Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |
Over ‘Cecilia’
| |
[pagina 413]
| |
Het muziekdrama geve ons in zijne veelzijdigheid opklinkende en tastbare beelden, wier ademend leven in aanraking kome met ons denken, voelen en opvatten. Is het om het ongewone van het onderwerp dat de kritiek Cecilia een oratorio noemde? Of is de reden hiervan te vinden in de tegenstelling van het sobere libretto met de onsamenhangende, opgevijzelde tooneelschetsen van zoovele nationale en internationale muziekdrama's. 't Valt moeilijk hierop een afdoende antwoord te geven; zéker is het dat de librettokoorts de zoogenaamde kritiek derwijze aangetast heeft, dat over 't algemeen geen belang aan de voortgebrachte oppervlakkige en onmuzikale meeningen te hechten is. Martens en Ryeland, dichter en toondichter, hebben de verdienste, niet toe te geven aan eischen die mode maken maar met kunst niets gemeens hebben. Buiten het slot van het eerste bedrijf en de enkele maten samenzang van Cecilia en Valeriaan (tweede bedrijf), waar een conventioneel-theatrale opvatting overheerschend wordt, blijft het overige dan ook waardig door gevoel en uitwerking. Spreekt uit het geheel de ernst van beider dramatisch voelen, zoo is het echter te bejammeren dat de dichter in zekere oogenblikken - oogenblikken van het hoogste gewicht - beneden het bijna ongrijpbaar-etherische van zijn onderwerp blijft. Geen beschouwingen van bijkomenden aard, die van den dichter zélf niet uitgezonderd, kunnen het gemis aan uitbeelding vergoeden dat het drama soms van den toeschouwer verwijdert. Dit gemis wordt vooral gevoeld in de verhouding der personen tegenover het drama, in iets wat men noemen kan: de psychologie van het oogenblik, waaruit de psychologie der handelende personen spreken moet. Cecilia, het hoofdfiguur, verschuilt zich te vaak achter het overvloedig lyrisme harer gevoelens; haar beeld komt niet dadelijk tot ons maar staat als omneveld door een gordijn van woorden; zij komt met hare omgeving niet in die fatale aanraking, die aan de menschelijk-tragische ontknooping volle gewicht zal geven. De handeling verliest hierdoor in beteekenis, zulks het meest in het belangrijk, maar onbevredigend tooneel tusschen Cecilia en Valeriaan (2e bedrijf). De dichter bewere Cecilia handelend voor te stellen; onzerzijds nemen wij even gereedelijk aan dat de handeling in het drama, vooral in het muziekdrama, van schijnbaar passieven aard kan zijn. Een libretto is echter geen toepassing van voorgegenomen stelregels; de handeling, hoe zij zich ook voordoe, weze de benadering van het onvermijdelijke, zoodat de soberheid niet enkel een goedgevolgde methode schijne, maar in haar concreetheid de dramatische werking komt verhoogen. | |
[pagina 414]
| |
Uit de verhouding der hoofdpersonen met de onderlinge toestanden van Cecilia spreekt niet genoeg de handelende noodwendigheid. De sobere aanleg mist hierdoor kracht. Tegenover de gebeurtenis van straks hebben alle verhandelingen en toestanden hoofdbelang en niet het minst de wederzijdsche liefde van de kuische Cecilia en den edelen Valeriaan. - Die liefde verkrijgt hare hoogste uitdrukking in de openlijke erkenning van hun geloof, - in de vereeniging beider liefde in de menschelijke verzuchting naar een eeuwig voortbestaan. Hoe men ook draaie of keere, Cecilia, zooals de dichter ons vaag doorschemeren laat, mint in Valeriaan den eeuwigen Bruidegom, het onstoffelijke; Valeriaans liefde is een overgang van zijn onbewust verlangen naar een algemeen liefdesterkend geloof. Maar die Cecilia en die Valeriaan worden niet aanschouwelijk gemaakt; zij schijnen meestal buiten die liefde te staan, gedeeltelijk slechts als handelende personen, gedeeltelijk ook als toeschouwers zélf. En ik schroom niet hier bij te voegen, dat waar de eigenlijke toeschouwer staren wil in de diepten van hun vereenigd zieleleven, de blinden van 't gebouw gesloten blijven! De ontknooping (3e bedrijf, 1e tafereel) vaagt al te laat veel van het onbegrepene weg; de noodwendigheid van het dialogeerende tweede bedrijf werd niet gevoeld, - de stevigheid van het drama is geschokt. Niemand beter dan de