Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Philosophische kroniekIn The Month van October ll. handelt de uitgever van het tijdschrift over agnosticisme. Er zijn er die meenen agnosticist te zijn als ze maar het bestaan van God loochenen, onder voorwendsel dat de nieuwere wetenschap de zaak heeft uitgemaakt. Met dusdanigen heeft schrijver het niet, maar wel met hen die meenen dat ons beperkt verstand buiten het gebied der zinnelijke waarneming niets met zekerheid kan vaststellen. Schrijver toont dat die stelling onmogelijk behouden kan worden en dat agnostieken zelf haar niet getrouw blijven. Immers de verschijnselen der waarneming hebben noch zin noch beteekenis als men alles loochent wat niet waarneembaar is. Wie heeft ooit een kracht waargenomen, gezien of gehoord. Wat het beginsel der agnosticisten betreft, het stellen is het reeds loochenen. Hebben de voorstaanders ervan het in hunne waarneming ooit kunnen opdoen? Hoe wordt het dan bewezen? De beginselen van 't agnosticisme zijn dan niet toepasselijk noch worden zij toegepast tenzij als 't den godsdienst geldt. En dat is nu weer eens verkeerd. Immers, als men op elk gebied waarneembare feiten moet verklaren door niet waarneembare elementen, waarom zou men dan niet uit de natuur kunnen opstijgen tot het bestaan van den Schepper? Nochtans worden er heden felle pogingen gedaan om de agnostieke denkwijze tot haar uiterste gevolgen door te voeren. Langs die richting gaat het Engelsch en Amerikaansch radical empiricism, het Duitsch empirio-criticism zijnen weg. Over empirio-criticism handelt Frans Van Cauwelaert in de Revue Néo-ScolastiqueGa naar voetnoot(1). De voornaamste voorstaanders van dat stelsel zijn Richard Avenarius, Ernst Mach, Hans Cornelius en Theodor Ziehen. Ze willen de kritiek van Kant hermaken in een positivistischen zin: dat blijkt genoeg uit den titel zelf van Avenarius' hoofdwerk: Kritik der reinen Erfahrung in tegenstelling met de Kritik der reinen Vernunft. Ze zeggen niet enkel met de agnosticisten dat al 't geen boven of buiten de gewaarwording ligt, onkennelijk is, maar ze loochenen het bestaan van dergelijk | |
[pagina 279]
| |
vraagstuk en de mogelijkheid dat er boven het verschijnsel nog iets zou bestaan. De wetenschap moet uitsluitend worden opgebouwd door de ervaring. Alle wetenschappen worden inderdaad op haar weg belemmerd door bijkomstige inbeeldingen die buiten de waarneming liggen: eerst, uitwerkende oorzaken en eindoorzaken, dan atomen, ether, machten, alles veronderstellingen waarop de waarneming geen vat heeft. Onze taak is naar de enkele ervaring terug te keeren, die reine Erfahrung. Het ideaal van de wetenschap is alle dingen uit te leggen door middel van begrippen aan de enkele ervaring ontleend: 't is 't beginsel der zuivere beschrijving. Diezelfde richting openbaart zich in Frankrijk. De stellingen der wetenschap, bijzonderlijk de werktuigelijke stellingen worden hoe langer hoe meer aan een strenge kritiek onderworpen. Desaangaande is de lezing der laatste werken van den heer PoincaréGa naar voetnoot(1) wel aanbevelenswaard. En toch kan de gedachte zich onmogelijk tevreden stellen met de enkele ervaring. Ook de empirio-criticisten zijn daaraan niet getrouw. Nevens 't beginsel der enkele beschrijving, beroepen ze zich ook op dat der inrichting en nog op dat der eenheid, die beide eischen dat we er eindelijk toe geraken onze indrukken te herleiden tot eene bron. 't Is ongeveer op dien weg dat de heer Dunan het doel legt van de Metaphysica, in de Revue de Métaphysique et de MoraleGa naar voetnoot(2). De Metaphysica heeft tot voorwerp het onbereikbare, datgene wat boven de verschijnselen ligt, maar op voorwaarde toch dat het niet heel en gansch ontoegankelijk zij. De Metaphysica wil nadenken over het totaal onzer ervaringen en ze samenvatten. De heer Dunan, op voorbeeld van Kant, maakt die samenvatting, van den kant van het denkend subject, maar de thomistische metaphysica maakt ze van den kant van 't object. En zoo komt deze laatste tot het stellen en oplossen van die vragen naar wezen en oorsprong, die den mensch niet onverschillig kunnen laten. Geen enkel oogenblik laat ze na zich op de ervaring te steunen, en men zou blijk geven haar geenszins te verstaan, moest men gelooven dat ze beweert te bouwen in de leegte. * * *
