Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Historische kroniekBelgië Ze hebben onzen tijd zooveel doop- of bijnamen gegeven, dat ik maar amper durf zeggen dat we leven in eene eeuw van geschiedenis. En toch is dat waarheid! De proefondervindelijke wetenschap alleen daargelaten, zijn alle menschelijke kennissen getoetst geworden aan het verleden, en uit die vergelijking van wat is en was spruit nieuw licht, in vollen overvloed, over eene menigte vraagstukken, die eeuwen lang naar eene oplossing hebben gewacht. En nu mag het wel eens gezegd worden, dat België in dien opbloei der geschiedenis uitmunt, niet alleen door degelijke werken van plaatselijk, zegge nationaal, belang - daarover spreken we later wel eens - maar door zijn krachtdadig meedoen aan ondernemingen van meer algemeene dracht, die de aandacht van den vreemde vestigen op ons landeken en bewonderen doen, soms, wat we hier toch wel aandurven! Zoo is het mijn inzicht niet u op te noemen eene reeks verdienstelijke geschiedvorschers, zooals onze hoogleeraren Van der Kindere, Kurth, Moeller, Pirenne, Frédericq, wier namen ook langs den overkant der grenzen met eerbied bejegend worden; maar wel te wijzen op een paar instellingen, die gevergd hebben gezonde opvatting en krachtig initiatief, en die leven en groeien, juist door hare innerlijke waarde en hare noodzakelijkheid. Hier komt het werk der Bollandisten vooraan. Dat werk is reeds oud. Het klimt op tot de eerste helft der zeventiende eeuw (1630), en het was een jongen van Tienen, de Pater Jezuiet Jan Bolland, die zijn eersten steen legde. Meer dan eene moeilijkheid kwam in den loop der eeuwen den aangevatten reuzenarbeid in den weg, maar immer kon er over heen gewerkt, en heden prijken in onze bibliotheken een lange reeks in-foliobanden der Acta sanctorum - eene kritische uitgave van al de levensberichten der heiligen. Wel zijn de eerste uitgaven nu verouderd - hoe han het anders? - maar niemand toch zal een onderwerp van hagiographie aandurven, zonder de Bollandisten te benuttigen. Overigens, in de laatste tijden werd hun werk verjongd. Ze begrepen dat ze, midden de koortsige bedrijvigheid onzer dagen, even over hun zeldzaam verschijnende folianten hoefden heen te kijken, om meê | |
[pagina 287]
| |
hunnen zeg te hebben in het dagelijksch gepraat der geleerde wereld. En daar verschenen om beurt hun twee puike methodeboeken: Les principes de la critique historique van P.Ch. De SmedtGa naar voetnoot(1) en Les lêgendes hagiographiques van P.H. DelehayeGa naar voetnoot(2), hunne praktische verzamelwerken, de Bibliotheca hagiographica graecaGa naar voetnoot(3) en de Bibliotheca hagiographica latina antiquae et mediae aetatisGa naar voetnoot(4), hunne zoo nuttige hagiographische Catalogi van inlandsche en uitheemsche bibliotheken en eindelijk hun puik driemaandelijksch tijdschrift, de Analecta Bollandiana. Geen werk dat de geschiedenis der heiligen betreft, of het wordt daarin vermeld, gewikt, gewogen en - ja, maar al te dikwijls te licht bevonden. Raak zijn de beoordeelingen bovenal. Een voorbeeldGa naar voetnoot(5): ‘V. Doreau. Saint François d'Assise et son aeuvre, ou le triomphe du Christ, de S. François d'Assise et de l'Église en 1920. Étude philosophique, théologique, historique et prophétique. Paris, 1903. Hélas! Hélas!’