Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 570]
| |
BijbelkroniekII. Oud TestamentGa naar voetnoot(1)1. Bijzondere Inleiding tot de boeken van het O.T.'t Is mij een waar genoegen eene goede en grondige Inleiding tot de boeken van het O.T. van een katholieken schrijver te mogen aanbevelen. Zulke werken zijn ongelukkiglijk zoo zeldzaam. De Inleiding waarvan ik spreek, is geschreven door Dr F.E. Gigot, leeraar te Dunwoodie, in 't Seminarie van 't aartsbisdom New-York, en heeft als titel: Special Introduction to the Study of the Old Testament. Part I: The historical Books. Part II: Didactic Books and Prophetical WritingsGa naar voetnoot(2). Om in korte woorden een juist denkbeeld te geven van dit werk, schijnt het mij best door een voorbeeld te toonen welke zoo al de voornaamste vragen zijn die behooren tot de bijzondere inleiding tot de H. Schrift, volgens welke methode Dr Gigot ze stelt en oplost, en van welke school schrijver is. Het klein boek Tobias kan als voorbeeld dienen. Eerst is er sprake van den inhoud, de verdeeling en het doelwit van dit boek. Over die vragen is men nagenoeg eenstemmig en juist daarom worden zij zeer bondig besproken. Verder wordt gehandeld over de grondtaal van dit boek, zijn ontstaan, namelijk wanneer, waar, en door wie het geschreven is: vragen die zeer duister zijn en met zekerheid niet kunnen opgelost worden, en daarom, in een leerboek voor Seminaries, te recht niet al te breedvoerig worden onderzocht. Eindelijk wordt het hedendaags zooveel betwiste vraagstuk over Tobias behandeld, of het een werk is dat geschiedenis verhaalt, ofwel een boek dat alleenlijk eene zedelijke strekking heeft. Dr. Gigot geeft eerst de bijzonderste redenen ten | |
[pagina 571]
| |
voordeele der geschiedkundige waarde van dit werk; die redenen worden daarna gewikt en gewogen, en men hoort, om te eindigen, de bewijzen voorgebracht om het boek aan te zien als een zedelijken roman, met min of meer historischen grond. En die bewijsvoering eindigt zoo dat men de meening des schrijvers niet duidelijk te lezen krijgt: ‘ofschoon het boek zeker waar en goddelijk blijft, om 't even of het alleen geschiedenis bevat, of louter parabels, of nog mengelwerk van beide is; toch is het even zeker dat de katholieken niet gauw zullen aannemen, dat het boek Tobias niet meer hoeft gerekend te worden onder de geschiedkundige schriften van het O.T.’. Bij Gigot vindt men dus al de bijzonderste vragen over het ontstaan en de strekking van elk boek van 't Oud Verbond goed gesteld en meestal wel opgelost. Bij de moeilijkste vragen waarover men nu veel twist, krijgt men wat voor en tegen de bijzonderste meeningen is, maar dan zelden het bepaald oordeel des schrijvers, die toch klaar toont dat hij naar de nieuwe gedachten in Bijbelstudie overhelt. Voor iemand die een elementair bijbelonderwijs genoten heeft, of ook als handboek in een Seminarie, kan de inleiding van Prof. Gigot niet genoeg aangeprezen worden. In Duitschland is pas verschenen eene Inleiding tot het O.T. (Geschichte der althebräischen Literatur) van den Protestantschen Leeraar K. BuddeGa naar voetnoot(1) in Marburg, met eenen aanhang over Apokryphen (onze deuterokanonieke boeken) und Pseudepigraphen (onze apocriefe boeken): in Zwitserland, een groote Fransche Inleiding van Prof. L. GautierGa naar voetnoot(2). Deze laatste ook is Protestant.
