefheid.’ Hier voor 't laatst een wat langer uittreksel uit zijn Advancement of Learning waar hij de gedachte ontwikkelt dat de mensch dikwijls het waar voorwerp der geleerdheid uit het oog verliest: ‘Doch de grootste aller misgrepen is, het ware doel der wetenschap te misplaatsen of slecht op te vatten. Want dikwijls hebben de menschen een zucht tot leeren en kennis gekregen die enkel steunt op natuurlijke nieuwsgierigheid of vorscherslust; somtijds is 't om hun geest met verscheidenheid en genoegen bezig te houden; somtijds om tot versiersel of befaamdheidsmiddel te verstrekken; en somtijds om hen in staat te stellen over eens anders verstand en tegenspraak te zegepralen; doch meest nog om geld te winnen en een ambt te bekomen; en zelden leeren zij om in alle oprechtheid volle rekenschap te kunnen geven over 't gebruik hunner geestesgaven tot voordeel hunner medemenschen. Alsof men in de geleerdheid een rustbed moest zoeken om er een vorschenden en rusteloozen kop te laten op sluimeren, of een terras om er den dolenden en onstandvastigen geest te laten op en neer wandelen met een verrukkend vergezicht voor hem, of een prachtigen toren voor een trotsch verstand om er op te tronen, of een schans of versterkte hoogte om te vechten en te strijden, of een winkel voor handel en winst, alsof de geest niet een onschatbaar pakhuis ware, waar alles in- en uitgevoerd wordt ter eere van den Schepper en ter verheffing van 's menschen staat.’ Zoo schreef Bacon. Hoe vindt gij, lezer, na zulke proefjes van Bacon's dichtersgeest de liefelijke woorden en benamingen welke de Shakespearianen strooien op de hoofden hunner tegenstrevers, die het niet onmogelijk dachten | |
[pagina 685]
| |
dat een man met zulke geleerdheid en zulke dichterskracht de Shakespeare Plays schreef, hoe vindt gij dit: ‘The notion that Bacon wrote the plays is not worth five minutes serious consideration by any reasonable creature’? Al die zulke gedachten aankleven zijn stompzinnigen, want alleen het scheppersrecht van Shakspere in twijfel te trekken is: ‘incredible, ineffable absurdity’ die twistvraag: ‘ridiculous epidemic’ dat gelijkt op ‘the dancing mania of the middle age’Ga naar voetnoot(1). Hier wordt nu heel het pleit geschetst: Het denkbeeld als zou Lord Bacon de Shakespeare plays geschreven hebben kan alleen gekoesterd worden door mannen die niemendal kennen van deze beide schrijvers of wier verstand geknakt is, of die hun verzet vinden in tegenstrijdigheden en zotternijen. De arme miss Delia Bacon, die eerst die vermoedens opperde, was dan zonder twijfel gek, gelijk men ze nadien bevond als men ze in een zottenhuis opsloot. Lord Palmerston, met zijne Iersche omwentelaarsgrillen, kleefde natuurlijk die stelling aan, evenals hij het denkbeeld zou verdedigd hebben dat Benjamin Disraeli het Evangelie van Sint Jan schreef. En zoo Rechter Holmes' boek niet als een wezenlijke scherts moet aangezien worden, - lijk Bisschop Whately's twijfels over geschiedenis en over 't bestaan van Napoleon, - wel, dan moet men bekennen dat hij karakter-blind is, gelijk sommige menschen kleur-blind zijn. Ik betwijfel grootelijks of men ooit voortijds een dwazer gedachte als dat Bacon de schepper zou zijn van Shakespeare's werken heeft vooruitgezet, en ik denk niet dat er ooit onzinniger zal ontstaan Bacon of Shakespeare betreffende. Het is eene zotternij zonder einde of grond’Ga naar voetnoot(2). Lord Penzance antwoordt daarop dat Grant White die ‘a reasonable creature’ schijnt te wezen, - logisch in zijn handelwijze, - het denbeeld ‘that Bacon wrote the plays’ geen ‘five minutes serious consideration’ geschonken heeft. Dat zal wel de waarheid zijn. Het is ook waar dat zulke taal het krachtigste bewijs is der Shakespearianen, dat tóch niet zal bij machte zijn onze meening aan 't wankelen te brengen. En al pleiten die | |
[pagina 686]
| |
scheldredens in het voordeel der Shakespearianen niet, wij zullen ze ook niet als bewijs tegen hen keeren. Andere bewijzen blijven er nog genoeg over. | |
