Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
HeidebeeldenGa naar voetnoot(*)I. De nieuwe Hut
Op 't heuveltipje wenkt een nieuwe hut,
Gekneed uit zonneschijn en brokkelklei,
Met rieten kapje tegen 't weer beschut, -
Krijtwit, koket, als op een schilderij.
De heide ligt voor 't deurken ingedut,
Gestrekt in 't purper van haar zomersprei.
En op het nokje, door den wind geschud,
Waait, klaterziek, een bontgesmukte mei!
II. De Zavelbergjes
Daar staan de duinen van mijn heimaatland,
Bevallig schimmend in een watten smoor
En door een zilverlek der maan gerand.
Zij komen mij als zwanemeisjes voor,
Die rond de kimmen dansen, hand in hand,
De weiden en de natte bosschen door,
Gejurkt, geschort met ijle fladderkant,
De dorpen cirklend in hun sneeuwig koor.
III. De Heveling
Ik weet niet of ik waak dan of ik droom...
Die vreemde klaarte ginds, is dat een veen?
Die zwartgevlerkte schim, een denneboom?
Hoe naar die wolkensfinxen om mij heen!
De boekweitakker blankt als melk en room;
Geronnen bloed ontlekt den kiezelsteen.
Heel ver, - hoor! - valt een torenklank, heesch, loom.
Plots ijl ik wakker... en ik ween... ik ween!...
| |
[pagina 381]
| |
IV. De Zavel
Mij lacht alom de gulle zavel tegen:
Op 't mollig tuimelbedje van het kind,
In laaiend roode kuilen langs de wegen,
In krijtwitte arabesken tusschen 't grint.
Hij hakt de bosschen door met gladde vegen,
Straalt ieder oog, van op de duinen, blind,
Wolkt op en bloesemt neer als gouden regen, -
Een weelde, die men nauw in Peroe vindt!
V. Azuur
Hier woon ik midden in het goudazuur!
Wanneer ik 's morgens door de ramen zie,
Wanneer ik in de kruiden hurk, - azuur!
Wanneer ik droomend naar de duinen vlie,
Of breede reigerwieken volg, - azuur!
Het rimpelveen, waar ik den louw bespie,
De rook die door de dennen kurkt, - azuur!
Alom azuur! Niets dan azuur! azuur!...
Lambrecht Lambrechts.
|
|