Een belangrijk vraagstuk van Inleiding tot het O.T. dat heden bijzonder druk besproken wordt, is - men vergeve die vreemde woordkoppeling - het auteurschap van den Pentateuch. Gelijk iedereen weet, zijn er veel katholieke geleerden die, in hunne schriften en in hunne lessen, beweerden dat de Pentateuch (of, gelijk men gemeenlijk zegt, met het boek Jozue er bij, de Hexateuch) uit vier of vijf groote bronnen, verscheidene eeuwen na Mozes samengesteld werd, dat Mozes zelf geen enkele dier bronnen geschreven had, maar alleenlijk aan de Hebreërs eene wetgeving van eenen godsdienst gegeven had, die in de oudste bronnen van den Hexateuch trouw worden wedergegeven, en in de jongere bronnen tamelijk breed ontwikkeld zijn. Met zeker recht nochtans zegden de Joden dat de Pentateuch Mozes' werk was, omdat de bijzonderste instellingen en leeringen, 't zij rechtstreeks, 't zij onrechtstreeks, van Mozes kwamen. | |
[pagina 572]
| |
Nu, de Bijbelcommissie door Leo XIII ingesteld, heeft op 27 Juni 1906 eene reeks antwoorden, door Pius X goedgekeurd, in 't licht gegeven nopens het ontstaan van den Pentateuch. Dietsche Warande en Belfort heeft die antwoorden, in 't Vlaamsch vertaald, overgedrukt (zie jaargang 1906, II, bl. 192-193). Volgens deze antwoorden schijnt de zienswijze van zekere Katholieken boven uiteengezet, niet gewettigd (Antwoord 1); aan den anderen kant verstaat men het auteurschap van Mozes niet al te letterlijk (Antwoord 2 tot 4). Natuurlijk hebben deze antwoorden bij de Katholieken veel ophef gemaakt en menige bespreking uitgelokt. Ook moet hier ternauwernood bijgevoegd worden, dat die mededeelingen der Bijbelcommissie op verschillende wijze begrepen en onthaald zijn. En 't is eene moeilijke taak voor een kroniekschrijver, over zulk brandend vraagstuk juist in te lichten. Wij zullen althans ons beperken met hier de belangrijkste meeningen voor te stellen, die over den zin en de verplichting dier antwoorden onder de Katholieken verdedigd zijn, zonder ons eigen oordeel uit te drukken. Veruit het grootste werk, aan dit onderwerp gewijd, is het pas verschenen boek van een raadslid der Bijbelcommissie, E. Mangenot, leeraar van H. Schrift aan het Katholiek Instituut te Parijs (L'authencité mosaïque du Pentateuque Paris, Letouzey, 1907. Fr. 3.50) Prof. Mangenot zet breedvoerig uiteen heel de geschiedenis van den strijd over den schrijver van den Pentateuch, en deelt onpartijdig mede de opwerpingen die tegen de traditioneele stelling worden ingevoerd (bl. 15-201). Heel kort worden daarna de bewijzen geleverd die Mangenot aanziet als afdoende voor den mozaïschen oorsprong des Pentateuchs (bl. 203-245), en nog veel korter de antwoorden op de opwerpingen der kritieken (bl. 246-265). Dit laatste deel is volstrekt onbevredigend, en bij het lezen van dit hoofdstuk denkt men noodzakelijk op die oude waarheid, dat het gevaarlijk is opwerpingen aan te geven in 't breed en in 't lang, die men op een loopje beantwoordt. Eindelijk onderzoekt de schrijver welke zekerheid de traditioneele meening van den mozaïschen oorsprong des Pentateuchs toekomt, en of het loochenen dezer meening geene nota theologica meebrengt. Hij besluit zoo: ‘Bien que la thèse traditionnelle puisse être dite théologiquement certaine, la Commission ne l'a pas déclaré. Mais puisqu'elle la déclare fondée sur l'Ecriture et sur la tradition, elle reconnait qu'elle appartient en quelque manière à la doctrine chrétienne. Le théologien catholique est donc en droit de conclure que ce serait une témérité de la nier. A tout le moins, sa négation heurterait de front une doctrine théologique... et elle serait encore une témérité’ (bl. 209-210). | |