3. OnthullingenUit het feit dat niets strijdt met de waarschijnlijkheid als wij Bacon met den schrijver der geleerde dramas vereenzelvigen volgt het nog niet dat hij ze zeker maken kon: een groot geleerde met machtige verbeelding begaafd vol dichterlijke gedachten maakt daarom toch nog geene verzen als Shakespeare. Dat zetten de Shakespearianen vooruit en trachten het te staven met Bacons Psalmenvertaling te vermelden die niet getuigt, volgens hen, van de ongeëvenaarde vaardigheid uit Shakespeare's verzenbouw. Afdoende kan dusdanige bevestiging niet heeten; daarbij die Psalmenvertaling is noch slecht noch gebrekkig; Spedding steunt er op om Bacon als groot dichter aan te zien. Ook moet men in acht nemen dat Psalmen vertalen moeilijk, weêrbarstig werk is: groote dichters hebben zich niet altijd met veel eer van zulke taak gekweten. Milton's vertaling is niet merkelijk beter dan Bacon's, er zijn er die deze laatste hooger schatten; en onze Vondel, hoe welgeslaagd en bewonderenswaardig zijne psalmenvertolking weze, zal er ook nooit zijn roem aan te danken hebben. Doch meer dichterlijke proeven moet Bacon gemaakt hebben, getuigenissen daarvan zijn niet moeilijk om vinden. In een gedicht van zekeren dichter Georges Withers, geschreven in 1645, wordt ons eene zitting verbeeld op den Parnassus, met Apollo op den top van den berg als voorzitter, en Bacon naast hem als kanselier van den zangberg, terwijl Spencer slechts als klerk optreedt, en Shakspere - is eenvoudige gezwoorne. In Ben Jonson's Discoveries hierboven reeds aangehaald, is een kapittel getiteld The Shakespeare Nostrati. Daar noemt Ben Jonson Shakespeare onzen stadgenoot 't is te zeggen geboortig uit Londen; doch wat grooter beteekenis heeft, 't is het volgend hoofdstuk dat heet Dominus Verulamius of Francis Bacon; en hier schrijft Jonson schier letterlijk nog eens al wat hij over Shakespeare kwam te zeggen. | |
[pagina 687]
| |
Wij kennen een dichtstukje dat aan Bacon toegeschreven is; de verzen zijn Bacon ten volle waardig. His golden locks hath Time to silver turned;
O time too swift! O swiftness never ceasing!
His youth 'gainst time and age hath ever spurned,
But spurned in vain; youth waneth by increasing
Beauty, strength, youth, are flowers, but fading seen;
Duty, faith, love are roots and ever green.
Dat is het begin. Dan heeft men nog een puntdicht, waarin het volgend tweeregelig vers staat: Who then to frail mortality shall trust,
But limms the water, or but writes in dust.
Die dat kan mag zich dichter noemen wel is waar, maar 't is toch te weinig, voor een man als Bacon, om als dichter al den vermelden roem te verdienen, of om op dien titel te steunen gelijk hij het doet in een brief aan Sir John Davies, een hofdichter; hij vraagt, hem zooveel mogelijk bij den nieuwen vorst - 't was juist na de troonbeklimming van Jacob I - aan te bevelen, en hij eindigt zijn brief aldus: ‘En wenschende dat gij goed moget wezen jegens alle verborgen dichters, blijf ik... enz.’ Dit schrijven laat dadelijk verstaan dat hij, Francis Bacon, een dier verborgen dichters - concealed poets - moet zijn, hetgeen wij gereedelijk aannemen. Nog nader bepaalt Rawley, Bacon's biograaf, den aard van die geheime gedichten. Rawley schreef eenige Elegiën in 't Latijn op Bacon, na diens dood. Op meer dan éene plaats looft en prijst hij hem niet alleen als een groot wijsgeer, maar als een groot dichter; en dat in woorden die laten veronderstellen dat Bacon veel dichtwerken moet voortgebracht hebben. Hoe anders opgehelderd lofspraken als deze: ‘Ster der letterkunde... die den levensgeest der dichtkunst ademde.’ Ofwel als hij zegt: ‘De zanggodinnen betreuren den dood van hem, die hen hunne kunst aanleerde.’ Hij gaat zoo ver dat hij hem de tiende muze noemt; hier is | |
[pagina 688]
| |