. Twee woordekens slechts, maar striemender dan de striemendste zweepslag. Toch vindt ge de Analecta in al de boekerijen, zoo binnen als buiten het land: ze zijn onmisbaar in de wereld der wetenschap. Er is maar één ander Belgisch tijdschrift dat met de Analecta de hooge eer dier onmisbaarheid deelt: de Revue d'histoire ecclésiastique onzer Leuvensche Alma Mater. De hoogleeraren A. Cauchie en P. Ladeuze hielden haar over de vont in 't geboortejaar der loopende eeuw. In min dan achtmaal twaalf maanden groeide die doopeling tot een reus: 1906 gaf in vier afleveringen een boekdeel van 990-600* bladzijden. De gestarde bladzijden zijn niet de minst nuttige: zij brengen den man van geschiedenis in een systematisch geordende lijst, eene volledige opgave van al de werken, opstellen en boekbeoordeelingen betreffende de Kerkelijke historie, die in eenthoeveel talen over geheel den aardbol binst de drie maanden verschenen: 10105 nummers in 1906! Professor Cauchie is de groote man van dit groot werk. Een durver! Vóór een paar maanden, in December l.l., werd hem door zijn bewonderaars en oud-leerlingen een plechtige hulde gebracht. Er werden, te dier gelegenheid, redevoeringen en heildronken uitgesproken, vol geestdrift en lof, door Kurth van Luik en Moeller van Leuven, door Ladeuze van Leuven en Van Houtte van Gent, door Laenen, zijn oud-leerling en Van | |
[pagina 288]
| |
Isacker en Fierens, zijn huidige studenten. Het schoonste van al: die geestdrift was gevoeld en die lof was gemeend. Cauchie is een, die zijn leerend woord levend maakt en tevens liefde wekt voor de wetenschap en lust tot den arbeid. Wie zijn lessen volgt bemint hem, omdat hij weet bemind te worden. Zijn Séminaire historique is eene kweekschool van echte geleerden: ten bewijze, dat zijn leerlingen - L. Van der Essen, P. Willaert, P. De Moreau d'Andoye, om maar de laatste te noemen - nog onlangs, in de staatsprijskampen, met de hoogste onderscheidingen heengingen. Dat is geweten, ook in den vreemde, en geestelijken en kloosterlingen uit Duitschland en Amerika, uit Italië en Spanje komen en luisteren naar zijn leiding en wenken. Te leeren valt er genoeg. Doorbladert maar even, in het Annuaire der hoogeschool, het jaarverslag van zijn Seminarie, en gij zult verbaasd staan over de verscheidenheid der onderwerpen. Cauchie vreest niet zijn knapenschap de moeilijkste paden op te sturen der moderne geschiedvorsching: hij is immers dáár om te richten en te steunen, te raden en te laken, en hij vindt het een heerlijk iets, dat Leuven zijn woord meespreke in de groote problema's van onzen tijd. Om zijn eigen denkt hij daarbij niet; wel om de toekomst van zijn leerling en den roem zijner school. Zoo heeft onlangs zijn Séminaire post gevat in de belangrijke Franciskusvraag, en hier was voor steller dezes de weinig benijdenswaardige taak weggelegd, de vlag der Leuvensche wetenschap hoog te houden. S. Franciskus van Assise was gestorven den 3n October 1226 omtrent den avond, in een zoeten geur van heiligheid, en nu hadden omtrent zeven eeuwen gemeend - tot in 1894 - dat hij geweest was de glorie van de Kerk van Rome en een van de uitverkorenen harer moederlijke liefde. Maar dan zijn er mannen gekomen, geleerde, ernstige, oprechte menschen, en die hebben gezeid: ‘Neen, Franciskus was geen zoon van de Kerk. Hij stond tegen de Kerk, die ging langs een dwaalspoor en die hij wou terug brengen tot den weg van het evangelie. Hij was een voorlooper der Hervorming. Maar de Kerk is hem te sterk geweest en te slim - te slim vooral: - in haar netten heeft ze hem gevangen, en zijn invloed, die was tegen haar, heeft ze te slotte dienstbaar gemaakt voor hare heerschappij’. En nu is heel Europa bezig met Franciskus, - op zoek naar den waren poverello, ketter of katholiek. Om maar eenige namen te noemen: Frankrijk heeft zijn Paul Sabatier, Duitschland zijn Müller, zijn Goetz, zijn Kirsch en zijn Boehmer, Zwitzerland zijn Schnürer en zijn Mandonnet, Italië zijn Faloci Pulignani, zijn Minocchi, zijn Lemmens, zijn Tamassia, Engeland zijn Little | |
[pagina 289]
| |