[pagina 573]
| |
Verder wordt, volgens antwoord 2-4, uitgelegd hoe streng de mozaïsche oorsprong door de Katholieken dient aangenomen: men mag vóór-mozaïsche bronnen aannemen, tekstfouten van afschrijvers, ook hier en daar eenige later bijgevoegde kleinere deelen; zelfs mag men beweren dat Mozes verscheidene secretarissen had wier werk, natuurlijk verschillend van stijl en woordenkeus, hij goedkeurend overnam. 't Werk der katholieke kritieken ware, volgens Mangenot, op te speuren waar zulks in den Pentateuch voorkomt. Eene instemmende lange recensie van dit werk vindt men in Etudes van 20 Februari 1907, door P. Brucker S.J. Niet juist in dien zin oordeelt Dr N. Peters, katholieke leeraar te Paderborn, in zijn nuttig boekje: Papst Pius X und das Bibelstudium, Paderborn, Schöningh, 1906. M. 1. Wij vertalen de bijzonderste aanmerkingen die Dr Peters (bl. 72-73) over het eerste antwoord der Bijbelcommissie aanstipt. ‘'t Stellen dezer vraag is wel in acht te nemen. Zij is immers zoo gesteld dat het antwoord geen oordeel bevat over de objektieve waarheid dezer stelling, dat de Pentateuch niet Mozes als auteur zou hebben, maar ten grootsten deele, uit bronnen na Mozes geschreven, zou samengesteld zijn. Dit alleen wordt gevraagd en ontkennend beantwoord, namelijk, of de bewijzen, door de critici bijeengebracht, recht geven de (traditioneele) stelling te loochenenGa naar voetnoot(1). Zoo wordt de meening die het ontstaan van den Pentateuch ten grootsten deele na Mozes plaatst, als objectief waar noch erkend, noch geloochend. Men antwoordt alleenlijk dat de redenen, tot nu toe voor zulke stelling aangebracht, het recht niet geven... deze meening te verdedigen. De wetenschappelijke strijd over ontstaan en geschiedenis van den Pentateuch is alzoo voor Katholieke geleerden door dit antwoord geenszins geeindigd. Veeleer is 't hun plicht, in de toekomst, door onverpoosde studie... mede te werken tot de eindoplossing. Het antwoord der Bijbelcommissie geeft geen vooroordeel aangaande de bepaalde oplossing van dit vraagstuk, maar laat de mogelijkheid open dat de kritiek eens zulke dwingende bewijzen levere dat.... men zal mogen beweren dat de Pentateuch niet van Mozes als auteur komt, maar voor 't meest uit na-mozaïsche bronnen samengesteld is.’ 't Geen volgt is ook lezenswaard, maar deze aanhaling is al lang genoeg. Men ziet, er is hier een wezenlijk groot verschil van opvatting tusschen Prof. Mangenot en Prof. Peters. Volgens dezen laatste zou de Pentateuchvraag eene gansch vrije vraag zijn. De Bijbelcommissie zou alleenlijk verklaard hebben dat de traditioneele bewijzen de sterkste zijn. Deze uitlegging dient voorzeker in aanmerking genomen. Men brengt er evenwel tegen in | |
[pagina 574]
| |