het niet mogelijk slecht te verstaan, ook niet als hij ons Bacon verkondigt als een vervaardiger van verdichtsels. En vooral klinkt het laatste als eene veropenbaring wanneer hij hem schildert: ‘Met een ernstig doel de sokken van 't blijspel aantrekkend, en het hooggehield schoeisel van den Atheenschen treurspeldichter.’Ga naar voetnoot(1) Neem nu eens al die getuigenissen samen, waarvan geen enkel als verdacht kan aanzien worden, en wij zien dat Ben Jonson, Bacon's geheimschrijver, zijn patroon voor Engeland's grootsten dichter hield; dat Bacon zichzelven voor een dichter, maar in 't geheim, uitgeeft; dat Rawley, Bacon's kapelaan, hem aanzag en hem bezingt als een tooneeldichter. Daarbij, Ben Jonson brengt opzettelijk de namen van Shakespeare en Bacon bij elkaar, spreekt over beide, met dezelfde woorden, denzelfden lof uit.. Nog eene bladzijde om dit laatste te bewijzen. Jonson was langen tijd Shakspere's tegenkanter; toen hij Bacon's geheimschrijver geworden was, werd hij Shakspere's vriend: hij is de eenige groote man, die met den schouwburg-bestuurder in betrekking gekomen is. Bacon zelf maakt nergens gewag van den Stratfordschen Shakspere, men zou bijna denken dat hij hem niet gekend heeft. Doch Ben Jonson kende hem wel, en kende evengoed Bacon, en als geheimschrijver van den laatste was hij op de hoogte van al zijn zaken. Zoo dus Bacon, als wij zullen aannemen, de Shakespeare Plays gemaakt heeft, moest niemand beter dan Jonson de eigenlijke waarde van Shakspere en van Shakespeare of Bacon kennen. Welnu diezelfde Ben Jonson heeft in een lijst de namen opgenoemd van al zijne tijdgenooten in wie al de scheppingskracht en al de geestvermogens van zijn tijdstip vereenigd zijn, namelijk: Moore, Wyatt, Surrey, Challoner, Smith, Eliot, B. Gardiner, Sir Nicholas Bacon, Sir Philip Sidney, Hooker, Essex, Raleigh, Savile, Sandys, Egerton en eindelijk Bacon; het wonderbaarste van al is dat Shakspere niet eens genoemd wordt. En dat kan onmogelijk uitgelegd worden, zoo hij Shakspere als den waren schrijver der drama's aanzag, want wij hebben gezien welke | |
[pagina 689]
| |
waarde hij hechtte aan die meesterstukken; zijn eigen woorden luiden aldus: ‘Uw scheppingen vermogen gansch alleen U tegenover al de vernuften te stellen die het onbeschaamde Griekenland of 't trotsche Roma heeft voortgebracht.’ Dusdanig genie als het hier bezongene ging toch wel in die reeks vernuften prijken, die juist niet allen afzonderlijk zouden opwegen tegen al wat Griekenland of Rome heeft voortgebracht. - Men herinnert zich nog wel dat Ben Jonson den acteur van Stratford zelf eens toesprekend (niet dubbelzinnig ditmaal) hem een poor poet-ape schold. Dat is toch wel een bewijs dat hij Bacon bedoelde toen hij dat lofgedicht (inleiding tot den Folio) op den schrijver der groote stukken zong. Want later na Bacon's dood komt in zijne rede over Bacon 't volgende voor: ‘Dat hij alle versmaten volmaakt had en werken vervaardigt in onze taal, die hem zoo hoog, ja hooger plaatsten dan de zonen van 't onbeschaamde Griekenland of 't fiere Roma.’ Die beide lofreden wil ik u in 't oorspronkelijke onder de oogen brengen: de gelijkenis in woord en gedachte is onmiskenbaar:
Van ‘Shakespeare’ ‘When thy socks were on,
Leave thee alone, for the comparyson
Of all that insolent Greece or haughty Rome
Sent forth, or since did from their ashes come.’
Van Bacon ‘he that hath filled up all numbers and performed that in our tongue which may be compared or preferred either to insolent Greece or haughty Rome.’ 't Is toch wel klaar dat Bacon hier zoo hoog boven al de Roomsche en Grieksche vernuften geplaatst wordt als dichter; er staat ‘filled up all numbers’. Is het niet meer dan waarschijnlijk dat die verzen op Shakespeare Bacon bedoelden eerder dan den ‘poor poet-ape’? Wij geven hier nog een versje uit den Folio, het staat in 't dichtje op Shakspere's portret gemaakt; versje dat zonderling overeenkomt wat de gedachte betreft met een | |
[pagina 690]
| |
latijnsch motto dat een kleine beeltenis van Bacon, op zeventienjarigen ouderdom, siert. Het motto: ‘Si tabula daretur digna animam mallem.’ En 't versje: ‘Oh, could he but have drawn his wit
As well in brass, as he hath hit
His face.’