en zijn Paul Descours, Oostenrijk zijn Katona, Holland zijn P. Kruitwagen en België zijn P. Van Ortroy. De groote woordvoerder is Paul Sabatier, ter wille van zijn overprachtig gestyleerd en gevoeld werk La vie de S. François d'AsssiseGa naar voetnoot(1) dat in 1894 de lijst vergrooten kwam der boeken van den index. Toch ligt in Sabatier niet de eerste kiem der jongere Franciskus-opvatting. Hier díenen we op te klimmen tot Ernest Renan. Omtrent 1864, naar aanleiding eener vertaling, door Ch. BerthoudGa naar voetnoot(2), van het Duitsche werk van K. von HaseGa naar voetnoot(3), schreef hij eene studie over den H. Franciskus van Assise, die later in zijne Nouvelles études d'histoire religieuseGa naar voetnoot(4) werd overgedrukt. Daar wijst hij er opGa naar voetnoot(5), dat er na den dood van Franciskus al spoedig splitsing kwam in zijne Orde: ‘Eene eerste partij bleef den geest van den meester trouw en wou de wereld verbeteren door de macht der armoe; maar een tweede had meer aardsche gezindheid, en werd al spoedig beheerscht en beheerd door den invloed van Rome. Zoo kwamen uit Franciskus twee dingen: een kloosterorde, die meer kwaad gedaan heeft dan goed, en een gisting van vrijheid en volksinitiatief, die de meeste nieuwzoekers uit de latere middeleeuwen bezielde. In menig opzicht waren die Franciskaansche heethoofden de voorloopers der Hervorming’. Tot daar Renan. Er ligt waarheid in zijn meening - hoeveel juist hoeven we nu niet te onderzoeken -; maar zij laat Franciskus buiten spel en ligt niet te tornen aan zijn karakter. Daarin juist ligt het verschil van Renan met de jongere school. De tweestrijd, dien Renan aanstipte tusschen een deel der ordelingen en de Kerk van Rome, wordt nu teruggevoerd op den stichter. Geheel zijn leven, zoo meenen SabatierGa naar voetnoot(6) en LemppGa naar voetnoot(7), werd Franciskus door Rome in zijn streven bestreden, omdat het hare heerschappij te na kwam, en in zijne idealen werd hij verdrukt en vernederd, omdat zij de hare overtroffen; beide schrijvers toonen ons, hoe hij dan uit dien kamp komt, gelaten, ja, maar geknakt en gebroken, met een werk dat niet de verwezenlijking is zijner droomen, en zij laten hem sterven met in zijn mond de bittere klachten van zijn TestamentGa naar voetnoot(8), die klinken als | |
[pagina 290]
| |
een protest tegen al wat geschied is en als een machtelooze poging zijn om nog te redden wat te redden valt. N. TamassiaGa naar voetnoot(1) gaat in zekeren zin nog verder. Volgens hem heeft de Kerk het binst zijn leven nooit gewonnen op den Arme van Assise, en tot zijn dood toe behield zijn streven een kettersche bediedenis; maar dan is zij er in geslaagd, door sluwheid en list, den invloed van zijn naam en de daadvaardige kracht zijner leerlingen, die tegen haar waren, te wenden voor haar, en van zijne stichting te maken een nieuw werktuig harer grenzelooze heerschzucht. Die dubbele voorstelling steunt, natuurlijk, op eene eigenaardige uitlegging der teksten en eene brok vergelijkende studie met de menigvuldige kettersche sekten van dien tijdGa naar voetnoot(2); maar zij gaat tevens gepaard met een algeheelen ommekeer in de opvatting van de uiterlijke verhouding der bronnen, en het is deze laatste bijzonderheid, die het eerst de aandacht trok in het Séminaire historique onzer HoogeschoolGa naar voetnoot(3). Zij is overigens de grondslag van alle verdere redeneering. Over het stelsel van Tamassia zullen wij vlug heenstappen. Die geleerde geschiedvorscher, overbekend om zijne rechtskundige studiën, heeft bestatigd dat een menigte zaken die over Sint Franciskus in de officieele biographieën verhaald worden, in inhoud en vorm overeenstemmen met de teksten der aloude Vitae patrum uit de eerste eeuwen der christenheid. Daaruit heeft hij besloten dat de opstellers der eerste levensverhalen van den Poverello niets anders gedaan hebben dan de Vitae patrum uit- en afschrijven, om hunnen held te tooien met een boel gedachten en daden, gevoelens en deugden, die nooit de zijne geweest waren. Gij vraagt het waarom, en Tamassia zal u uitleggen, dat de Kerk Franciskus den ketter in een heilige wou omzetten, om voor haar plannen dienstbaar te maken den luister van zijn naam. Paus Gregorius IX beval dan, onmiddellijk na Franciskus' dood, in 1227, aan den Franciskaner Thomas van Celano een heiligenleven van zijn overleden meester te | |