dichter, wiens kunst hem ernst is, kan de zwakheden zijner eigen gewrochten beseffen. Martens gaf in Cecilia misschien 't beste van zijn willen en kunnen; in hoeverre beide beantwoorden aan een modern en meer volledig uitzicht van het muziekdrama, zal door hem het best gevoeld worden. Door mij in een algemeen beschouwende kritiek uit te spreken over zijn werk, trachtte ik zijne opvatting zoo nabij mogelijk te komen, om hieraan de uitwerking te toetsen en van uit dit standpunt de ongelijkheden te overzien. Martens voelt muzikaal, en 't schijnt mij toe of hij zich voornamelijk door een noodwendigheid naar muzikale uitbeelding leiden liet. De toondichter vond derhalve in het libretto dankbare stof, niet zoozeer door het uiterlijke drama, dan door de plaats die opengelaten werd aan de uitdrukking van menschelijke gevoelens en psychologische toestanden. Zijnerzijds toont de toondichter de dramatische werking van het libretto volkomen begrepen te hebben. De afzonderlijke tooneelen zijn zonder aarzeling doorgevoerd en juist afgeteekend; de muziek omschrijnt hier, onderlijnt elders de gevoelens der handelende personen en loopt nergens gevaar te versmachten onder het klankengewicht der orkestratie of onder de zwaarte | |
[pagina 415]
| |
van het bijwerk, - haar uitzicht is steeds van dramatische kleur en komt zonder grimmassende gebaren te voorschijn uit de literaire duidelijkheid der motieven. Het algemeene karakter is sober, voorzichtig in zijn soberheid, soms wat al te voorzichtig misschien, - het tonaliteitenweefsel laat geen weifeling in de overgangen veronderstellen en is steeds doorzichtig, - de leid motieven spreken! De orkestratie die vloeiend zijn wil en is, maar op verre na niet het belang heeft van het vocale gedeelte, waarin zich vooral de uitdrukkingskracht van den toondichter gelden doet, onderscheidt zich vaak maar door het klankenkleed van wat men vocalen stijl noemen kan. Het geheel geeft den indruk te zijn het werk van iemand, die den proeftijd achter den rug heeft en den weg naar verder willen en kunnen insloeg. Als gemoedsschildering zijn schoon de tooneelen waarin de tegenstelling van Metellus' wanhoop en de geheel in haar ideaal opgenomen Cecilia muzikaal weergegeven is, - zóó het tweede tooneel van het eerste bedrijf, van af het oogenblik waarop de niet-begrijpende, half-toornige, half-ontstelde vader de oorzaak van Cecilia's afwijkende bezorgheid vermoedt, - zóó ook het eerste tafereel van het laatste bedrijf, dat in zijn geheel van grootschen en dramatischen indruk is. Minder ingrijpend, maar niettemin schoon is het tooneel tusschen Cecilia en Livia (1e bedrijf), waarvan het belang zich bijzonderlijk hecht aan de lyrische uitboezemingen van Cecilia en aan hare bekentenis van de afgelegde zuiverheidsbelofte. Hier, in de zingende ontleding van Cecilia's gevoelens, beweegt zich de muziek in den blijden eenvoud van een onwrikbaar geloof, ernstig-belijdend: ‘Genieten een aardsch genot’
of mystisch opklinkend in klimmende extase: ‘Mijn Welbeminde rust tusschen de lelies’
of wegsmeltend in kinderlijke aanbidding, bij het gebed van Cecilia en Livia: ‘O God, onze Hemelsche Vader’
- een tooneel rijk aan schakeeringen, waarvan het begin echter te veel ondramatischen uitleg geeft, om op zichzelf niet geforceerd, als muziek niet zwak van toon te klinken. Het is ontegenzeggelijk de muzikale uitbeelding van den hoofdpersoon, die aan het werk volle waarde geeft. Die uitbeelding draagt het verst in de tooneelen, waarin het den toondichter gegeven was Cecilia's zelfbeschouwingen, uitboezemingen en voorspellingen muzikaal te omlijnen. Bij den aanvang van het stuk brengt Cecilia's lezing van den brief van H. Ignatius aan de Romeinen, en hare onuitgesproken, | |
[pagina 416]
| |
maar muzikaal geteekende napeinzingen den toehoorder in een stemming van diep-ernstig geloof, stemming die in den loop van het stuk dóor de andere muzikale omschrijvingen van Cecilia's karakter als voortklinken blijft en als de dramatische grondtoon wordt van het geheel. Van meer sombere tint is het voorspellingsmotief, dat even in het eerste bedrijf opklinkt: ‘Het rijk der Caesars beeft...