Het Pragmatisme is altijd in zwang in Frankrijk en Engeland, als oplossing van 't vraagstuk der zekerheid. De heer Luquet heeft onlangs een handboek van zielkundeGa naar voetnoot(3) uitgegeven, dat | |
[pagina 280]
| |
aan de leeken in 't vak het kennismaken met het stelsel in zijn geheel zou kunnen vergemakkelijken. 't Is de eerste proef van dit slag. In de Annales de Philosophie chrétienne kenschetst de heer Bernard de Sailly de wijze waarop deze wijsbegeerte leidt tot den godsdienstGa naar voetnoot(1). De grondidee van de wijsbegeerte der daad bestaat in 't laten vallen van 't vraagstuk der betrekking tusschen de gedachte en haar voorwerp, om eenvoudig te zoeken de gedachte in betrekking te brengen met de daad die haar voorbereidt en die haar volgt. De algemeene misopvatting is het afscheiden der idee van 't leven. Men moet ze weerom plaatsen in 't geheel der psychologische feiten, waarvan zij deel uitmaakt. En dat geheel heet de daad. Het zijn de indrukken, de gevoelens, en ook onze wil en ons gedrag. Feitelijk doet de idee niets anders dan min of meer de daad goed uitdrukken, en 't is door de daad dat we de werkelijkheid kennen. Zoo maar onmiddellijk vragen of de idee haar voorwerp weergeeft is het vraagstuk verkeerd aanvatten; de quaestie is of de idee goed de daad uitdrukt. De ideeën drukken altijd onvolmaakt en onvolledig de daad uit. De wijsbegeerte moet er toe geraken dat te erkennen; en zoo leidt ze ons tot de poorten van 't geloof. Ze doet ons gevoelen dat de rede niet volstaat en dat we ons moeten onderwerpen aan 't geloof. Onder een misschien brutaleren vorm, maar toch heel klaar, heeft men soms het pragmatisme aldus omschreven: een idee is waar als het nuttig is, als het slaagt. Een Amerikaansch schrijver brengt, met veel gezonden zin, tegen dat woord zijne bezwaren inGa naar voetnoot(2). Een idee, zegt hij, is niet waar omdat het nuttig is, maar nuttig omdat het waar is. Laat ons een reiziger veronderstellen, verdwaald in een bosch. Hij zoekt een schuiloord en hij vindt er gelukkiglijk een. Hij heeft een idee aangaande de plaats van 't schuiloord en aangaande de middelen om er te geraken. Die gedachte is goed uitgevallen. Hij heeft een onderkomen gevonden. Maar waarom? Omdat het plan goed was. Zijn werkingsplan werd gevormd naar het idee dat hij zich maakte van de plaats van 't schuiloord. Dat plan was goed omdat die gedachte juist was. Zelfs als we de buitenwereld niet kennen, maar enkel den indruk dien ze maakt op ons, blijft toch staan de waarheid van de gedachte, alvorens men zeggen kan dat ze goed uitvalt. 't Is omdat ze waar is dat ze goed uitvalt; men mag dus niet zeggen dat ze waar is omdat ze goed uitvalt. Wij hebben de betrekkingen van het pragmatisme met de | |
[pagina 281]
| |
nieuwe richtingen der apologetiek al aangeduid. Wij moeten hier wijzen op een zeer belangrijke studie van den heer Le Roy over het mirakelGa naar voetnoot(1). Hij onderzoekt vooreerst de algemeen gangbare meening, die hij beschouwt als voortgesproten uit een verouderde opvatting van de wetenschap. Er zijn geen volstrekte wetten van de natuur. Er zijn dus geen feiten, waarvan men zeggen kan dat ze boven de natuurlijke krachten gaan. Er zijn enkel buitengewone, verwonderlijke dingen. De wetten der natuur zijn 't werk van den geest; maar hij is geneigd dat te vergeten, en zich aan zijn eigen schepping te verslaven. Het mirakel roept den geest weer wakker en brengt hem zijn heerschappij te binnen. Het komt samen met het geloof te voorschijn, en zoo bewijst het de kracht van 't geloof, zoo dient het om 't geloof te wekken en te bevestigen. Het geloof veronderstelt natuurlijk ten slotte de goddelijke genade, en 't mirakel berust ook daarop. De heer Le Roy pakt uit met de overlevering: hij haalt S. Thomas en St. Augustinus aan. Hij schijnt er in geslaagd zijn wijsbegeerte zekere traditioneele gedachten te hebben ingeënt. Maar vele punten schijnen zeer betwistbaar. De heer Laberthonnière bestudeert ietwat in denzelfden zin 't bewijs ten voordeele van den godsdienst getrokken uit het