Dilexi Decorem
In welken tempel zal ik nederknielen?
Hélène Swarth.
Domine, dilexi decorem domus tuae!
Ps. XXV. v. 8.
Beurt gij mijn ziele naar omhoog, o ranke kerkezuilen!
Naar boven wil ze een korte wijl gaan vluchten en gaan schuilen,
op gouden vleugels van gebed den hemel binnengaan,
en rusten, van haar slavenband een stondeken ontdaan.
Doet gij me bidden, bogen, die 'k aan 't volgen metter ooge
malkander naar- en naadren zie, en reiken naar omhooge
lijk saamgevouwen handen, in een roerend smeekgebaar!
Ik vouw, o God, voor U geknield, mijn handen U te gaar.
O heilgenbeelden, bidt met mij, die staat van alle zijden
in steen gekapt, en grijs alrêe van overoude tijden;
in 't glas gebrand, en fonklend van het gulden zonnelicht.
Met hen, o God, gedoog mij voor uw heilig aangezicht!
Een vlucht van zoete tonen ruischt aldoor de kerkgewelven
uit zilvren monden, en mijn hart ontvoeren ze aan mij zelven,
en zwellend steeds, en voller door de lucht ze zweven gaan,
en bruisend nu, van rechts en links, op vout en wanden slaan.
Een belle galmt, en pralend komt van uit halfduistre bogen
een priesterstoet, in wit en goud, lijk englen aangetogen,
alzoo 'k er zag, betoovrend schoon, geteekend en gemaald,
op oude taaflen, waar een beeld des Hemels in weerstraalt.
Nu gaat een zang op, eeuwenoud en altijd nieuw gebleven,
van stemmen, die al biddend in de steenen ruimte beven,
die biddend smeeken, roerend en eenvoudig, keer op keer:
‘Ontferm U, Christus! - Kyrie! - Ontferm U onzer, Heer!’
| |
Vol geuren hangt de schoone kerk, van zilvren wierookdampen
die walmen rond den autaar, en de wassen autaarlampen
hun dansend licht omhullen met een fijne nevelkroon.
Is dat de lucht die wasemt om Gods hoogen hemeltroon?
Gaat voort, gaat voort, en eindigt niet, o zuiver-zaalge stonden!
Laat voort gebed en handgebaar den nood der harten konden.
Zing voort, o zang, en wind om mij uw streelend woordgewaad
waar, weenend stil van liefde, zich mijn ziel in kleeden laat!
O spoed u niet ten einde! Laat mijn weelde al hooger stijgen!
Laat straks het smeltend speelgeruisch en alle stemmen zwijgen,
als rijzend in de witte hand de witte Hostie straalt
en God in blauwen wierookwalm op 't altaar nederdaalt.
Dan zal met nieuwer vuur het blij ‘Hosanna’ hoog weerklinken!
Dan zullen aan malkanders borst de christnen nederzinken,
en lisplen ‘Vrede, vrede! laat, nu God gekomen is,
ons harten louter liefde zijn en al vergiffenis!’
O God, in uwen tempel laat mij immer nederknielen!
Laat, Jezu, schoone God, en bloedend Offerlam der zielen
mij smaken heel mijn leven al de liefde en zoetigheid
en 't schoonheidsvoedsel door uw hand voor ons hier weggeleid.
|
|