om in het laatste bedrijf, bij de voorspelling van Rome's val en de herleving in Christus, volle beteekenis te verkrijgen. De motieven die hiernaast ter uitbeelding van Cecilia's figuur opklinken en zich weven door Cecilia's krachtige geloofsbelijdenis in het tweede bedrijf, besluitend: ‘... Toen, toen steeg Hij hemelwaarts weder’
of die zegevierend overheerschen in de verschillende tooneelen van het laatste bedrijf, verhoogen de algemeene stemming en geven haar naar gelang den aard der toestanden een diepen, mystisch-getinten of extatischen klank. In het laatste tafereel is de beurtzang van Paus Eleutherius en de geloovigen, waar zij hun zielen in de bescherming der heilige martelaars en martelaressen stellen, en dat geheel in den homophonen toon van den kerkzang werd opgevat, van groote waardigheid Naast dit schoone, toont de toondichter zich minder gelukkig in de weergave van Valeriaan's liefde voor Cecilia. De uitdrukking van dit gevoel, bijzonder waarneembaar waar deze weerklinkt door het grootste gedeelte van het tweede bedrijf, staat niet verre boven de gewone opera-opvattingen van dergelijke gevoelens, - de betoningen hebben een weinig voornaam karakter; de muziek, waaruit geen persoonlijkheid voor den dag komt, doet ons niet gelooven in de waarde van het uitgedrukte gevoel. Zoo ook het slot van het eerste bedrijf, dat zich door niets onderscheidt van de zoogenaamde opera-finale, die bestaat in een ondramatische en storende uitbarsting van menschelijk keelgeluid. In aesthetischen zin onafhankelijk van het eigenlijke drama is de Ouverture, die de toondichter voor Cecilia schreef. Uit het oogpunt harer muzikale opvatting en afzonderlijke ontwikkeling volgt Ryelandt het voorbeeld van den grooten Beethoven, d.w.z. een drama naast het drama plaatsend, waarin de toondichter zich ontheven voelt van der woorden dwang om zich vrijuit te bewegen in de onstoffelijke wezenlijkheid van het drama. Maar Ryelandt lei zich een dwang op, die hem die vrijheid zoo niet onttrekken, dan toch begrenzen moest, nl. een systematische ontleening en aanwending van verschillende melismen uit het drama. En hieraan wijt ik den indruk van onvoldaanheid, die van | |
[pagina 417]
| |
de Ouverture bijblijft, - een verzameling van bouwstoffen, maar geen gebouw, - een vereeniging van verschillende beelden, maar zonder de luchtdiepten, waartegen de groep zich afteekenen zal. Een ander besprekingswaardig punt is een herhaald gemis aan oorspronkelijkheid in de keuze der motieven en leidmotieven. Maar deze en andere schaduwvlekken, wier schamele donkerte de nog jonge kracht van den toondichter voor enkele oogenblikken komt overdekken, beletten geenszins te staren in den rijkdom van het ongekunstelde licht. En véél ongekunsteld licht glanst uit het werk van Joseph Ryelandt.
* * *
Bij deze bespreking kan ik niet anders dan betreuren den toondichter niet vollediger in zijn werk te kennenGa naar voetnoot(1). Te oordeelen naar de lange chronologische lijst zijner gewrochten, kan het overzicht van één der werken, hoe belangrijk ook, van geen algemeene beteekenis zijn voor het geheele werk van Ryelandt. Men bedenke dat Ryelandt zijn Cecilia in het jaar 1902 voltooide, en sindsdien verschilende omvangrijke gewrochten voortbracht, wier kennismaking onontbeerlijk is tot een overblikken zijner kunst. Voor velen was de opvoering van Cecilia een aangename verrassing, die het verlangen meebracht, in nadere aanraking met het werk van den kunstenaar te komen. Van die verrassing en dit verlangen moge voor mijn deel deze, in algemeenen zin ontledende kritiek getuigen, die ik zoo getrouw mogelijk uitspreken wilde. Ik herhaal: Cecilia is als muziek-drama een der volledigste nationale gewrochten. Waar het Vlaamsch Lyrisch Tooneel binnen enkele maanden een eigen gebouw zal bezitten, doet het goed een stem te hooren opklinken, die naast andere aan deze echt nationale instelling verheugende leefbaarheid verzekert.
Lod. Ontrop. |
|