Dat laat ik aan uwe overweging over. Altijd, altijd diezelfde lofspraak voor de twee; brengt ons dat niet het vers uit de klucht der vergissingen in 't geheugen: One face, one voice, one habit and two persons. Maar 't is enkel om ons het tegenovergestelde te laten verstaan. Wat zoudt gij nu wel denken over het reeds aangehaalde: Reader looke
Not on his picture but his booke?
Waarom naar 't portret zien dat bedriegt, dat valsch is? Het boek moeten wij bestudeeren, dat zal den waren meester verraden.Ga naar voetnoot(1) En nu komen wij aan Bacons persoonlijke onthullingen. Buiten Ben Jonson, zijn geheimschrijver, en Rawley, zijn kaplaan, had Bacon nog een vriend die meer nog dan de vorige in al zijne geheimen ingewijd was. Die boezemvriend aan wien Bacon de gewoonte had al zijne werken te zenden om ze aan zijn oordeel te onderwerpen, was Tobie Matthew, de zoon van den protestantschen aartsbisschop van York. Tobie Matthew bekeerde zich tot den roomsch-katholieken godsdienst, werd priester gewijd te Rome in 1614, doch bleef altijd zijn leven lang Bacon's voornaamste vriend. De groote staatsman en wijsgeer noemde dien vriend zijn ‘Inquisitor’ en zond hem, telkenmale hij iets nieuws had uitgegeven, een exemplaar van het werk. De brieven die zij naar malkaar schreven zijn bijna alle zonder datum, zoodat men maar moeilijk met stiptheid bepalen kan rond welken tijd zij geschreven zijn. | |
[pagina 691]
| |
In een dezer brieven zegt Bacon dat Matthew moet: ‘wel zorgen voor de schriften die ik aan uw oordeel heb onderworpen, opdat niemand ze te zien krijge’. In die brieven worden ook dikwijls niet verstaanbare toespelingen gemaakt en onduidelijke woorden en uitdrukkingen gebruikt; Bacon spreekt van ‘andere werken’ of ‘uitspanningswerken’; ook dikwijls ‘de werken van den alphabet’. En bij de Baconianen is het algemeen aangenomen dat die heimelijke gewrochten de Shakespeare Plays waren. Ter staving halen zij eene onduidelijke plaats aan uit Tobie Matthew's brieven die luidt als volgt: ‘Ik ga u niet beloven u gewicht voor gewicht, maar maat voor maat - Measure for measure - weder te zenden, en ik moet u eerst zeggen, dat gij geen andere prullen van mij moet verwachten dan opgeblazen taal en bombast, en andere zulke ware, want ik ga geen kostelijker woorden wagen, en nog veel min zulke die verboden zijn’. Als men weet dat Measure for Measure de titel is van een stuk van Shakespeare, en dat Bacon zijne verhouding met zulk werk verborgen hield, en zijn vriend opgelegd had nergens over die zaken op verstaanbare wijze te spreken of te schrijven, wordt dat brokstuk uit dien brief duidelijk; anders is het een onbegrijpelijke en gedachtelooze boel. En Bacon schreef in een brief aan Matthew: ‘Wanneer gij hier waart hoordet gij liever Julius Caesar dan koningin Elizabeth prijzen en bespreken’. Wat zegt u dat, lezer? Dat moet gezeid zijn met het oog op het stuk, zou ik denken. En nu het beteekenisvolste van al die bedekte bekentenissen. Matthew schreef in een brief - de eenige die geteekend is - van rond April 1623. ‘Ik heb uw groot en edel geschenk en gunstbetoon van den 9n April ontvangen, en kan alleen de nederigste dankuitingen terugsturen voor die goedheid die uw heerschap zich gewaardigt te bewijzen aan den armsten en den onwaardigsten zijner dienaars enz... | |
[pagina 692]
| |
Alle uitleg is overbodig nietwaar? - Het staat daar nu klaar: het grootste genie, volgens Matthew, van Engeland en van 't vasteland is Bacon; en, merk wel, niet Bacon de wijsgeer, niet Bacon de staatkundige, maar Bacon die onder een anderen naam bekend staat - natuurlijk Shakespeare -. Dat schoone geschenk nu dat hij den 9n April 1623 ontving was, meent men, een exemplaar van de Folio-uitgave van Shakespeare's werken. Immers in '23 waren er vóór April nog geen werken verschenen van Bacon, tenzij de Folio-uitgave van de Shakespeare Plays die heel in 't begin van 't jaar uitkwam. Aldus opgehelderd