Zoo ploegde 't schip door den zwarten nacht tot de lage kustlijn van Holland naderde, alleen te onderscheiden door de lichten van den Hoek, die zich als een kralensnoer om den oever slingerden.
Op 't oogenblik, toen de passagiers net werden gewekt en de kapitein het bevel aan den loods zou overgeven, verdubbelde de storm, die tegen de kleine uren van den morgen was gaan bedaren, zijn titanische, bijna duivelsche kracht. Vlak in 't gezicht van de branding, die hoog dreigend, als een witte muur zich opterende vóor de lage duinen.
Eén sekonde slaat het schip uit de koers, éen sekonde nadert het te dicht de pieren en werpt zijn kop in de richting van de Noorderpier, - een stortzee slaat over 't achterschip, een grondzee grijpt het roer en voor éen oogenklik mist het zijn werking... Maar kalm klinkt het commando van de brug omlaag: ‘Klaar bij de machines!’ en tegen den man aan 't roer: ‘Bakboord 't roer!’ en de man op den uitkijk seint naar de machinekamer: ‘Stop stuurboord - volle kracht achteruit de stuurboordmachine - volle kracht vooruit de bakboordmachine.’
De kop van 't schip begint zuidwaarts te draaien. Maar weer stoot een grondzee tegen 't roer, - weer vliegen de golven over de achtersteven en werpen het middenscheeps op de palen van de pier. - Dan luid-schaterend van vreugde rollen ze terug.
‘Maak de zeilen los van de reddingbooten!’
Maar de stortzeeën slaan geheel over 't dek, ze kunnen niet bij de sloepen komen, en binnen enkele sekonden zijn ze vergruisd.
Nu voor 't eerst verschrikt, vliegt de stuurman op de brug en vraagt den kapitein zijn verdere bevelen: ‘Ga, zegt de held, die sterven gaat, ga naar beneden en laat allen, bemanning en passagiers, reddingboeien aandoen.’
De bemanning gaat omlaag en volvoert het bevel; ze helpen de passagiers bij 't omdoen van de reddingboeien.
Maar ze sluipen weer nader de loerende golven en voeren den kapitein en den loods in de diepte mee...
* * *