getuigenis der martelarenGa naar voetnoot(2). De nieuwere geloofsleer heeft dikwijls Pascal als haar meester aangehaald. Een studie over Pascal komt dus wel te goeder uur, en we moeten den heer Edgar Janssens om zijn goed volvoerde taak dankbaar zijnGa naar voetnoot(3). Ze steunt op een zorgvuldige ontleding, die elk woord van den schrijver heeft overwogen en die op alle wijzen de orde en de onderlinge onafhankelijkheid van zijn gedachten heeft doorvorscht. Na deze gewetensvolle studie komt een kritiek, en de heer Janssens heeft het kader ervan verbreed. Onder den titel: L'Utilisation de la méthode apologétique de Pascal geeft hij een overzicht van heel de apologetische beweging van onzen tijd van af Lacordaire en kardinaal Deschamps tot Newman, Blondel en Laberthonnière. Wij onderschrijven volop zijn besluitselen; ze zijn wezenlijk de gezonde rede zelf: Er is in de nieuwe apologetiek een zielkundige leerwijze die kan en moet dienen tot uitgangspunt van 't bewijs der grondvesten van 't geloof. Zoo men deze methode vereenigt met die van Kardinaal Dechamps zal men komen tot een apologetische bewijsvoering in wezenlijke | |
[pagina 282]
| |
overeenstemming met den hedendaagschen geest: hetgeen in ieders wensch ligt. Zoo zal men tegenover de godsdienstige nooddruft der ziel, het goddelijk feit plaatsen der Kerk, die aan die nooddruft voldoet. Dit kapitel is uiterst leerzaam, en de lezing daarvan wordt ten zeerste aanbevolen aan dezen die wenschen op de hoogte te blijven van 't apologetische vraagstuk. P. Tyrrell geeft den brief uit, die in Januari 1906 zooveel gerucht maakte, toen de Corriere della Sera er eenige uittreksels uit gaf, en ze stelde nevens Il Santo van FogazzaroGa naar voetnoot(1). Men vindt er de gedachten in, die we reeds hebben aangestipt. Nog een meldenswaardig artikel is dat van Dr Becker over 't vermaarde woord van St. Anselmus: Credo ut intelligamGa naar voetnoot(2). Hij bewijst dat het woord van St. Anselmus slaat op de christelijke dogma's maar alvorens aan de dogma's te gelooven, moeten we de waarheid der grondvesten van 't geloof opzoeken, en dit is 't werk van 't verstand. De volontarische wijsbegeerte en apologetiek beroepen zich dikwijls op Maine de Biran. De Quinzaine (16e Nov. 1906) geeft de briefwisseling uit tusschen dien wijsgeer en Caron de Gérando. De brieven loopen hoofdzakelijk over wijsgeerige onderwerpen. De toon ervan is innig en bevallig. Maine de Biran is de meest ernstige vertegenwoordiger van 't Fransche spiritualisme in de eerste helft van de 19e eeuw. Zijn belangrijkste werken, na zijn dood verschenen, zijn: Essai sur les fondements de la psychologie, Rapport des sciences naturelles avec la Psychologie. De verzameling La Pensée chrétienneGa naar voetnoot(3) geeft uittreksels uit die werken met nota's van den heer Michelet. De reeks les Grands PhilosophesGa naar voetnoot(4) geeft een studie over hem van den heer Couailhac. In de Revue néo-scolastique zal men twee bijdragen vinden over den Franschen wijsgeer, eene van baron Domet de Vorges en een andere van G. LegrandGa naar voetnoot(5). Zoo komt Maine de Biran uit de vergetelheid waarin de vitterijen van Taine hem geworpen hadden. Een verzameling die verschillende katholieke wijsgeeren zal te voorschijn halen, waarover de thomistische richting het stilzwijgen heeft doen dalen, zal eerlang worden uitgegeven in Duitschland, onder titel Kultur und Katholizismus, onder de leiding van den heer Prof. Spahn. Een reeks levensbeschrijvingen van | |
[pagina 283]
| |
menschen die de hooge hedendaagsche geestesbeschaving hebben vereenigd met de katholieke overtuiging. Elke biographie vormt een lief boekske, smaakvol uitgedost en verlucht met een kunstig portret. Als eerste staaltjes geeft men ons: Rosmini, door Adolf Dyroff, en Deutinger, door Jos. A. Endres. Deze twee biografieën zijn zoo modern in hun stijl en strekking als in hun uiterlijk, en bondig, maar uitstekend; met de voornaamste trekken van hun leven en leering geven ze 't beeld van de twee wijsgeeren, wier werking in Duitschland en Italië zoo groot is geweest. De volgende deeltjes zullen heeten: von Steinle, Willmann, Hansjacob, EichendorffGa naar voetnoot(1).