[pagina 291]
| |
schrijven en daar dezes bestaan tot zoodanig een opstel niet de minste geschiktheid vertoonde, was de arme dompelaar wel verplicht op roof uit te gaan bij de oudere heiligenschrijvers. Hierbij vergeet de professor van Padua maar een ding: dat is dat eene hypothesis, om gegrond te zijn, te voorzien heeft in een wezenlijke behoefte en daarbij alles uitleggen moet wat ze uitleggen wil. En nu wil het juist lukken dat hier geene behoefte in 't spel is, vermits de overeenkomst der Franciskuslegenden met de vroegere teksten op gansch natuurlijke wijze verklaard wordt - de Vitae patrum toch waren dagelijksche lectuur voor de religieuzen van dien tijd, haar woorden en wendingen speelden gedurig in hun hoofd en voor de feiten zelve kon heel gemakkelijk legendarische overdracht gebeuren van eenen persoon tot een anderenGa naar voetnoot(1) - terwijl de voorgestelde theorie al evenmin uitlegt hoe door zoo een plagiaat de invloed van Franciskus'naam voor de Kerk zou gewonnen geweest zijn. De legende van Celano, en vooral de eerste, die op bevel van Gregorius IX geschreven werdGa naar voetnoot(2) is zoo bombastisch en rethorisch opgesteld, dat ze alzeker niet dan door hoog ontwikkelden kon worden gesmaakt; en nu was het wel juist niet door toedoen van dezen, dat een voldoende populariteit in nieuwen zin kon opwassen bij de enkel voelende en niet redeneerende massa. De leering van Sabatier verdient nadere beschouwing. Volgens hem zijn de oudste levensberichten omtrent S. Franciskus te rangschikken in twee malkaar vijandige groepen. Aan den eenen kant zouden te vinden zijn het Speculum perfectionis van 1227Ga naar voetnoot(3) en de Legenda trium sociorum van 1246Ga naar voetnoot(4), twee uitgaven der partijgangers van een strengeren levensregel, die den geest van Franciskus getrouw blijven en strijdend staan tegenover de Kerk van Rome. Aan den anderen kant zouden hunne plaats vinden de officieele Vita prima (1228) en Vita secunda (1247) | |
[pagina 292]
| |
van CelanoGa naar voetnoot(1), die niet anders zouden zijn dan een door de Kerk gesteunde repliek, van wege de verdedigers eener latere richting, op de al te stoute schriften der getrouwen. Is die stelling waarheid, dan moest reeds binst het leven van Franciskus een matelooze tweespalt bestaan in den schoot zijner Orde en dan zijn daaruit de meest belangwekkende besluiten te trekken voor zijn karakter en zijn verhouding met Rome. De stelling van Sabatier vond dan ook machtige bestrijders. Nu gaat het evenwel niet aan ook maar een bondig overzicht te gevenGa naar voetnoot(2) van al de uiteenloopende meeningen met hare zoo bonte schakeering van waarschijnlijkheid en onmogelijkheid, die sinds 1898 blijgezind, met de vaste hoop telkens eener eindelijke zegepraal, de wereld intraden, maar, lacy! vanaf den stond hunner verschijning, bejegend werden met afkeuring en strijd. De oudheid, de oorspronkelijkheid, de echtheid, de geheelheid van Speculum en Legenda werden beurtelings betwist en bewezen, en het werd een kruisen en wisselen van gedachten en redenen, van aanhalingen en hypothesen, dat het daglicht er bij verduisterde, en de - Goddank! vreedzame - strijders maar amper meer zichtbaar waren te midden het warrelen en wemelen hunner pijlen en schichten! En nu kwam het er opaan, voor uw dienaar, het vaantje der Leuvensche wijsheid boven dien warboel omhoog te steken en een stondeken stilte te vragen om ook zijn meening even eens te verklaren. In stilte begon hij de stellingen zijner voorgangers omtrent het Speculum perfectionis rustig te herkauwen, en het bleek hem aldra dat de zaak niet zoo ingewikkeld was, als ze haar wel hadden gemaakt, en er met goed vasthouden aan de gewone historische