is dat postscriptum zonneklaar; anders hoe daar een zin in gekregen? Nog andere uittreksels uit die brieven zijn opmerkenswaardig om de versluierde toespelingen die krioelen door heel de briefwisseling Bacon-Matthew. Van rond de jaren 1605-1609 zijn deze: ‘Mijne Instauratio behoud ik voor een naast onderhoud: het blijft niet rusten. Deze werken van den Alphabet zijn, naar ik meen, min geschikt voor u waar gij u nu bevindt, dan zij waren als gij te Parijs waart; daarom begreep ik wel dat gij mij een slag van zwijgend tegenbevel gezonden hadt tegen uw eerst verzoek. Doch in acht nemende dat eenige van uw vrienden er hier bleven op aandringen, zend ik ze toch; en wat mij betreft, ik hecht er meer belang aan dat gij ze leest dan dat gij ze aan anderen openbaart’. En elders: ‘Ik heb u eenige copieën van mijn boek the Advancement of Learning dat gij mij gevraagd hadt, toegezonden, en daarbij een klein uitspanningswerk dat gij mij niet gevraagd hebt’. Wat zouden die woorden wel kunnen beteekenen De werken van den Alphabeth en uitspanningswerk? - Is niet de beste, ja de eenig aanneembare oplossing van die raadselachtige mededeelingen de meening der Baconianen? Wij komen er altijd op terug, altijd dezelfde gedachte die zich opdringt. Eenige woorden meer zouden wij kunnen zeggen over Bacon's kunstrechter. Wij vinden hem in de brieven van Bacon's vrienden en kennissen, die om die innige vriendschap en overmatige gemeenzaamheid met een Roomschen priester verwonderd waren. | |
[pagina 693]
| |
‘Gedurende den korten tijd dat hij over was, was hij gedurig bij Bacon’ zegt M. Smith. En Bacon noemde Matthew in een brief aan Collington ‘een zoo trouwe vriend als gij of ik er nauwelijks een bezitten.’ Een ander vertrouwde van Bacon schrijft: ‘Hij betrouwt zich zeker op Lord Keeper's gunst die tot nog toe inderdaad zeer groot is, als het maar zoo voort gaat; hij herbergt hem in 't York paleis, en voert hem mede aanstaande week, naar zijn huis te Gorhambury.’ Zijn vertrouwen en zijne vriendschap had Bacon ook niet misplaatst, dat bewijst de levenslange genegenheid die hij Matthew toedroeg; en als kunstrechter zelf moest die priester-diplomaat groote bekwaamheid bezitten; hij wordt ons door Bacon's levensbeschrijver afgeschetst als een man die ‘den naam had een universeel vernuft te zijn, een man met veel talenten’. En Matthew koesterde voor Bacon ware bewondering en vereering. Hoor hem: ‘Hij (Bacon) was een man met onvergelijkelijke geestesbegaafdheden; met een scherp en fijn opvattingsgevoel; een trouw en machtig geheugen; eene vinding onuitputtelijk en immer opborrelend; met een grondeloos-diep en sterk verstand voor zooveel het verstand aangaat; hij was een man zoo verbazend geleerd in alle verschillende wetenschappen, begaafd met zoo wonder gemak om dit alles met juistheid uit te drukken, en dan nog in een zoo sierlijke kernige vorm vol verscheidenheid en overvloed, maar die toch een zoo keurige en verrukkende keus van woorden wist aan te wenden vol beeldspraken en toespelingen, gelijk er de wereld misschien nimmer een zag sinds zij wereld is.’ Zulk getuigenis afgelegd, door een vriend weliswaar, maar tevens een talentvol man en geacht criticus, zou alleen doen nadenken. Voor zulken uitbundigen lof moest hij goede redenen hebben. - Wij twijfelen er niet aan. Als men nu bij dien berg waarschijnlijkheden en vermoedens nog de kleine bijzonderheden voegt uit Bacon's leven: de haat zijner moeder tegen al wat tooneel betrof, Bacon's neiging voor tooneelkunde, zijne maskerspelen en interluden bewijzen dat; zijn gedachten over den roep van | |
[pagina 694]
| |
het tooneelGa naar voetnoot(1); het feit dat men na zijn dood in zijn papieren het plan vond van een schouwburg, wie zou er nog durven de Baconiaansche zienswijze als ongegrond bestempelen. Ge zult het mij dus niet ten kwade duiden dat ik voortaan de zaak als opgelost beschouwen zal.
(Wordt vervolgd.) J.F. Van Olmhof. |
|