* * *
De psycho-physiologie en de psycho-physiek zijn failliet gegaan. 't Is in den geest van 't oogenblik. Men had gemeend dat deze proefstelsels de zielkunde konden wetenschappelijk maken. Ze hebben haar uur beleefd van schitterenden bloei; toch schijnen ze niet de beloften te hebben gehouden, die ze eerst hadden gedaan, en men komt terug tot de introspectie, die men wetenschappelijk tracht te maken: 't is de experimenteele of proefondervindelijke zielkunde. We zullen nog terugkomen op die nieuwe richting. De heer Rageot heeft hierover een zeer belangrijk artikel geschreven in de Revue des deux MondesGa naar voetnoot(2). Op 't gebied der experimenteele zielkunde stippen we eenige onlangs verschenen studies aan over het droomen. De heer FoucaultGa naar voetnoot(3) duidt de methode aan, die te gebruiken valt om de droomen te bestudeeren: Wij kunnen enkel de herinnering van den droom bestudeeren, niet den droom zelven. Er dient opgemerkt dat die herinnering zeer gauw vervaagt. Zoo gauw we ontwaken, schikken wij ze zelf, we willen er iets samenhangends van maken, en van dat oogenblik af wordt ze langsom grilliger. We moeten plots wakker schieten en aanstonds de herinnering van den droom aanteekenen: in die gegevens zijn het onsamenhangende tafereelen zonder verband. Schrijver beweert ook dat men in den slaap altijd droomt; maar meestal vergeet men het. 't Is dus door 't geheugen dat men het droomen bestudeert. Aan den anderen kant bewijzen Vaschide en MeunierGa naar voetnoot(4) eens te meer | |
[pagina 284]
| |
dat de droomen enkel beelden hertelen, door 't geheugen bewaard Aan dit onderwerp kunnen worden verbonden de studiën van den heer Paul Souriau over de poëzieGa naar voetnoot(1). Hij beweert dat ze eigenlijk niets anders is dan een droomerij, gevend het gevoelen van het schoone. De natuur is dichterlijk als ze stemt tot droomerij. De kunst is dichterlijk als ze de droomerij ontwekt. Maar wat is nu dit schoonheidsgevoel dat de droomerij vergezelt? De heer Binet heeft wetenschappelijk de graphologie bestudeerd en de uitslagen die ze kan opleverenGa naar voetnoot(2). Gemakkelijk genoeg zal men den ouderdom en 't geslacht erkennen. Het verstand veropenbaart zich ietwat in 't geschrift, maar 't karakter heel slecht. Eigenlijk gezegd is er geen goed omschreven graphologische wetenschap. Nooit zijn de regels onfeilbaar. Er hoeft een zekere gevoelfijnheid om ze te verklaren. De heer Dumas bestudeert den glimlachGa naar voetnoot(3). De glimlach is een lichte samentrekking der gelaatstrekken, die volgt op een lichte prikkeling van de gelaatsspier. Een gematigde prikkeling is aangenaam, 't is een bron van genoegen. Door verband is de glimlach, die 't plezier vergezelt, een teeken geworden van dat plezier, en wij glimlachen vrijwillig als wij ons voldaan willen toonen. * * *
Den 5en Juni 1906 stierf E. von Hartmann. Zijn hoofdwerk is Die Philosophie des Unbewussten, von Hartman was een der voornaamste vertegenwoordigers van 't pessimisme. Den 11en September stierf Carlo Cantoni, hoofdredacteur van de Rivista italiana di filosofia. Hij was langen tijd de leider van de Kantische beweging in Italië. Brunetière stierf in December. Zijn werk heeft een groote beteekenis voor de apologetiek. In ieders geheugen blijven zijn geruchtmakende artikelen over het bankroet van de wetenschap Zijn geloofsverdediging bestond hoofdzakelijk in 't aantoonen van de sociale noodzakelijkheid van den katholieken godsdienst.
* * *
Aan de hoogeschool van Leuven werden de leergangen van Mgr. Mercier verdeeld onder de hh. Nys, De Wulf en Noël. | |
[pagina 285]
| |
De heer Albert Michotte werd belast met den leergang van proefondervindelijke zielkunde. Hij zal beschikken over een laboratorium ingericht naar Duitsch model. De P.P. Dominicanen van 't college te Kain stichten een nieuwe Revue des sciences philosophiques et théologiques, zooals verleden maand reeds in de Bijbelkroniek werd vermeld. Ze zal hoofdzakelijk den inlichtingsdienst beoogen.
Dr. L. Noël. |
|