methode, die men bij deze wel eens had verkracht en ontzenuwd, tot een gegronde oplossing te komen was. Reeds bij de eerste lezing liet hem het Speculum den indruk van onloochenbare compilatie, die alvast niet van 1227 kon dagteekenen. Bij nader toekijken bleek het, dat drie voorname bronnen het werk ten grondslag lagen: De Vita secunda van Celano, eerst en vooral, die in menig kapittel letterlijk wordt overgeschreven; vervolgens een reeks verspreide geschriften van de getrouwen, de Socii van Franciskus, waarvan de meeste in een anderen vorm bewaard zijn in het zoogezeide Speculum perfectionis, redactio I, dat | |
[pagina 293]
| |
werd uitgegeven door P.L. Lemmens van QuaracchiGa naar voetnoot(1); en eindelijk, ten derde, een zeker getal teksten van verschillenden oorsprong, die echter niet ouder kunnen zijn dan het laatste kwartaal der XIIIe eeuwGa naar voetnoot(2). Het Speculum zelf kan dus al niet hooger opklimmen. Toch kwam het er opaan den datum van zijn ontstaan nader te bepalen. Hier diende een nieuwe nog onbetreden weg opgegaan: deze van de vergelijkende studie der handschriften. Hij leidde tot verrassende uitslagenGa naar voetnoot(3). Steller dezes werd het klaar, inderdaad, dat men de menigvuldige handschriften van het Speculum perfectionis geleidelijk tot drie familiën kon terugvoeren, waarvan de eene thuis hoort in Midden-Europa, de andere in 't Zuiden (Italië) en de derde in 't Westen. En wat het bijzonderste hiet: het scheen hem dat het Speculum niet in eenmaal tot vollen wasdom gegroeid was, maar van uit de bronnen der Midden-Europeesche familie aldoor de familie van 't Zuiden gekomen was tot die van 't Westen, die met een grootere stoffelijke uitgebreidheid een veel mindere juistheid vereenigt van afzonderlijke teksten en wendingen. De eerste kern zou alzoo liggen in de zoogezeide Compilatie of Legenda antiqua van Avignon, die luidens hare voorrede moet dagteekenen uit het eerste kwartaal der xive eeuw, en, door vergelijking met de andere handschriften van het Speculum, bepaaldelijk kan teruggevoerd worden tot de allereerste jaren van 1300. Bij deze nieuwe verklaring bleek het overigens, dat er voor de eerste maal een zeer rationeele en zeer eenvoudige uitleg gevonden werd voor de raadselachtige voorrede van boven bedoelde Legenda antiqua, die, sinds zij door den prefekt der | |
[pagina 294]
| |
Vatikaansche bibliotheek, P. Fr. Ehrle, ter pers was bezorgdGa naar voetnoot(1), aanleiding had gegeven tot de meest tegenstrijdige vertolkingenGa naar voetnoot(2). De nieuw gevonden besluiten schenen dus geenszins van belang ontbloot: doch nu kwam het er op aan hunne bevestiging of hunne veroordeeling te zoeken in de rechtstreeksche studie der handschriften zelve: want tot nu was er enkel gebruik gemaakt van de uitgebreide maar toch steeds onvolledige beschrijvingen, die in de laatste tien jaren het licht hadden gezienGa naar voetnoot(3). Eene reis naar Italië, om ten minste de handschriften van de tusschenfamilie - overigens de minst bekende - nauwkeurig te onderzoeken, scheen noodzakelijk. Op last van het Séminaire historique werd die reis ondernomen: de uitslag was alleszins bevredigend voor de vroeger bekomen besluitselenGa naar voetnoot(4), en zeer waarschijnlijk is het, dat nieuwe gegevens haar althans in de hoofdlijnen niet zullen wijzigenGa naar voetnoot(5). Voor het oogenblik mag dan ook de stelling van Sabatier als veroordeeld beschouwd wordenGa naar voetnoot(6). Want ook dát dient hier | |
[pagina 295]
| |
