gansch het volk, tenzij hij ook de conventie eerbiedige, die wil dat al de wederwoorden van het recitatief door het koor gezongen worden.
De schoonste van die tusschenkoren schijnt me die van Kap. 19 v. 6: ‘Kreuzige, kreuzige’. Als een uitbarsting van woede, stort de vloed van korte, stuipachtige tonen; het hikken der razernij wordt beheerscht door lange aangehouden noten, door ruwe en nare klanken. Men krijgt waarlijk den indruk van een volksoploop. Men ziet grijnzende gezichten, vertrokken monden, gesperde oogen.... Door de meest schoolsche polyphonie, wordt in meesterlijke techniek het geweldigste realisme verwezenlijkt. Bach alleen kan zulke tafereelen voor oogen tooveren.
Hetzelfde onstuimige koor komt later terug bij vers 15: ‘Weg, weg mit dem, kreuzige ihn!’ dat eveneens dit gevoel uitdrukt.
Tusschen deze twee koren in bezigt Bach tweemaal den strengen fuga-vorm, om uit te drukken de hooghartige afdreiging van de Phariseeërs: 7. ‘Wier haben ein Gezetz...’ 12. ‘Lässest du diesen los...’
't Gesprek van de soldaten, die dobbelen om Christus' kleed, is eerst geheimzinnig en vertrouwelijk, dan wordt het een voorwendsel tot de heerlijkste veelstemmigheid, waarin de partijen dooreenloopen als de stukken op een schaakbord. Hier volgt de muziek altijd, stap voor stap, elke bijzonderheid van den tekst.
Nemen de solo's minder plaats in dan in Mattheus'-Passion, dan toch is hun optreden vrijer. Het klassieke aria met zijn verplichte ritornellen, herhalingen en zijn vasten vorm wordt hier opgegeven voor het leniger arioso. Bach heeft er in gelegd zijn gansche ziel, al de teederheid van zijn geloof, en, men mag het zeggen, heel zijn kunst. 't Is vooreerst de klacht van de zondige ziel: ‘Von der Stricken meiner Sünden’, zoo heerlijk voorgedragen door de alto-stem. Dan, als een zonnestraal die boort door den mist, komt de blijde cantilene van den sopraan, het woord van 't Evangelie vertolkend: ‘Simon Petrus aber folgete Jesu’. Afbeeldsel der ziel, verlost van de banden der zonde, en licht en luchtig voortsnellend op het spoor van den Heer. De begeleiding van dit arioso is een echt wonder van bevalligheid, van luchtigheid en van kundigen eenvoud: Het gemurmel der twee fluiten in het diep register, en daar tusschen invallend de pizzicati der basviolen.
Het arioso van den tenor: ‘Ach, mein Sinn...’ is schoon dramatisch van toon. Bij de uitvoering nochtans werkte het gebrek aan samenhang tusschen den zang en de begeleiding eenigszins storend. De zang was krachtig en schitterend, de be-