dat zij niet genoeg rekening houdt met de formuul der vragen 24: utrum permitti... concedi... admitti possit. Anderen vinden het zeer twijfelachtig - mij schijnt het ook zoo - of de kritiek nog sterkere bewijzen zal vinden tegen den mozaïschen oorsprong des Pentateuchs, dan deze die nu overal te lezen zijn. Doch, wie weet?... Evenals Dr Peters oordeelt de bekende Fransche Jezuiet A. Condamin in eene schoone Bijbelkroniek over de Pentateuchvraag der Revue pratique d' Apologétique, begonnen in het nummer van 1ste Januari laatst, maar tot nu toe nog niet voortgezet. Vrijheer von Hügel, een Engelsche katholiek, is kwaad: de Bijbelcommissie heeft mis geoordeeld, en hij hoopt dat de Kerk zal weerkomen op dit overhaastig antwoord, zoo schrijft hij aan zijnen vriend, den protestanschen Professor C. Briggs, die hem eenen brief gestuurd had nopens de antwoorden der Bijbelcommissie. De twee brieven zijn uitgegeven onder titel: The papal Commission and the Pentateuch by the Rev. C.A. Briggs and baron F. von Hügel (London, Longmans, 1906. Prijs 2.6 shil.) 't Werkje is reeds in 't Fransch vertaald. De tijd zal leeren welk dezer drie oordeelen juist is. Intusschen spotten de Protestanten en Rationalisten met de antwoorden der Bijbelcommissie, ze loochenen hare bevoegdheid uit wetenschappelijk oogpunt, en - volgens oude gewoonte - zijn er al eenige die zeggen dat die antwoorden, door den Paus goedgekeurd, geloofspunten zijn voor de Katholieken. Onze tegenstrevers zijn immers zoo onwetend in zake van Kanoniek Recht en Godgeleerdheid. De antwoorden der Bijbelcommissie zijn door den Paus goedgekeurd in forma communi, zulke goedkeuring verandert de natuur niet der besluitselen. Deze blijven dus besluitselen eener Commissie die zelfs geene Roomsche Congregatie is. Het zijn geene uitspraken van den Paus: van onfeilbaarheid kan er dus hier geen sprake zijn. | |
2. Commentaren.Over bijbelexegese mogen wij kort zijn ditmaal: weinig nieuwe commentaren verschenen in deze laatste tijden, ook weinige goede vulgarisatie bij ons. Meldenswaard zijn twee commentaren op de Psalmen: de eene van voornoemden prof. C.A. Briggs en zijne dochter E.G. Briggs, in twee lijvige boekdeelen: A critical and exegetical commentary on the Book of Psalms. Edinburgh, Clark, 1906 en 1907Ga naar voetnoot(1) de andere van de Duitsche Jezuieten J.K. Zenner en H. Wiesmann, ook in twee deelen - waarvan het tweede nog niet | |
[pagina 575]
| |
verschenen is. - Die Psalmen nach dem Urtext. I. Teil. Uebersetzung und Erkläung, Münster, Aschendorf, 1906. M. 6. Naden dood van P. Zenner is zijn werk herzien en voltooid door P. Wiesmann die eigenlijk de uitgever ervan is. Beide werken, hoewel zeer verschillend van opvatting, methode, en strekking, hebben de noodige vereischten tot een wetenschappelijk commentaar. Ze geven eene vertaling volgens den grondtekst, verbeterd, waar 't noodig en mogelijk is, door de oude overzettingen, door middel der metriek, soms ook (eer te veel) door conjectuur; ze houden rekening met vers en stroof; aanteekeningen en ophelderingen over tekstkritiek, oudheidkunde, theologie enz. zijn er in te vinden. Over bijzonderheden kunnen wij hier niet spreken. De commentaar van Briggs heeft meer philologische waarde ingezien de uitstekende taalkennis van den schrijver. Pater Zenner wilde vooral door een goede vertaling den letterlijken zin en de dichterlijke schoonheid der Psalmen doen uitkomen. En hij is er waarlijk in geslaagd. Spijtig dat hier plaats ontbreekt om dit eens te toonen. Psalmen 41 en 42 die één gedicht uitmaken van drie strofen, met telkens herhaald refrein, ware een alleberst voorbeeld. 