nog bijgevoegd, dat gedurende boven beschreven onderzoek van het Speculum perfectionis althans voorwaardelijk werd vastgesteldGa naar voetnoot(1) dat de Legenda trium sociorum uiterlijk in nauwe betrekking is met het ontstaan van de Compilatie van Avignon, het oorspronkelijk Speculum, en dus hoogstens van het einde der XIIIe eeuw kan dagteekenen. Alzoo worden we, voor de bronnen van S. Franciskus' leven, deels tot de van ouds bekende verhoudingen teruggevoerd, vermits er geene polemiek kan in 't spel zijn voor de legenden van Thomas van Celano, deels tot nieuwe en zeker allerbelangrijkste opvattingen gebracht, daar het ontstaan der Legenda trium sociorum verschoven wordt tot op het einde der XIIIe eeuw. Toch is hiermede de Franciskusvraag nog niet volledig opgelost; maar men zal ons geleidelijk toestaan over de andere deelen - studie van Franciskus' geschriften en studie van het Franciskus-eposGa naar voetnoot(2) - heen te glijden, omdat het hier enkel te doen was door een voorbeeld de plaats aan te duiden die het Séminaire historique onzer Leuvensche Hoogeschool, en bijgevolg onze Hoogeschool zelve, onder de leiding van zijn schranderen bestuurder, kanunnik Cauchie, in de wereldliteratuur der geschiedenis durft na te streven. Cauchie heeft overigens al grooter werk verricht, en terecht mocht J. Laenen wijzen, in zijne feestrede van 16 December, l.l. op zijn lidmaatschap in de Koninklijke Commissie van Geschiedenis, op zijn medewerking aan de Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique van wijlen Reusens en Barbier en op het aandeel dat hij nam in de stichting van de Belgische School van Geschiedenis te RomeGa naar voetnoot(3). Ook die School is eene eer voor ons land, en bewijst dat wij willen meegaan met de groote bewegingen van onzen tijd. Niet zoohaast had Paus Leo XIII de schatten van het Vatikaansch Archief toegangbaar gemaakt voor de geleerden, of het werd een algemeen stroomen naar Rome, uit al de landen van Europa, om de weergalooze bronnen van zooveel eeuwen te benuttigen. Scholen en instituten rezen op rond den stoel van Petrus, eene nieuwe gloriekrans werd gevlochten om den eerbiedwaardigen schedel van den grijsaard van 't Vatikaan, en het samenleven van zoovele geleerden, verschillend van land en gezindheid, bracht teweeg in de gemoederen een versterkt gevoel van verdraagzaamheid en eene grootere sympathie voor den stadhouder Christi. België kwam mee van de laatsten zijne plaats | |
[pagina 296]
| |
innemen, maar het blijft eene eer voor Minister De Trooz dat het tóch gekomen is, gelijk het eene eer blijft voor Dom U. Berlière, den geleerden schrijver van het Monasticon belgeGa naar voetnoot(1), zijn eersten bestuurder, dat het op zoo korten tijd, door zijne uitgavenGa naar voetnoot(2) en die van zijn medewerker Fayen, zulke veelbeduidende plaats heeft ingenomen midden de soortgelijke inrichtingen van den vreemde. Sinds Januari l.l. staat G. Kurth, hoogleeraar emeritus der Luiksche Universiteit, aan het hoofd onzer School. Zijn aankomst te Rome werd door de geleerde wereld met blijdschap begroet: want Kurth is een man die ook in den vreemde om zijn grootsche werken hoog staat aangeschreven. Geen twijfel of zijn leiding zal de werking der Belgische School nog uitbreiden voor het welzijn en den roem van ons volk. Want het is een behoefte voor ons, onze intellectueele waarde te brengen op de hoogte onzer economische ontwikkeling, om niet de eereplaats te verliezen, die wij bekleeden onder de volkeren. Twee wegen staan ons daartoe open: langs den eenen kant, kunnen wij zelf gaan tot den vreemde om ons te bemoeien met de meest besproken vragen des tijds; langs den anderen kunnen wij de uitlanders tot ons roepen, met hun te toonen wat er te leeren is op onze universiteiten en wat er te snuffelen valt in onze bibliotheken en archieven. Ook langs dien kant wordt degelijk gewerkt. Een waar genoegen is het, onder meer, te zien hoe krachtdadig er geijverd wordt om den catalogus der handschriften onzer Koninklijke Bibliotheek, te Brussel, te voltooienGa naar voetnoot(3). Pas een twaalftal maanden geleden ontvingen we het vijfde boekdeel, Histoire et hagiographie, en nog hebben we maar pas gedaan met het te doorbladeren of daar komt reeds het zesde, Histoire des ordres religieux et des églises particulières. Even praktisch als in de vorige boekdeelen, is hier de uitgave aangelegd, en P. Van den Gheyn. de veelbelezen bewaarder van de afdeeling der handschriften onzer Koninklijke Boekerij, verdient den dank van al de vrienden der geschiedenis om zijn rusteloozen arbeid. Rusteloos, inderdaad, mag die arbeid wel heeten; want nog is die eerste onderneming niet voleind, of reeds wordt een nieuwe | |
