Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 382] [p. 382] Deemoed I Ik voel hoe elke dag met nijdig-korten snak iets uit het teere rukt van mijne liefste droomen, en 'k ben op stroom der uren, die geleidlijk loomen naar mist-vergrauwde vert, als log-ontredderd wrak. Ik heb zooveel gehoopt, ik heb zooveel in stil geheim van eenzaam denken prachtig op zien bloeien. Ik zou op barren grond een keurgewas doen groeien door veie kracht van liefde en almacht van mijn wil. En nu?...'k Heb niets volbracht van wat ik wenschte. Ik sta nog aan 't begin der baan die leidt naar verre landen. Geen zegen dauwde op 't neerstig wroeten mijner handen. En telkens keer 'k, verdwaald, terug vanwaar ik ga. Maar wat Ge doet is goed, mijn God. Ik ben hier niet om trotsch in vlammend licht van zomerzon te stijgen. Al wat Ge doet is goed; en zeegnend zal ik nijgen als bij het onweerswaaien 't zachte zuchtend riet. Gij zijt de éénge, Gij, de waarheid, Gij, de weg. Naar U komt alles weer wat Ge állen hebt gegeven. Ik, 'k ben de krankste kranke in 't U ontsprongen leven, ik, die in de avond zacht uw zoete name zeg. Gij zijt de boom in bloei, ik ben de tak, verdroogd. Gij 't hemelblauw waarheen 'k als trage vogel vleugel. Gij zijt de menner, voor wiens losse of strakke teugel ik willig wend of keer, al naar 't uw macht gedoogt. Voor U dan ook die dagen, dor en droef, en ruw ontrukkend wat me lief is, lijk een moeder kindren. Voor U de hoop die 'k treurig uur na uur voel mindren; 't verleden, 't nu, het morgen, álles is voor U, [pagina 383] [p. 383] Voor U de ootmoedsvrucht die heerlijker gedijdt, al naar Ge de oude struik der driften wilt versnoeien. Mijn eenge wil is naar uw eeuwgen wil te groeien, en zelfs het doode hart wordt eens uw vuur gewijd. II God, uit de kranke borst, waarin het leven groeide als kostbre geurenbloem, hebt Ge alles forsch gerukt. En nu 'k na 't stormen over 't harte blijf gebukt, zie 'k een onheelbre wond waar 't vroeger fleurig bloeide. En tóch, hoewel het licht der dagen dof vervloeide, en 'k op mijn langen tocht slechts doornen heb geplukt, tóch, hoewel 't avondt, voel 'k mij vreugdig, en verrukt zie 'k donkre kim beglansd als nooit bij morgen gloeide. Ik voel hoe gansch die afgrond in mijn borste, hol na 't pijnlijk scheuren van 't geworteld leven, vol vertroostend lieven stroomt uit uw ontfermend wezen. O wondre hemelweelde in schaamle als ik ben! Dank, dank voor al die smart, o Heere, die 'k nu ken, en waarom ik U loof en lief als nooit voordezen. Constant Eeckels. Vorige Volgende