't Is een prachtig klaaglied van een banneling, waarschijnlijk een priester of leviet, die verre van den tempel zijn wee uitboezemt, maar vol betrouwen hoopt op God's rechtvaardigheid. Het is genoeg dit gedicht eens te lezen in eene goede vertaling om er dadelijk den zin en de schoonheid van te vatten. Wij moeten hier nog bijvoegen dat het werk van Briggs deel maakt van het groot Anglikaansch Commentaar: the international critical Commentary on the holy Scriptures of the Old and New Testament, waar Briggs met Driver en Plummer aan 't hoofd van is. Over de Messianische Psalmen verschijnen sedert 1905 in het Hollandsch tijdschrift de Katholiek niet onverdienstelijke studiën van P. van Etten. Men kan ze vergelijken met de artikelen over het zelfde onderwerp door P. Lagrange in Revue Biblique van het jaar 1905. Melden wij nog het belangrijk en schoon artikel door P. Lagrange over Pascal et les Prophéties messianiques (in Revue biblique van October 1905) d.i. de apologetische waarde der Prophetieën. | |
3. Geschiedenis van Israël en Theologie van het O.T.De katholieken hebben tot nu toe nog geene algemeene kritische werken over de Geschiedenis van het volk van Israël noch over de Theologie van het Oud Verbond. In zekeren zin | |
[pagina 576]
| |
is dit te betreuren; toch moet men ook bekennen dat de protestantsche werken over deze moeilijke vragen te haastig opgesteld zijn. Zeker, het ware te wenschen dat een veteraan der katholieke Bijbelkritiek een algemeen werk schreef over Israël's geschiedenis, of over de Theologie van 't O.T. Wellicht moeten wij daar nog lang op wachten! Jonge krachten kunnen hier alleenlijk goeden voorarbeid leveren, monographieën over bijzondere punten. En, Goddank, dit beginnen de Duitsche Katholieken te verstaan. In Biblische Studiën is al meer dan eene geschiedkundige monographie uitgegeven over het O.T. Laatst nog in dezelfde verzameling verscheen er eene studie over Ezechias und Senacherib (Freiburg, Herder, 1907. M. 3.20) door M.Th. Breme, eene Ursulien. Eene kloosterzuster die Bijbelkritiek, en goede, oefent! En zeggen dat, in Duitschland, zulk feit niet eenig is. 't Is daar de vrucht van degelijke Fortbildungskursen die voor het onderwijzerspersoneel bestaan. Over Theologie van het Oud Verbond vind ik bij de Katholieken weinig of niets dat meldenswaard is. Vgl. de kroniek over Bijbeltheologie in het Januarinummer van Revue des Sciences philosophiques et théologiques van P. Lemonnyer. | |
4. Apocriefe boeken van het O.T.Zoo noemt men, bij de katholieken, boeken die tot den kanon van het O.T. niet behooren, maar die door hunne schrijvers onder den naam gesteld van groote mannen van 't O.T., patriarken, koningen, profeten, enz. een zekeren invloed uitgeoefend hebben. 't Spreekt van zelf dat zulke boeken, door Joden geschreven in de laatste eeuwen vóór Jezus, eenige in de eerste eeuw onzer tijdrekening, veel kunnen bijdragen tot de kennis der H. Schriftuur. Het is dus eene zeer verdienstelijke taak voor F. Martin, leeraar van Semitische talen aan het katholiek Instituut van Parijs, de Apocriefe Boeken van het O.T. en ook nog andere oude werken nuttig voor bijbelstudie, in kritische vertaling uit te geven in eene verzameling: Documents pour l'étude de la Bible. Een (het eerste) apocrief boek is onlangs verschenen. F. Martin, Le livre d'Hénoch, Paris, Letouzey, 1906. Fr. 7.50. Het is een werk van groote wetenschappelijke waarde, dat in de geleerde wereld wel onthaald wordt, en aan vakmannen menigen dienst bewijzen zal.
H. Coppieters. |
|