[pagina 297]
| |
onder zijn hooge leiding en bescherming op touw gezet. Ik bedoel de Codices belgici selecti. Fac-similés des manuscrits des bibliothèques belgesGa naar voetnoot(1), uitgave, die voor doel heeft door de getrouwe afbeelding van het origineel het gevaar te weren, dat het altijd mogelijk verlies van de kostbaarste onzer handschriten de wetenschap onherstelbaar zou verarmen. Zoo zullen opvolgenlijk het licht zien: het oudste handschrift onzer Brusselsche bibliotheek, bevattende eenige Vitae patrum en eene reeks Homiliae van Caesarius van Arles, en dagteekenende uit de VIIe eeuwGa naar voetnoot(2); het eenig bestaande handschrift van het Romaansche werk Jehan Bras de Fer de Dommartin. Pamphile et GalatéeGa naar voetnoot(3); het oorspronkelijk handschrift van de Kronijk van Gillis li MuisisGa naar voetnoot(4); twee handschriften der XIe eeuw, bevattende het eene de werken van CiceroGa naar voetnoot(5) en het andere de Latijnsche vertaling van den brief van S. Clemens aan de CorinthiërsGa naar voetnoot(6), en eindelijk het handschrift der Kronijk van Sigebertus van GembloersGa naar voetnoot(7). België mag er fier op gaan zoo hoogen prijs te hechten aan het bewaren zijner letterkundige rijkdommen, en zich geen moeite te ontzien om ze op eene gemakkelijke wijze beschikbaar te stellen voor alle ernstige werkers. Overigens, terwijl men tracht de belanghebbenden zoo volledig mogelijk in te lichten over de schatten onzer bibliotheken door werken van zuiver dokumentarischen aard, worden de eigenlijke geschiedschrijvers niet verwaarloosd. Zoo werd de vijfjaarlijksche prijs van algemeene geschiedenis dit jaar toegekend aan het prachtwerk over Rubens, zijn leven en zijne werken van Max Rooses, bewaarder van het Plantijn-Museum te Antwerpen. Eenige maanden te voren was de vijfjaarlijksche prijs van vaderlandsche geschiedenis toegekend aan Hoogleeraar L. Van der Kindere van Brussel, voor zijn werk La formation territoriale des principautés belges du moyen âgeGa naar voetnoot(8). De geleerde schrijver mocht zijn triomf niet lang overleven. Hij stierf den 9n November ll. in den ouderdom van 64 jaar. Aan de Universiteit van Brussel wordt hij vervangen door de heeren Dupréel voor de geschiedenis der oudheid en G. Smets voor deze der middeneeuwen en der hedendaagsche tijden. Te Luik werd de heer Closon belast met den leergang der middeneeuwsche geschiedenis, in vervanging van hoogleeraar Kurth terwijl den heer L. Van der Linden de leergang werd toevertrouwd van middeneeuwsche oorkon- | |
[pagina 298]
| |
denkunde. Deze laatste heeft zooeven met de medewerking van professor W. De Vreese van Gent de heruitgave begonnen van den Spiegel Historiael van Lodewijk van VelthemGa naar voetnoot(1), waarvan we den tekst tot nu toe moesten zoeken in eene gebrekkige uitgave van 1727. Van de nieuwe uitgave getuigt hoogleeraar C. Lecoutere ‘dat ze vanwege de Vlamingen eene heerlijke vooruitgang is in de Nederlandsche philologie, waarin ze tot nu toe zoover te achter stonden bij hunne Noorderbroeders, zoodat voor 't oogenblik Noord-Nederland daar geene enkele uitgave van hoogere of zelf van gelijke waarde heeft tegenover te stellen!’ Dat is een bewijs dat er met de jongeren geen achteruitgang te vreezen is, en de Belgische wetenschap er op hopen mag nog immer verder vooruit te komen op het arbeidsveld der geschiedenis.
Leuven. Alfons Fierens. |
|